ECLI:NL:RBLIM:2024:819

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/03/323759 / HA ZA 23-475
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter in civiele zaak over koopovereenkomst en betalingsgeschil

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 14 februari 2024 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, de personenvennootschap Elferhus GBR, gevestigd in Duitsland, had een incidentele vordering ingediend tot verwijzing naar de kantonrechter. De eiser had een auto van het merk Porsche gekocht van de gedaagde, maar deze was niet geleverd. De gedaagde, die een eenmanszaak exploiteert, betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat de rechtbank onbevoegd was. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot verwijzing moest worden afgewezen, omdat de totale vordering van Elferhus meer dan € 25.000,00 bedroeg, wat betekent dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank hield de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak betreft een vordering van Elferhus tot betaling van een bedrag van € 24.422,81, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor opgave van verhinderdata in mei 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/323759 / HA ZA 23-475
Vonnis in incident van 14 februari 2024
in de zaak van
de personenvennootschap naar Duits recht
ELFERHUS GBR,
gevestigd te Ratekau (Duitsland),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.A.C. Verzaal te Utrecht,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. T.J. Wittendorp te Beek.
Partijen zullen hierna Elferhus en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 10,
  • de gecorrigeerde productielijst met producties 1 t/m 10 behorende bij de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter
  • de conclusie van antwoord in het incident
  • het B16-formulier van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] voor de rol van 17 januari 2024,
  • het B16-formulier van Elferhus voor de rol van 17 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De relevante feiten in het incident

2.1.
Elferhus exploiteert een autogaragebedrijf en is gespecialiseerd in de verkoop van sportwagens, in het bijzonder auto’s van het merk Porsche.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] exploiteert onder de naam [handelsnaam] een eenmanszaak die zich onder meer bezighoudt met handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s, alsmede de import en export alsook de verkoop van oldtimers.
2.3.
Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten waarbij Elferhus van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] een auto heeft gekocht van het merk Porsche, model 911, bouwjaar 1990, kenteken [kenteken] , kilometerstand 168691 in de kleur zwart, voor een bedrag van € 41.000,00.
2.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft de tussen partijen gemaakte afspraken aan Elferhus bevestigd middels de factuur van 30 mei 2022 met factuurnummer 120035 (productie 2 bij dagvaarding).
2.5.
Elferhus heeft op 30 mei 2022 het bedrag van € 41.000,00 aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] betaald (productie 3 bij dagvaarding). [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft de Porsche niet aan Elferhus geleverd.
2.6.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft op 15 juli 2022 en op 20 juli 2022 een bedrag van € 10.000,00 (€ 20.000,00 in totaal) aan Elferhus (terug)betaald.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Elferhus vordert - samengevat weergegeven - dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Elferhus te voldoen:
I. een bedrag van € 24.422,81 (oorspronkelijk € 41.000,00),
II. de wettelijke handelsrente per (gedeelte van de) maand over de hoofdsom als genoemd onder I, berekend vanaf de vervaldatum (30-05-2022) tot aan de dag van algehele voldoening,
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.185,00,
IV. de proceskosten en de nakosten.
in het incident
3.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en Elferhus veroordeelt in de kosten van het incident. Hij stelt daartoe dat Elferhus haar vordering onjuist heeft berekend. Elferhus heeft immers niet, althans onvoldoende, gesteld en onderbouwd dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] de wettelijke (handels)rente verschuldigd is, althans is [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] deze ingevolge artikel 6:119a BW pas verschuldigd na ommekomst van 30 dagen. Verder heeft Elferhus de betalingen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] eerst in mindering gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten, welke kosten op dat moment nog niet verschuldigd waren. De conclusie is dat de totale vordering van Elferhus ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding € 24.847,32 euro bedroeg, wat betekent dat ingevolge artikel 93 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de kantonrechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
3.3.
Elferhus voert verweer en handhaaft – onder verwijzing naar de door haar gemaakte berekening in de dagvaarding en in productie 10 – haar vordering. Voor het overige refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat van (absolute) onbevoegdheid geen sprake kan zijn; de rechtbank is bevoegd. De vraag die moet worden beantwoord, is welke kamer van de rechtbank de zaak moet behandelen. Als dat de kamer voor kantonzaken (de kantonrechter) is, leidt tot verwijzing ex artikel 71 Rv en niet tot onbevoegdverklaring. De rechtbank begrijpt daarom de incidentele vordering als een vordering tot verwijzing.
4.2.
Op grond van artikel 93 sub a Rv worden vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter behandeld en beslist. Daarvoor is bepalend de hoogte van de door eiser
ingesteldevordering. In de onderhavige zaak is een hogere vordering ingesteld en uit de conclusie van antwoord in het incident volgt dat dit geen vergissing is. Elferhus wenst daadwerkelijk de vordering in te stellen die, inclusief de volgens haar verschuldigde rente tot aan de dagvaarding, ziet op betaling van een bedrag van meer dan € 25.000,00. In dat geval wordt die vordering door de kamer voor andere zaken dan kantonzaken behandeld. Of de vordering ook daadwerkelijk (tot dat bedrag) toewijsbaar is, wordt niet in het incident maar in de hoofdzaak beoordeeld. Daaronder valt ook de vraag of de vordering correct is berekend.
4.3.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot verwijzing worden afgewezen. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

5.De hoofdzaak

5.1.
In het B16-formulier van 17 januari 2024 heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] gesteld dat de conclusie van antwoord in het incident van Elferhus een (verkapte) conclusie van repliek behelst en de rechtbank verzocht dit stuk in zoverre te weigeren. De rechtbank is het met [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] eens dat in de conclusie van antwoord in het incident deels ook het debat in de hoofdzaak wordt voortgezet terwijl dat niet (steeds) nodig is voor de bespreking van het opgeworpen incident. De rechtbank ziet toch geen aanleiding dit stuk deels te weigeren. Nog afgezien van het feit dat dit onpraktisch is, lijkt er geen belang van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in het geding te zijn. Hij is nu immers al ruim voor de mondelinge behandeling op de hoogte van stellingen van Elferhus in de hoofdzaak en wordt daarmee niet eerst dan geconfronteerd. Tijdens de mondelinge behandeling kan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] reageren en - desgewenst - nader toelichten in hoeverre hij niettemin in een relevant belang is geschaad. Als dat kan worden vastgesteld, zal er voor worden gezorgd dat aan dat belang tegemoet wordt gekomen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak,
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 1 mei 2024voor opgave verhinderdata over de maanden juni tot en met oktober 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken door
mr. I.M. Etman op 14 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RJ