ECLI:NL:RBLIM:2024:8327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
ROE 24/4648
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening op verzoek om schorsing van voorlopige hechtenis en sluiting van woning op grond van de Opiumwet

Op 14 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in voorlopige hechtenis verkeert. Het verzoek was gericht tegen een besluit van de burgemeester van Maastricht, dat op 4 november 2024 was genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de verzoeker verplicht werd zijn woning voor drie maanden te sluiten vanwege de vondst van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder 70 gram cocaïne, 13 gram heroïne, 992 gram hennep en 9659 gram amfetamine. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was gezien de ernst van de overtredingen en de risico's die verbonden waren aan de drugshandel vanuit de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De verzoeker had geen redelijke kans van slagen met zijn bezwaar, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4648

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de burgemeester van de gemeente Maastricht

(gemachtigde: C.M.J.J. Erdkamp en A.A. Badaljan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 4 november 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd die er toe strekt dat hij de door hem gehuurde woning in Maastricht moet sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. T. Boumans als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
3.1.
Verzoeker zit in beginsel tot eind januari in voorlopige hechtenis. Er is echter om schorsing van de voorlopige hechtenis gevraagd, waarop nog moet worden beslist. Gelet daarop neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
Is de burgemeester bevoegd?
4. In de woning is (afgerond) 70 gram cocaïne, 13 gram heroïne, 992 gram hennep en 9659 gram amfetamine aangetroffen. Dat betreft een grote handelshoeveelheid. Gelet daarop is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dat is door verzoeker ook niet betwist.
Is de woningsluiting noodzakelijk?
5. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of de woningsluiting voor de duur van drie maanden een geschikt middel en noodzakelijk is.
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat er vanuit de woning in drugs werd gehandeld. De burgemeester heeft dat kunnen baseren op de grote hoeveelheid drugs en diverse attributen die in de woning zijn aangetroffen, zoals de seals waarin de cocaïne (in kleinere hoeveelheden) was verpakt, de weegschaal met residu, de briefjes met aantekeningen, het grote bedrag aan contant geld en de telefoons en simkaarten. De burgemeester heeft verder mogen meewegen dat de overlastmeldingen uit de politiesystemen en de meldingen waarover de vastgoedbeheerder beschikt wijzen op loop naar de woning. Het gaat om een ernstige overtreding en de grote hoeveelheid drugs en contant geldt brengen een risico op ripdeals en represailles met zich mee. Tot slot heeft de burgemeester gemotiveerd dat de woning is gelegen in een voor drugshandel kwetsbare wijk. Woningsluiting is dan een geschikt middel om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
5.2.
Het door verzoeker geduide tijdsverloop maakt dat niet anders. Er zijn vier maanden verstreken sinds de inval op 5 juli 2024. Dat is, mede gelet op de motivering van de burgemeester, niet zodanig lang dat daardoor de noodzaak aan de sluiting is komen te ontvallen. Bovendien heeft de burgemeester vanaf de ontvangst van de bestuurlijke rapportage zorgvuldig en voldoende voortvarend gehandeld.
Is de woningsluiting evenredig?
6. De woningsluiting voor de duur van drie maanden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig.
6.1.
Uit medische gegevens blijkt dat verzoeker medische klachten heeft, zoals een aandachtstekortstoornis, een autistische stoornis en een historie van alcohol- en drugsverslaving. Hieruit blijkt echter geen gebondenheid aan de woning en bovendien is ook niet onderbouwd waarom de medische klachten van verzoeker een kortere sluiting tot gevolg zouden moeten hebben.
6.2.
Verder is er geen sprake van een situatie waarin verzoeker helemaal geen verwijt kan worden gemaakt, aangezien de drugs in zijn woning zijn aangetroffen en hij daarvan op de hoogte was.
6.3.
Van een ontbinding van de huurovereenkomst of het plaatsen van verzoeker op een zwarte lijst is de voorzieningenrechter niet gebleken. Het is – anders dan verzoeker stelt – niet aan de burgemeester om dat te onderzoeken, maar aan verzoeker om daarover informatie te verstrekken die de burgemeester vervolgens moet meewegen. De voorzieningenrechter acht in dit kader ook relevant dat het niet gaat om een sociale huurwoning maar om particuliere huur. Niet is gebleken dat verzoeker op straat komt te staan wanneer hij uit voorlopige hechtenis komt. Hij kan inspanningen verrichten voor tijdelijke woonruimte bij familie of vrienden, of door iets te huren (een kamer, woning, vakantiehuis, etc.). Bovendien kan hij in contact treden met de gemeente voor hulp. Hij kan dan in elk geval voor korte tijd terecht in de noodopvang als dat echt nodig is, en kan met hulp van het Veiligheidshuis op zoek naar een oplossing voor langere termijn. Het initiatief daarvoor ligt dan wel bij verzoeker.
6.4.
De omgangsregeling die verzoeker heeft met zijn kinderen is niet gebonden aan de woning en in die regeling is niet tot voorwaarde gesteld dat verzoeker een vaste woon- en verblijfplaats moet hebben. Verzoeker kan zijn kinderen ontvangen in een andere (tijdelijke) woonruimte of kan op een andere manier (bijvoorbeeld op een externe locatie) invulling geven aan de omgang met zijn kinderen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het door verzoeker gemaakte bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat de burgemeester met de sluiting van de woning niet hoeft te wachten tot er op het bezwaar van verzoeker is beslist.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024 door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 19 november 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.