ECLI:NL:RBLIM:2024:818

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/03/308305 / HA ZA 22-353
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over toedeling ouderlijke woning aan nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 14 februari 2024, betreft het een erfrechtelijk geschil over de toedeling van de ouderlijke woning aan de nalatenschap van de overleden vader. De eiser, in zijn hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap van de moeder, stelt dat de woning, die in gemeenschap van goederen was verworven door de ouders, behoort tot de nalatenschap van de moeder. De rechtbank moet beoordelen of de woning in de nalatenschap van de vader valt of dat deze nog in de ontbonden huwelijksgemeenschap ligt. De eiser vordert dat de rechtbank verklaart dat de onverdeelde helft van de woning tot de nalatenschap van de moeder behoort, terwijl de gedaagden, erfgenamen van de vader, betwisten dat de woning niet in de nalatenschap van de vader valt.

De rechtbank overweegt dat de woning na het overlijden van de vader in de ontbonden huwelijksgemeenschap is gevallen, waarbij zowel de erfgenamen van de vader als de moeder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de woning aan de nalatenschap van de vader is toegedeeld, en dat de vestiging van het vruchtgebruik op de woning niet kan worden gezien als een toedeling aan de nalatenschap van de vader. De vorderingen van de vereffenaar worden afgewezen, en de rechtbank verklaart dat de woning behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.

In reconventie worden de vorderingen van de gedaagden, die ook betrekking hebben op de zorgovereenkomst en de verdeling van de woning, eveneens afgewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/308305 / HA ZA 22-353
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser in conventie, gedaagde in reconventie] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van wijlen [erflaatster] ,
te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat mr. I.P.M. Schreven ;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.M.F. Statnik;

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.H. Kuiper;

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. V.C.C. Luijten;

4.[gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats 5] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.C.C. Luijten;

5.[gedaagde sub 5] ,

wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.H. Kuiper;

6.[gedaagde sub 6] ,

wonende te [woonplaats 7] ,
gedaagde in conventie, verweerster in reconventie,
niet verschenen;

7.[gedaagde sub 7] ,

wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagde in conventie, verweerder in reconventie,
mr. J.P.M. Bergmans;

8.[gedaagde sub 8] ,

wonende te [woonplaats 8] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.G.J. Boddaert;

9.[gedaagde sub 9] ,

wonende te [woonplaats 9] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.G.J. Boddaert;

10.[gedaagde sub 10] ,

wonende te [woonplaats 9] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. K.G.J. Boddaert;

11.[gedaagde sub 11] ,

wonende te [woonplaats 10] ,
gedaagde in conventie, verweerder in reconventie,
niet verschenen;

12.[gedaagde sub 12] ,

wonende te [woonplaats 10] ,
gedaagde in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum.
Partijen zullen hierna de Vereffenaar, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] , [gedaagde sub 10] , [gedaagde sub 11] en [gedaagde sub 12] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 10;
  • de conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie van 30 november 2022 van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] , met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie van 30 november 2022 van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] , gedaagden sub 2 en 3, en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , gedaagden sub 8, 9 en 10) van 22 februari 2023 van [gedaagde sub 12] , met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie/conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , gedaagden sub 4 en 5) van 22 februari 2023 van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van ?) van 22 februari 2023 van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , gedaagden sub 4 en 5) van 19 april 2023 van de Vereffenaar, zonder producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , gedaagden sub 4 en 5) van 19 april 2023 van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , gedaagden sub 4 en 5) van 31 mei 2023 van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , gedaagden sub 4 en 5) van 31 mei 2023 van [gedaagde sub 12] , met producties 3 en 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] , gedaagden sub 2 en 3) van 14 september 2023 van de Vereffenaar, met producties 11 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (ten aanzien van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , gedaagden sub 8, 9 en 10) van 14 september 2023 van de Vereffenaar, met producties 11 t/m 27;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie van 14 september 2023 van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] , met producties 7 t/m 8c;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 september 2023;
  • de akte uitlating vermeerdering eis in reconventie van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] ;
  • de akte uitlaten vermeerdering eis in reconventie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] van [gedaagde sub 12] ;
  • de akte uitlating eisvermeerdering van [gedaagde sub 7] ;
  • de akte uitlating vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ;
  • de akte uitlaten conform proces-verbaal van [gedaagde sub 1] ;
  • de akte uitlaten vermeerdering van eis, met producties 28 t/m 36, van de Vereffenaar;
  • de akte uitlaten vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 augustus 1949 zijn [erflater] (hierna ook te noemen: vader of erflater) en [erflaatster] (hierna ook te noemen: moeder of erflaatster) gehuwd. Uit dit huwelijk zijn negen kinderen geboren. De thans nog in leven zijnde kinderen betreffen de gedaagden sub 1 tot en met 7 ( [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] ). Twee kinderen zijn overleden: [naam zoon] (hierna ook te noemen: [naam zoon] ) op [overlijdensdatum 1] 2015 en [naam dochter] (hierna ook te noemen: [naam dochter] ) op [overlijdensdatum 2] 2016. [naam zoon] liet twee zoons na: [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] (gedaagden sub 8 en 9). [gedaagde sub 10] (gedaagde sub 10, moeder van [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] ) is gedagvaard in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerder van [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] . [naam dochter] liet haar echtgenoot en zoon achter als erfgenamen: [gedaagde sub 11] en [gedaagde sub 12] (gedaagden sub 11 en 12).
2.2.
Vader en moeder waren in wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd en eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer 1] ) en het nabijgelegen perceel (kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer 2] ), verder gezamenlijk te noemen: de woning.
2.3.
Vader is op [overlijdensdatum 3] 2012 overleden. Hij heeft bij uiterste wilsbeschikking van 4 februari 1983 over zijn nalatenschap beschikt. Die wilsbeschikking luidt – voor zover in het kader van dit geschil van belang – als volgt [1] :
“(…) Voor het geval ik ten dage van mijn overlijden nog gehuwd ben met mevrouw [erflaatster] , en geen scheiding van tafel en bed tussen haar en mij is uitgesproken legateer ik aan mijn genoemde echtgenote, mede ter voldoening aan de jegens haar op mij rustende verzorgingsverplichting:
a.
het recht om uit mijn nalatenschap over te nemen of zich bij scheiding en deling van mijn nalatenschap te doen aanbedelen, al mijn roerende en onroerende zaken of zodanige daarvan als zijn zal wensen, onder de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de waarden, vast te stellen door de betrokkenen in onderling overleg, of, bij gebreke van overeenstemming op de wijze als de wet voorschrijft voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen betrokken zijn;
b.
het vruchtgebruik, levenslang, onder vrijstelling van de verplichting tot het stellen van zekerheid, van mijn nalatenschap, daarin begrepen de krachtens het hiervoor sub a bepaalde in mijn nalatenschap in te brengen waarden.
(…)
Ik ken aan de vruchtgebruikster volledige beheers- en beschikkingsbevoegdheid toe, daarin begrepen belegging en herbelegging van tot mijn nalatenschap behorende gelden en uitoefening van stemrecht op tot mijn nalatenschap behorende aandelen.
Ik benoem tot mijn enige erfgenamen mijn wettige afstammelingen, staaksgewijze en met plaatsvervulling als bij erfopvolging krachtens de wet.(…)”
2.4.
De erfgenamen van vader hebben in 2012 een “volmacht afgifte legaat vruchtgebruik” ondertekend (hierna: de Volmacht) [2] . Die volmacht (aan de medewerkers van het kantoor van notaris [naam notaris] ) houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“(…) verklaart volmacht te verlenen aan:
(…)
speciaal om hem te vertegenwoordigen bij- en mede voor en namens hem over te gaan tot het afgeven van een legaat inhoudende het levenslange recht van vruchtgebruik ten behoeve van de moeder van de ondergetekende mevrouw [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats 1] , op [geboortedatum 1] negentienhonderd vijfentwintig, alles zoals bepaald in het laatste testament van de heer [erflater] , en tevens om voor en namens hem aan te nemen de blote eigendom met name met betrekking tot de navolgende registergoederen:
GEMEENTE [plaats] :
1.
Woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [plaats] , [adres] ,kadastraal bekend [kadasternummer 1] , groot zevenennegentig centiaren,
2.
Tuin, gelegen nabij de [adres] te [plaats] ,kadastraal bekend [kadasternummer 2] , groot dertien aren en vijfennegentig centiaren,
de verdere voorwaarden en bedingen te dier zake vast te stellen, alle stukken en akten te dier zake te doen opmaken en voor de ondergetekende te tekenen, en al datgene verder te verrichten, wat de gevolmachtigde terzake nader nodig, nuttig of raadzaam voorkomt, alles met de macht van substitutie.”
2.5.
Bij akte afgifte legaat vruchtgebruik van 9 mei 2014 (hierna: de Akte) is (met gebruikmaking van voornoemde volmachten) ter uitvoering van de wilsbeschikking van vader ten behoeve van moeder een levenslang recht van vruchtgebruik gevestigd. Die akte luidt – voor zover in het kader van dit geschil van belang – als volgt [3] :
“(…) Premisse
(…)
Erflater heeft in zijn voormeld testament, (…), hetlevenslange vruchtgebruikover zijn nalatenschap, (…) gelegateerd aan zijn echtgenote (…),
Onder de last van voormeld legaat heeft erflater tot zijn enige erfgenamen benoemd, zijn wettige erfgenamen, te weten: (…)
Tot de nalatenschap van erflater behoren onder andere de navolgende registergoederen:
Gemeente [plaats]:
1.
het woonhuis met opstallen, ondergrond en verdere aangehorigheden (…);
2.
perceel grond gelegen nabij de [adres] te [plaats] (…).
Titel van aankomst registergoed
Het registergoed sub 1 werd door erflater, ten behoeve van de algehele gemeenschap van goederen waarin hij was gehuwd (…) in eigendom verkregen (…).
Het registergoed sub 2 werd door erflater, ten behoeve van de algehele gemeenschap van goederen waarin hij was gehuwd (…) in eigendom verkregen (…).
(…)
Afgifte legaat
Ter uitvoering van voormeld testament van erflater verklaart de comparante, namens de volmachtgevers sub 2.a. tot en met 2.i. aan de volmachtgeefster sub 1 af te geven en te haren behoeve te vestigen het levenslange zakelijke recht van vruchtgebruik over voormeld registergoed van erflater, welk vruchtgebruik zal eindigen bij overlijden van de volmachtgeefster sub 1. (…)”
2.6.
In het kadaster is vervolgens ingeschreven dat ieder kind van vader en moeder een 1/9 aandeel heeft in de eigendom van de woning en het perceel, belast met het recht van vruchtgebruik.
2.7.
Mr. Statnik heeft zich bij e-mailbericht van 6 februari 2020 namens moeder tot de notaris gewend die de Akte heeft opgemaakt (notaris [naam notaris] ) met het verzoek de akte te rectificeren, aangezien uit de Akte door een onbedoelde fout ten onrechte zou volgen dat de woning volledig zou toekomen aan de kinderen van erflater. [4] De notaris heeft zich bereid verklaard tot rectificatie, mits alle partijen daaraan wilden meewerken. Enkel [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 6] hebben de volmacht tot rectificatie ondertekend.
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft, in haar hoedanigheid van executeur-testamentair, de overige erfgenamen in kort geding gedagvaard, teneinde hen te laten veroordelen tot ondertekening van de akte van rectificatie. Die vordering is afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
2.9.
Moeder is op [overlijdensdatum 4] 2020 overleden. Moeder heeft bij uiterste wilsbeschikking van 11 april 2019 over haar nalatenschap beschikt. Deze wilsbeschikking luidt – voor zover in het kader van dit geschil van belang – als volgt:
“(…)D. ERFSTELLING
1.
Onterving
Ik sluit mijn kleinkinderen [gedaagde sub 8] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] negentienhonderd drieënnegentig en [gedaagde sub 9] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] negentienhonderd zevenennegentig en hun afstammelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap.
(…)
E. EXECUTELE
1. Benoeming executeur
Ik benoem mijn dochter [gedaagde sub 1] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 4] negentienhonderdzesenvijftig, tot executeur. (…) [5]
2.10.
Bij beschikking van 28 september 2021 van deze rechtbank is [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] , van SWG Advocaten te [woonplaats 1] , benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van moeder.
2.11.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de wijze waarop de woning moet worden verkocht. Daarnaast hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de deponering van de mogelijke verkoopopbrengst.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
De Vereffenaar stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat nu vader en moeder in gemeenschap van goederen waren gehuwd en de woning onderdeel was van de huwelijksgemeenschap, moeder, na en door het overlijden van vader, op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW voor de onverdeelde helft rechthebbende op de woning was. Daarmee valt de onverdeelde helft van de woning in de nalatenschap van moeder, althans behoort de woning tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, waartoe de erfgenamen van moeder voor de helft gerechtigd zijn. De vermelding in het Kadaster dat de eigendom van de gehele woning op naam van de kinderen (lees: de erfgenamen van vader) staat, is dus onjuist, aldus de Vereffenaar.
3.2.
Op grond van het vorenstaande vordert de Vereffenaar dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat de onverdeelde helft van de woning gelegen te [plaats] , aan de [adres] behoort tot de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ;
subsidiair:
voor recht verklaart dat de woning gelegen te [plaats] , aan de [adres] , behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] en wijlen de heer [erflater] , waartoe voor de onverdeelde helft de erfgenamen van mevrouw [erflaatster] gerechtigd zijn;
zowel primair als subsidiair:
gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de raadsman van de Vereffenaar, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis.
3.3.
De vorderingen van de Vereffenaar worden door [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] weersproken. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, in het navolgende nader ingegaan.
In reconventie: de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5]
3.4.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] vorderen, na vermeerdering en vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap rekening gehouden dient te worden met de bedoeling van partijen, zoals deze tot uiting is gekomen voorafgaand aan en ten tijde van de vestiging van het vruchtgebruik ten behoeve van moeder;
voor recht verklaart dat op 14 april 2022 nadere afspraken zijn gemaakt zoals vastgelegd in het gespreksverslag dat is opgemaakt door mr. I.P.M. Schreven van SGW advocaten;
de deelgenoten veroordeelt die afspraken ten behoeve van de nalatenschap na te komen;
voor recht verklaart dat het tot de taak van de Vereffenaar behoort om tijdig de nietigheid van de zorgovereenkomst in te roepen, dan wel deze te vernietigen en de op basis daarvan uitgekeerde gelden ten behoeve van de nalatenschap terug te vorderen;
de Vereffenaar veroordeelt om de rechtsvordering tot nietigverklaring, dan wel vernietiging van de zorgovereenkomst, respectievelijk tot terugvordering van de op basis daarvan uitgekeerde gelden tijdig in te stellen en de onderhavige zaak daartoe naar de roldatum van 25 oktober a.s. te verwijzen, althans subsidiair [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] in de gelegenheid te stellen hun eis in reconventie tegen deze roldatum te vermeerderen.
3.5.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] leggen aan deze vorderingen – kort samengevat – ten grondslag dat partijen bij de akte van vruchtgebruik de bedoeling hebben gehad om de woning toe te delen aan de nalatenschap van vader, zodat vervolgens op de gehele woning een recht van vruchtgebruik ten behoeve van moeder kon worden gevestigd. Daarnaast stellen zij dat het verkooptraject van de woning niet van de grond is gekomen, omdat gemaakte afspraken niet worden nageleefd. Dit betreft onder meer de verdeling van de inboedel en de ondertekening van een depotovereenkomst (voor de verkoopopbrengst van de woning). Tot slot stellen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] zich op het standpunt dat de zorgovereenkomst die [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] met moeder hebben gesloten, moet worden vernietigd: zij betwijfelen – naar de rechtbank begrijpt – of moeder na 2015 nog daadwerkelijk in staat is geweest haar wil (ten aanzien van de zorgovereenkomst) vrijelijk te bepalen. Verder dienen de op grond van de zorgovereenkomst aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] betaalde bedragen te worden teruggevorderd. Bevoegd tot vernietiging en terugvordering is (uitsluitend) de Vereffenaar; nu hij hiertoe desgevraagd niet is overgegaan, dient hij daartoe – mede gelet op het risico van verjaring – te worden veroordeeld, aldus [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] . Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat het op hún weg zou liggen om deze vordering in te stellen en dat zij ook bevoegd kunnen worden geacht om dat te doen, verzoeken [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] daartoe in deze procedure alsnog in de gelegenheid te worden gesteld.
3.6.
De andere partijen, met uitzondering van [gedaagde sub 12] en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, in het navolgende nader ingegaan.
In reconventie: de vorderingen van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10]
3.7.
[gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
het woonhuis met opstallen, ondergrond en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [plaats] , [adres] , kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer 1] , groot zeven en negentig are;
en het perceel grond gelegen nabij de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer 2] , groot dertien are en vijfennegentig centiare, zal verdelen in die zin dat de rechtbank zal bepalen:
dat de woning zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde, en daarbij zal bepalen dat de netto verkoopopbrengst gelijk verdeeld wordt onder (de erfgenamen) van de erfgenamen van erflater, waarbij aan [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] samen derhalve het 1/9 deel van die opbrengst zal toekomen, althans ieder van hen 1/18 deel, met bevel aan alle deelgenoten van de woning om onmiddellijk medewerking te verlenen aan het in de verkoop brengen en verkopen en leveren van de woning door verkoopbemiddeling door een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, waarbij door de makelaar de vraag- en verkoopprijs, zij het zoveel mogelijk in overleg met partijen, zal worden bepaald, en daarbij bepaalt dat, voor het geval dat een van de partijen niet binnen één dag na betekening van dit vonnis zal meewerken aan deze verkoop en/of levering van de woning en de verdeling van de verkoopopbrengst, het in deze te wijzen vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door de niet-meewerkende partij van de koopovereenkomst, alsmede van de door de notaris op te stellen akte van levering, en van iedere ondertekening of medewerking van partijen die nodig is voor het te koop aanbieden, verkopen en leveren van de woning en voor de verdeling van de verkoopopbrengst, althans op een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze.
3.8.
[gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] baseren hun vordering op het standpunt dat [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] samen 1/9 deel (derhalve ieder 1/18 deel) toekomt van de netto-verkoopopbrengst. Aan die stelling leggen zij ten grondslag dat het niet mogelijk is om een gelegateerd vruchtgebruik te vestigen op een onverdeeld aandeel in de ontbonden algehele gemeenschap van goederen of op een onverdeeld aandeel in een goed. Op grond van het legaat was een vruchtgebruik slechts te vestigen op goederen van de nalatenschap van erflater; welke goederen dat zou betreffen zou moeten volgen uit een verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De vestiging van het vruchtgebruik bij de akte van 9 mei 2014 impliceert, aldus [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , dat partijen als deelgenoten van de ontbonden gemeenschap de woning hebben beschouwd als een bestanddeel van de nalatenschap van vader, hetgeen toedeling aan die nalatenschap impliceert. Deze partijbedoeling blijkt ook uit uitleg van de akte zelf, in combinatie met de volmachten, aldus [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] .
In reconventie: de vorderingen van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]
3.9.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben op de door hen aangevoerde gronden een vordering in reconventie ingesteld. Omdat deze vordering met de in r.o. 2.11. bedoelde vaststellingsovereenkomst ter mondelinge behandeling is opgelost, hebben [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hun vordering ingetrokken, zodat op dit punt geen beslissing van de rechtbank meer wordt gevraagd.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
[gedaagde sub 7] heeft ter rolle van de mondelinge behandeling zijn verstek gezuiverd. Bij die gelegenheid heeft hij, bij monde van zijn advocaat, gesteld dat hij enkel in de procedure is verschenen om zich aan te sluiten bij de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] met betrekking tot de zorgovereenkomst. Zijn advocaat heeft verklaard te volstaan met een mondelinge toelichting op dat punt ter mondelinge behandeling, waarna geen behoefte bestaat aan gelegenheid tot een nadere conclusiewisseling of mondelinge behandeling.
In conventie
Ontvankelijkheid van de Vereffenaar jegens [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10]
4.2.
[gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] hebben aangevoerd dat de Vereffenaar niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 9] , omdat hij onder testamentair bewind staat. Dit betekent dat zijn bewindvoerder, [gedaagde sub 10] , bij uitsluiting bevoegd is ten aanzien van het uit de nalatenschap van zijn vader ( [naam zoon] ) verkregen vermogen namens hem in rechte op te treden.
De Vereffenaar is verder niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 10] in haar hoedanigheid als testamentair bewindvoerder van [gedaagde sub 8] , omdat het testamentair bewind van [gedaagde sub 8] – overeenkomstig hetgeen is bepaald in het testament van [naam zoon] onder punt 19 – is geëindigd op 4 februari 2021, het moment dat hij de leeftijd van 28 jaar heeft bereikt.
4.3.
Deze ontvankelijkheidsverweren zijn door de Vereffenaar niet weersproken en worden naar het oordeel van de rechtbank terecht voorgedragen, zodat de Vereffenaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 9] , en tegen [gedaagde sub 10] in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerder over de door [naam zoon] aan [gedaagde sub 8] nagelaten goederen.
De eigendom van de woning
4.4.
De kern van het geschil tussen partijen draait om de vraag in welk vermogen de eigendom van de woning valt. De Vereffenaar stelt zich op het standpunt dat de onverdeelde helft van de woning in de nalatenschap van moeder valt, althans dat de woning behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, waartoe de erfgenamen van moeder voor de helft gerechtigd zijn. Vader en moeder waren immers in gemeenschap van goederen gehuwd en de woning viel in de huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat moeder, na en door het overlijden van vader, op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW voor de onverdeelde helft rechthebbende op de woning was. Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft nog niet plaatsgevonden. Er is slechts een vruchtgebruik gevestigd op de onverdeelde helft van (de erven van) vader in de woning, aldus de Vereffenaar.
4.5.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 12] delen het standpunt van de Vereffenaar en hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen in conventie.
4.6.
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] betwisten het standpunt van de Vereffenaar. Volgens hen valt de woning geheel in de nalatenschap van vader. [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] stellen daartoe dat het niet mogelijk is om een vruchtgebruik te vestigen op een onverdeeld aandeel in een ontbonden gemeenschap of op een onverdeeld aandeel in een goed. Daartoe moet de ontbonden gemeenschap eerst (geheel dan wel gedeeltelijk) worden verdeeld, in die zin dat het desbetreffende goed wordt toegedeeld aan een der deelgenoten. Dat partijen bij de Akte het vruchtgebruik op de woning hebben gevestigd, impliceert, aldus [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , een toedeling aan de nalatenschap van vader. Uitleg van de Akte en de Volmachten leidt ook tot deze conclusie. Bovendien was het ook om fiscale redenen de bedoeling van partijen dat moeder het vruchtgebruik van de woning zou krijgen en de erfgenamen van vader het bloot eigendom.
4.7.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] stellen ter onderbouwing van hun standpunt dat na het overlijden van vader is afgesproken dat de woning zou worden toegedeeld aan de nalatenschap van vader. Daarmee zou uitvoering worden gegeven aan de uitdrukkelijke wens van vader dat ‘de woning voor de kinderen’ zou zijn. Nu de beoogde toedeling nimmer is geëffectueerd behoort de woning echter nog tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, waartoe de nalatenschappen van vader en moeder voor gelijke delen zijn gerechtigd. De primaire vordering van de Vereffenaar moet daarom worden afgewezen. Bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zal rekening moeten worden gehouden met de bedoeling van partijen, zoals deze tot uiting is gekomen door ondertekening van de volmachten en bevestigd door de notariële akte tot afgifte legaat c.q. de vestiging van het vruchtgebruik op de woning ten behoeve van moeder. Het ligt dus voor de hand dat de woning alsnog aan de erfgenamen van vader wordt toegedeeld, aldus [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] . Voor zover hierover discussie bestaat, wordt deze niet opgelost door de subsidiaire vordering van de Vereffenaar. Nu de deelgenoten het er bovendien over eens zijn dat de woning moet worden verkocht, rijst de vraag welk belang de Vereffenaar heeft bij de subsidiair ingestelde vordering. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] zijn daarom van mening dat de Vereffenaar in deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de woning na het overlijden van vader in de ontbonden huwelijksgemeenschap is gevallen en dat tot deze ontbonden gemeenschap de erfgenamen van vader enerzijds en moeder anderzijds ieder voor de onverdeelde helft waren gerechtigd. De vraag die moet worden beantwoord is of de ontbonden huwelijksgemeenschap ten aanzien van de woning is verdeeld, in die zin dat de woning in de nalatenschap van vader is gevallen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat als verdeling wordt aangemerkt ‘iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen’ (art. 3:182 BW). De verdeling kan (behoudens uitzonderingen) geschieden op de wijze en in de vorm die partijen goeddunkt (art. 3:183 lid 1 BW). Echter, voor de overgang van het aan ieder der deelgenoten toegedeelde is een levering vereist op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW). Door de uitvoering van deze leveringshandeling gaat het goed vanuit het (afgescheiden) vermogen van de ontbonden huwelijksgemeenschap over in het (eigen) vermogen van de deelgenoot aan wie het goed is toegedeeld. Pas nadat deze levering heeft plaatsgevonden is de verdeling goederenrechtelijk afgerond. De leveringshandeling kan aldus worden gezien als de (rechts)handeling ter voltooiing van de (vormvrije) overeenkomst van verdeling. Zolang deze leveringshandeling niet is verricht is de ontbonden gemeenschap wel verdeeld, maar goederenrechtelijk nog niet beëindigd. De ontbonden gemeenschap blijft daarmee bestaan.
4.9.
De levering van een woning dient op grond van artikel 3:89 lid 1 BW te geschieden door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers. Volgens lid 2 van datzelfde artikel dient de tot levering bestemde akte nauwkeurig de titel van overdracht te vermelden.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat een hiervoor bedoelde leveringshandeling heeft plaatsgevonden. De akte waarbij het vruchtgebruik ten behoeve van moeder is gevestigd kan niet worden beschouwd als een in artikel 3:89 BW bedoelde akte. In die akte is immers alleen sprake van afgifte van een legaat van vruchtgebruik door de erfgenamen van vader aan moeder, ter vestiging van het levenslange recht van vruchtgebruik op de woning. Op geen enkele wijze wordt in die akte melding gemaakt van een levering bij dezelfde akte van de woning aan de erfgenamen van vader in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, die wordt geacht aan de vestiging van het vruchtgebruik te zijn voorafgegaan. Evenmin bevat die akte een nauwkeurige omschrijving van de titel die aan de beweerde levering ten grondslag zou hebben gelegen, zoals voorgeschreven in lid 2 van artikel 3:89 BW. Dit wordt niet anders doordat in de akte is opgenomen dat de woning behoort tot de nalatenschap van vader. Hierin kan geen levering worden gelezen; hooguit veronderstelt dit een eerdere levering. Echter, het bestaan van een andere akte waaruit de levering volgt, is gesteld noch gebleken.
4.11.
De conclusie dient dan ook te luiden dat de woning nog in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt, tot welke gemeenschap de erven van vader en de erven van moeder gelijkelijk gerechtigd zijn.
4.12.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] stellen echter dat – zelfs als de levering nog niet heeft plaatsgevonden – de woning desalniettemin moet worden geleverd aan de erfgenamen van vader, omdat ten tijde van het opstellen en tekenen van de Akte door partijen (enerzijds moeder en anderzijds de erfgenamen van vader) is afgesproken dat de woning zou worden toegedeeld aan de nalatenschap van vader. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat bedoeld wordt dat er volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] reeds een overeenkomst van verdeling tot stand was gekomen en dat alleen de leveringshandeling nog rest ter voltooiing van die verdeling. Volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] blijkt deze afspraak uit de tekst van de Akte en van de daartoe verleende volmachten.
4.13.
Bij de uitleg van een notariële akte met betrekking tot de levering van registergoederen en vestiging van beperkt recht daarop, komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
4.14.
In de Akte is onder de premisse (voor zover thans van belang) vermeld dat vader bij testament het levenslange vruchtgebruik over
zijn nalatenschapheeft gelegateerd aan moeder en dat de negen kinderen als enige erfgenamen zijn benoemd. Verder staat onder het kopje ‘titel van aankomst registergoed’ dat de woning door vader is verkregen ten behoeve van de algehele gemeenschap van goederen met zijn echtgenote. De nalatenschap van vader (waarop het vruchtgebruik is gevestigd) is dus niet gelijk te stellen met de
gehele eigendom van de woning. Vader was immers niet gerechtigd tot de
gehelewoning, doch enkel tot diens
onverdeelde aandeeldaarin. De woning viel immers in de wettelijke gemeenschap waarin hij met moeder was gehuwd. Hij was niet bevoegd om over het hem niet-toekomende deel van de eigendom in de woning te beschikken en kon derhalve geen recht van vruchtgebruik (doen) vestigen ten behoeve van moeder op het aandeel van moeder in de eigendom (daartoe bestond overigens ook geen enkele reden). De erfgenamen van vader konden derhalve op hun beurt ook geen recht van vruchtgebruik vestigen op de
gehelewoning, nu zij niet de gehele woning van vader hebben geërfd. Hieruit volgt dat ook de bewoordingen ‘tot de nalatenschap behoren onder andere de navolgende registergoederen: (…) 1. Het woonhuis met opstallen (…); 2. het perceel grond” niet zo kunnen worden uitgelegd dat hiermee is bedoeld dat de hele woning in de nalatenschap van vader viel; een dergelijke uitleg zou in strijd zijn met de overige inhoud (en uitgangspunten) van de akte. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Akte dus geen aanknopingspunten voor het bestaan van een afspraak dat de gehele woning aan de nalatenschap van vader zou worden toegedeeld.
4.15.
Overigens had het, indien partijen de woning zouden hebben toegedeeld aan de nalatenschap van vader, in de lijn der verwachting gelegen, dat zij dit met de notaris zouden hebben besproken, zodat dit kon worden opgenomen in de akte. De notaris was echter, naar de rechtbank begrijpt, niet op de hoogte van de door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] gestelde verdelingsafspraak. Dit volgt uit de stellingen van de betrokken notaris in zijn verweerschrift naar aanleiding van een tegen hem ingediende klacht:
“wat betreft deze afgifte van het legaat van het vruchtgebruik hebben wij nimmer bedoeld te suggereren dat het gehele registergoed tot de nalatenschap behoorde (door toedeling in de huwelijksgemeenschap). Ons is immers ook geen verdeling van de huwelijksgemeenschap bij afzonderlijke akte bekend.” [6]
4.16.
Op het voorgaande stuit af de stelling van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] , dat de tekst van de Akte impliceert dat partijen als deelgenoten van de ontbonden huwelijksgemeenschap de woning hebben beschouwd als een bestanddeel van de nalatenschap van vader, hetgeen volgens hen een toedeling aan die nalatenschap impliceert. Uit de tekst kan zulks naar het oordeel van de rechtbank immers niet blijken, omdat dit niet te rijmen is met de overige inhoud van de Akte en de na het overlijden van vader bestaande goederenrechtelijke verhoudingen. Voor zover [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] zouden moeten worden gevolgd in hun stelling dat het vestigen van een vruchtgebruik op een onverdeeld aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap niet mogelijk is, zou dit hooguit tot gevolg kunnen hebben dat de vestiging van het vruchtgebruik nietig is. Het voert echter te ver om daaruit de partijbedoeling af te leiden dat de woning om deze reden eerst aan de nalatenschap van vader is toebedeeld. Deze partijbedoeling blijkt immers op geen enkele wijze uit de akte, hetgeen (als partijen bij dit punt hadden stilgestaan), zoals reeds overwogen, zeker in de lijn der verwachting had gelegen.
4.17.
De stelling van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] dat moeder en haar kinderen zich na het overlijden van vader hebben gewend tot de notaris met de opdracht om op grond van het legaat een levenslang vruchtgebruik te vestigen op (uitsluitend) de woning, en niet op de onverdeelde helft van de woning en ook niet op de onverdeelde helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap, wordt eveneens verworpen. [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] hebben niet gesteld waaruit dit blijkt en waarop zij deze opdracht zouden hebben gebaseerd.
4.18.
Tot slot kan uit het feit dat de kadastrale inschrijving vermeldt dat [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] samen voor 1/9 deel eigenaar zijn van de woning, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin de conclusie worden getrokken dat die inschrijving de juiste eigendomsverhouding weergeeft en dat uit die inschrijving conclusies kunnen worden getrokken over die eigendomsverhoudingen. Veel meer ligt voor de hand dat, nu de Akte ten onrechte niet vermeldt dat het vruchtgebruik slechts is gevestigd op het aandeel van de vader in de woning, door de bewaarder van de registers ten onrechte is aangenomen dat dat recht is gevestigd op de gehele woning.
4.19.
De tekst van de Volmachten maakt het bovenstaande niet anders. Ook deze bevatten geen kenbare verwijzing naar wilsovereenstemming dat de woning zou worden toebedeeld aan de nalatenschap van vader, terwijl wel expliciet wordt verwezen naar het testament van vader (“alles zoals bepaald in het laatste testament van de heer [erflater] ”). Uit dat testament kan – zoals reeds overwogen – niet anders volgen dan dat de Volmachten zien op de nalatenschap van vader, te weten zijn onverdeelde aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap.
4.20.
Voor zover partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben verwezen naar de bedoelingen van de ouders van partijen, merkt de rechtbank op dat deze bedoelingen – voor zover daarvan zou zijn gebleken – op zichzelf niet meebrengen dat sprake is van overeenstemming over toedeling van de woning. Aan die bedoelingen van de ouders zou immers door de kinderen uitvoering moeten worden gegeven in de vorm van overeenstemming over de toedeling van de woning. Concrete feiten of omstandigheden waaruit die overeenstemming blijkt zijn zoals gezegd, niet gesteld of gebleken.
4.21.
Conclusie van het hiervoor overwogene is dat niet is gebleken van een afspraak dat de woning aan de nalatenschap van vader is toegedeeld, zodat (ook) dit geen grond oplevert voor levering van de woning aan de erfgenamen van vader.
Conclusie in conventie
4.22.
Op basis van bovenstaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de woning nog in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt. Uit hetgeen door de Vereffenaar ter mondelinge behandeling is verklaard over de samenstelling van de nalatenschappen begrijpt de rechtbank dat de ontbonden huwelijksgemeenschap ook nog andere bestanddelen omvat. Dit betekent dat de erfgenamen in beide nalatenschappen geen onverdeeld aandeel in de woning hebben, maar een onverdeeld aandeel in de ontbonden gemeenschap. De primaire vordering van de Vereffenaar moet daarom worden afgewezen. De subsidiaire vordering zal worden toegewezen.
4.23.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
In reconventie
t.a.v. de vorderingen van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10]
4.24.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de wijze waarop de woning moet worden verkocht (r.o. 2.11), zodat [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] geen belang meer hebben bij de vordering dat de rechtbank zal bepalen dat de woning zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde en dat de rechtbank beveelt dat – zakelijk weergegeven – alle deelgenoten medewerking dienen te verlenen aan de verkoop van de woning. De vordering in reconventie van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] zal daarom in zoverre worden afgewezen. Uit hetgeen is overwogen in conventie volgt bovendien dat [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] geen aanspraak kunnen maken op elk 1/18 deel van de opbrengst van de woning. Zij delen immers alleen mee in hetgeen zij als erfgenamen van hun vader, die erfgenaam was van erflater, erven van hun grootvader, wiens nalatenschap bestaat uit de onverdeelde helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap (waarin de woning valt). De vordering ligt daarom ook op inhoudelijke gronden voor afwijzing gereed.
t.a.v. de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5]
4.25.
De rechtbank begrijpt de vordering onder 1 – verklaring voor recht dat bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap rekening gehouden dient te worden met de bedoeling van partijen, zoals tot uiting gekomen bij de vestiging van het vruchtgebruik ten behoeve van moeder – aldus, dat bedoeld is dat de woning, gelet op een daartoe tussen partijen bereikte wilsovereenstemming (te begrijpen als een overeenkomst van verdeling) is toegedeeld aan de nalatenschap van vader en dat deze, ter voltooiing van die verdeling, alsnog aan de erfgenamen van vader moet worden geleverd. Deze vordering zal, gelet op hetgeen hierover in conventie is overwogen (r.o. 4.12 e.v.) worden afgewezen.
4.26.
Met betrekking tot de vordering onder 2 en 3 – kort gezegd een verklaring voor recht dat op 14 april 2022 nadere afspraken zijn gemaakt, met veroordeling tot nakoming van die afspraken – overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van de in het verslag van de bijeenkomst van 14 april 2022 [7] (hierna: het gespreksverslag) genoemde punten onder de kopjes ‘Woning te [plaats] ’ en ‘Beheer woning’ hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] geen belang meer bij hun vordering, nu hierover tijdens de mondelinge behandeling een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de inboedel, met dien verstande dat in de vaststellingsovereenkomst afwijkende afspraken zijn gemaakt ten opzichte van het gespreksverslag. Gelet hierop kan van de afspraken onder het kopje ‘inboedel’ geen verklaring voor recht dan wel nakoming meer worden gevorderd. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
4.27.
De resterende categorieën in het gespreksverslag betreffen ‘Spanje’, ‘Zorgkosten’, ‘Belasting’ en ‘Overige’. Daarbij is van belang of de onderwerpen genoemd in het gespreksverslag zien op afspraken die kunnen worden nagekomen, dan wel of het gaat om vastlegging van wat door partijen is verklaard tijdens die bijeenkomst. De rechtbank begrijpt de vordering onder 2 aldus, dat deze enkel dient als ondersteuning voor de vordering onder 3. Een zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht is niet gebleken. Gelet hierop is voor de beoordeling alleen relevant welke afspraken zijn gemaakt die verbinden tot nakoming.
4.28.
Ten aanzien van het onderwerp ‘Spanje’ geldt dat dit geen afspraak is die zich leent voor een vordering tot nakoming. De vordering op dit punt zal worden afgewezen.
4.29.
Ten aanzien van het onderwerp ‘Zorgkosten’ geldt dat enkel de afspraak dat [gedaagde sub 1] de onderliggende stukken van de zorgkosten aan de andere erven zendt zich leent voor een vordering tot nakoming.
4.30.
Ten aanzien van het onderwerp ‘Belasting’ lenen enkel de afspraken dat (i) een afschrift van de brief waarmee door [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] (de rechtbank begrijpt: de Vereffenaar) uitstel is gevraagd voor de aangifte erfbelasting door [gedaagde sub 1] wordt doorgestuurd aan alle erfgenamen en (ii) dat [gedaagde sub 1] een kopie van de aangifte IB 2018 en 2019 naar [naam] zendt zich lenen voor een vordering tot nakoming.
4.31.
Ten aanzien ten slotte van het onderwerp “Overige” zijn de enige afspraken die zich lenen voor een vordering tot nakoming, die dat (i) [gedaagde sub 1] aan partijen afschriften en overige bewijsstukken zendt waaruit blijkt dat [naam] een bedrag van circa € 400.000,-- tot € 500.000,-- heeft afgeschreven van de rekening van erflaatster; en (ii) dat [gedaagde sub 1] de onderliggende facturen in verband met de kosten die door haar, dan wel anderen zijn gemaakt, doorstuurt naar [gedaagde sub 11] .
4.32.
[gedaagde sub 12] is akkoord met de vordering van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] . [gedaagde sub 1] is, zonder haar standpunt te onderbouwen, van mening dat de vordering van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] dient te worden afgewezen. [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank. De Vereffenaar, ten slotte, stelt dat de gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen, wegens gebrek aan belang: de Vereffenaar erkent dat tussen alle deelgenoten afspraken zijn gemaakt, hetgeen volgt uit de vastlegging daarvan in het gespreksverslag. Niet valt volgens de Vereffenaar in te zien waarom op dit punt nog een verklaring voor recht wordt gevorderd. De afspraken die met de Vereffenaar zijn gemaakt, zijn volgens hem door hem nagekomen. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben zich aangesloten bij de standpunten van de Vereffenaar en hebben geconcludeerd tot afwijzing, dan wel niet-ontvankelijkverklaring wegens gebrek aan belang.
4.33.
De rechtbank zal [gedaagde sub 1] veroordelen de afspraken, zoals genoemd in r.o. 4.29 tot en met 4.31 – voor zover zij dit nog niet heeft gedaan – na te komen. De gevorderde verklaring voor recht zal, bij gebrek aan zelfstandig belang, worden afgewezen.
4.34.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] vorderen onder punt 4 een verklaring voor recht dat het tot de taak van de Vereffenaar behoort om tijdig de nietigheid van de zorgovereenkomst in te roepen, dan wel deze te vernietigen en de op basis daarvan uitgekeerde gelden ten behoeve van de nalatenschap terug te vorderen. Onder punt 5 vorderen zij dat de Vereffenaar wordt veroordeeld om de rechtsvordering tot nietigverklaring, dan wel vernietiging van de zorgovereenkomst, respectievelijk tot terugvordering van de op basis daarvan uitgekeerde gelden tijdig in te stellen. Subsidiair vorderen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] hen in de gelegenheid te stellen deze vordering(en) bij vermeerdering van eis (alsnog) zelf in deze procedure in te stellen.
4.35.
De Vereffenaar, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] in deze vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij niet de juiste rechtsingang hebben gekozen. De rechtsingang om een vereffenaar instructies te geven betreft immers artikel 4:210 BW, aldus deze partijen.
4.36.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit verweer niet op. Dat belanghebbenden op grond van artikel 4:210 BW de mogelijkheid hebben om kantonrechter op de hoogte te stellen van feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het geven van een aanwijzing, betekent immers niet dat deze rechtsingang daarmee een exclusief karakter heeft. De rechtbank weegt daarbij mee dat artikel 4:210 BW in de eerste plaats ziet op de relatie tussen de vereffenaar en de kantonrechter – waarbij aan de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid toekomt – en slechts in beperkte mate ruimte biedt aan belanghebbenden om zich hierin te mengen. De conclusie luidt daarom dat het bestaan van artikel 4:210 BW niet wegneemt dat ook een andere rechtsingang kan worden gekozen. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
4.37.
De Vereffenaar heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het inroepen van de nietigheid dan wel het vernietigen van de zorgovereenkomst enkel tot zijn taak behoort indien redelijkerwijs is komen vast te staan dat de zorgovereenkomst nietig, dan wel vernietigbaar is. Het is immers zijn taak om de nalatenschap als goed vereffenaar te beheren en te vereffenen. Indien hij een procedure voert op kosten van de boedel zonder redelijke kans op succes, kwalificeert dat niet als het ‘goed beheren van de nalatenschap’, aldus de Vereffenaar. Daarnaast stelt de Vereffenaar dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] hun vorderingen onvoldoende hebben onderbouwd.
4.38.
Naar de rechtbank begrijpt zijn de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] gegrond op onrechtmatige daad. Beoordeeld moet dus worden of de weigering (tot dusver) van de Vereffenaar om een rechtsvordering tot nietigverklaring, dan wel vernietiging van de zorgovereenkomst in te stellen, als onrechtmatig moet worden aangemerkt jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] . In dat verband weegt mee dat de Vereffenaar tot wettelijke taak heeft de nalatenschap te beheren en te vereffenen en dat hij bij de vervulling van die taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Gelet hierop, mede in het licht van het doel en de strekking van de vereffeningsprocedure (het tot stand brengen van een gecontroleerde en voortvarende afwikkeling van de nalatenschap) komt aan de Vereffenaar bij de vervulling van zijn taak een zekere mate van beoordelingsvrijheid toe.
4.39.
Naar het oordeel van de rechtbank behoort het inroepen van de nietigheid dan wel het vernietigen van de zorgovereenkomst enkel tot de taak van de Vereffenaar indien er voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat de zorgovereenkomst nietig, dan wel vernietigbaar is. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] hebben echter onvoldoende gemotiveerd gesteld dat dit het geval is. Uit de door hen overgelegde producties (met name productie 7) blijkt weliswaar dat de zorgovereenkomst bij hen kritische vragen oproept, welke door de betrokkenen kennelijk niet direct beantwoord werden, maar daaruit volgt nog niet dat daadwerkelijk sprake is van een wilsgebrek of onrechtmatig handelen bij het aangaan dan wel het uitvoeren van de zorgovereenkomst. Concrete feiten of omstandigheden waaruit (bijvoorbeeld) het bestaan van een wilsgebrek, onrechtmatig handelen en causaal verband blijken, zijn door hen niet gesteld. De rechtbank komt daarmee niet toe aan bewijslevering. Gelet hierop moeten de vorderingen onder 4 en 5, alsmede de subsidiaire vordering, worden afgewezen.
4.40.
De rechtbank merkt in dit verband ten overvloede op dat de Vereffenaar heeft gesteld de recentelijk van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] ontvangen bewijsstukken te zullen bestuderen en voornemens te zijn een verzoekschrift in te dienen ten behoeve van verkrijging van een bevel tot voorlopig getuigenverhoor, teneinde de deelgenoten te horen aangaande de zorgovereenkomst. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek en verhoor zal de Vereffenaar beoordelen of de zorgovereenkomst nietig dan wel vernietigbaar is. De rechtbank leidt hieruit af dat de Vereffenaar de bedenkingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] bij de zorgovereenkomst wel degelijk serieus neemt en bereid is, indien daartoe voldoende aanleiding bestaat, de benodigde stappen te ondernemen.
4.41.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de kosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart de Vereffenaar niet-ontvankelijk in zijn vorderingen gericht tegen [gedaagde sub 9] ;
5.2.
verklaart de Vereffenaar niet-ontvankelijk in zijn vorderingen gericht tegen [gedaagde sub 10] , voor zover die zijn ingesteld in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerder over het uit de nalatenschap van [naam zoon] verkregen vermogen van [gedaagde sub 8] ;
5.3.
verklaart voor recht dat de woning gelegen te [plaats] , aan de [adres] behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] en wijlen de heer [erflater] , waartoe voor de onverdeelde helft de erfgenamen van mevrouw [erflaatster] gerechtigd zijn;
in reconventie
T.a.v. de vorderingen van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10]
5.4.
wijst de vordering af;
T.a.v. de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5]
5.5.
wijst de vorderingen onder 1 en 2 af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , ter nakoming van de op 14 april 2022 gemaakte afspraken:
  • de onderliggende stukken van de zorgkosten aan de andere erven te zenden;
  • een kopie van de aangifte IB 2018 en 2019 aan [naam] te sturen;
  • aan partijen afschriften en overige bewijsstukken te sturen, waaruit blijkt dat een bedrag van circa € 400.000,- tot € 500.000,- is afgeschreven door [naam] van de rekening van erflaatster;
  • de onderliggende facturen in verband met de kosten die door haar/anderen zijn gemaakt door te sturen naar [gedaagde sub 11] ;
5.7.
wijst de vorderingen onder 4 en 5 af;
5.8.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling onder r.o. 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
5.9.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024. [8]

Voetnoten

1.Productie 1, bijlage 3 bij dagvaarding.
2.Productie 5 van [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] .
3.Productie 1, bijlage 4 bij dagvaarding.
4.Productie 1, bijlage 9 bij dagvaarding.
5.Productie 2 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie zijdens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] .
6.Verweerschrift van de notaris (randnr. 10), productie 3 bij dagvaarding.
7.Productie 7, overgelegd door [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] .
8.type: MT