ECLI:NL:RBLIM:2024:8156

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
ROE 23/1383
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie vanwege straling van een zendmast op de woning van eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie. Eiser, wonende aan de [adres] te [woonplaats], verzocht om schadevergoeding vanwege elektromagnetische straling van een zendmast, die via een nabijgelegen appartementencomplex naar zijn woning reflecteert. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, had eerder het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, stellende dat er geen rechtstreeks causaal verband was tussen de verleende omgevingsvergunning voor het appartementencomplex en de door eiser geleden schade. De rechtbank oordeelde echter dat de verleende omgevingsvergunning wel degelijk een noodzakelijke voorwaarde was voor het ontstaan van de schade door reflectiestraling. De rechtbank vond dat de schade die eiser had geleden, voortkwam uit de omgevingsvergunning en dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te besluiten over de hoogte van de schadevergoeding. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 1383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. N.M. Buddingh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.P.J. Hecker).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om nadeelcompensatie in verband met het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van het stadhuis en appartementen afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser woont aan de [adres] te [woonplaats] . Verweerder heeft op 13 mei 2011 omgevingsvergunning verleend om naast de woning van eiser een nieuw stadhuis en een appartementencomplex te bouwen. Het betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bouwplannen zijn inmiddels (in het jaar 2014) gerealiseerd.
2. Eiser heeft verweerder op 21 januari 2021 verzocht om nadeelcompensatie in verband met schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van elektromagnetische straling die afkomstig is van een 270 meter van de woning gelegen zendmast en die via het appartementencomplex reflecteert naar de woning van eiser (reflectiestraling). Deze reflectiestraling is veel sterker dan de directe elektromagnetische straling vanaf de zendmast op de woning van eiser. De schade bestaat uit de kosten van de (bouwkundige) maatregelen in totaal € 14.857,69, om de gezondheidsklachten die eiser als gevolg van de reflectiestraling ondervond grotendeels weg te nemen. Eiser heeft zijn verzoek onderbouwd met een rapport van Bouwbiologie Zwolle van 5 november 2018.
Besluitvorming
3. Bij het primair besluit heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen omdat volgens verweerder niet aannemelijk is gemaakt dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de omgevingsvergunning en de door eiser gestelde schade.
Standpunten van partijen
4. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de bezwaren op 18 januari 2013 mondeling toegelicht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Volgens verweerder bestaat er, nu het appartementengebouw niet zonder omgevingsvergunning mocht worden gebouwd, wel een verband, maar is er, nu het daadwerkelijk bouwen van het appartementencomplex een noodzakelijke schakel is voor de gestelde schade, geen sprake van een rechtstreeks causaal verband tussen de omgevingsvergunning en de gestelde schade.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert in beroep aan dat het onmiskenbaar is dat er een causaal verband in de zin van “conditio sine qua non” bestaat tussen de aanwezigheid van het appartementencomplex en de schade van eiser. Zonder omgevingsvergunning voor dit gebouw zou er immers geen sprake zijn van reflectiestraling. Dit blijkt volgens eiser uit het, door hem in beroep overgelegde, rapport van Bouwbiologie Zwolle van 24 januari 2019. Het is eiser onduidelijk wat verweerder in het bestreden besluit bedoelt met de “aard van het schadeveroorzakende besluit” en de “aard van de geleden schade” en waarom deze ertoe zouden moeten leiden dat er niet een voldoende rechtstreeks causaal verband is.
6. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, ook niet met de rapporten van Bouwbiologie Zwolle, dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de omgevingsvergunning en de reflectiestraling. Er zijn volgens verweerder namelijk nog andere schadeveroorzakende schakels in de causale keten dan de reflectiestraling, te weten de directe straling, elektrische apparatuur en elektrische bekabeling in de woning van eiser, straatkabels en de reflectie-eigenschappen van de materialen die de projectontwikkelaar van het appartementencomplex heeft toegepast.
Beoordeling door de rechtbank
7. Op 1 januari 2024 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2021, 135) in werking getreden. In artikel IV van deze wet is overgangsrecht opgenomen. Uit dit overgangsrecht vloeit voort dat op onderhavig verzoek om nadeelcompensatie het vóór 1 januari 2024 geldende recht van toepassing is gebleven.
7.1.
Het verzoek om nadeelcompensatie dat eiser heeft ingediend berust op het algemene beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (égalité devant les charges publiques). Dit (egalité)beginsel is ook van toepassing wanneer de schade beweerdelijk is veroorzaakt door de uitoefening van een bevoegdheid waarbij, zoals in het geval van de onderhavige omgevingsvergunning, het belang van degene die om nadeelcompensatie verzoekt op zichzelf op basis van de toepasselijke regelgeving geen rol heeft gespeeld (gebonden beschikking). Compensatie op grond van het egalitébeginsel is alleen mogelijk indien de benadeelde zwaarder wordt getroffen dan vergelijkbare anderen (speciale last), de schade het normaal maatschappelijk risico overstijgt (abnormale last) en er een causaal verband is tussen de beweerdelijke schadeoorzaak en de schade. Niet in geschil is dat door de bouw van het appartementencomplex straling van de zendmast reflecteert op de woning van eiser en dat eiser door die straling schade heeft geleden. Verder is niet in geschil dat eiser wordt getroffen door een speciale last. Het geschil betreft de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de schade en de verleende omgevingsvergunning.
7.2.
De hoofdregel is dat de belanghebbende die in een verzoek om nadeelcompensatie stelt dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade lijdt als gevolg van een rechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het door hem gestelde causaal verband in de zin van conditio sine qua non moet bewijzen. Het conditio sine qua non-verband houdt in dat de handeling van het bestuursorgaan als een noodzakelijke voorwaarde is te beschouwen voor het ontstaan van de schade. Dit moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische (waarschijnlijke) situatie die zich zou hebben voorgedaan als de beweerdelijk schadeveroorzakende gedraging achterwege was gebleven. De vaststelling van het conditio sine qua non-verband is voor het aannemen van aansprakelijkheid voor de gestelde schade niet voldoende. Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek [1] . Bij de toerekening op grond van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek gaat het om de vraag of voldoende verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van objectieve factoren, zoals de aard van de aansprakelijkheid en van de schade. [2]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat zonder de omgevingsvergunning het appartementencomplex waarschijnlijk niet zou zijn gebouwd en er dan dus ook geen sprake zou zijn geweest van reflectiestraling via dat gebouw op de woning van eiser. De omgevingsvergunning is daarom volgens de rechtbank redelijkerwijs als noodzakelijke voorwaarde te beschouwen voor het optreden van reflectiestraling vanaf het appartementencomplex op de woning van eiser. Er bestaat daarom (voldoende) causaal verband in de zin van conditio sine qua non tussen de omgevingsvergunning en de door eiser gestelde, als gevolg van reflectiestraling, geleden schade. In het feit dat de schade pas door het gebruik maken van de omgevingsvergunning, door het appartementencomplex te bouwen, daadwerkelijk kon optreden, zoals verweerder aangeeft, ziet de rechtbank geen aanleiding om geen conditio sine qua non-verband aan te nemen. [3] Bovendien, zou hieraan wel dat gevolg worden verbonden, dan zou dat betekenen dat een (gebonden) beschikking tot het verlenen van een vergunning op zichzelf geen grondslag voor (bestuursrechtelijke) nadeelcompensatie kan opleveren, hetgeen de rechtbank als onwenselijk beschouwt. Verweerder heeft dit voldoende causaal verband miskend. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat er nog meer bronnen van elektrische straling dan de reflectiestraling zijn en dat daardoor geen sprake is van een rechtstreeks oorzakelijk (c.q. conditio sine qua non-) verband tussen de omgevingsvergunning en de gestelde schade. Verweerder heeft daarmee niet alsnog gemotiveerd waarom de schade die sec het gevolg is van de reflectiestraling niet in een voldoende conditio sine qua non-verband staat met de omgevingsvergunning dan wel op grond van het egalitébeginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op basis van het standpunt in het verweerschrift de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder dient daarom opnieuw op het bezwaar van eiser te besluiten omtrent de (hoogte van de) schadevergoeding.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 november 2024.
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het moet volgens dat artikel gaan om “schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend”.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1157, r.o. 2.8.3.