ECLI:NL:RBLIM:2024:8117

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/03/333597 / HA ZA 24-355
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot onbevoegdheid in civiele procedure tegen de politie

In deze civiele procedure heeft eiser, wonend te [woonplaats], de politie gedagvaard voor de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de politie onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en verzoekt om veroordelingen tot betaling van twee geldbedragen. Na de start van de procedure zijn beide partijen van mening dat de zaak behandeld moet worden door de kamer voor kantonzaken. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de kamer voor kantonzaken, omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser stelt dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door hem aan te houden en zijn auto te doorzoeken zonder redelijk vermoeden van schuld, wat heeft geleid tot schade aan zijn auto. Eiser vordert een schadevergoeding van € 5.297,23 en buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00. De rechtbank oordeelt dat de vordering, gezien de waarde, door de kantonrechter moet worden behandeld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

In de beslissing heeft de rechtbank de vordering in het incident toegewezen en de kosten gecompenseerd. De zaak is verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet meer verplicht zijn om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en het teveel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/333597 / HA ZA 24-355
Vonnis in incident van 6 november 2024
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.L.E. Marchal,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Rechtspersoon met Wettelijke Taak (RWT) “politie”, mede handelend onder de naam “POLITIE EENHEID LIMBURG”,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.T. Bolt.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de politie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 4
  • de akte houdend een verzoek tot verwijzing van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident]
  • de conclusie van antwoord, tevens antwoord conclusie in het bevoegdheidsincident met
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschilin de hoofdzaak

2.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] stelt dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door hem aan te houden en zijn auto te doorzoeken, terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld was. Bij die doorzoeking is schade aan zijn auto ontstaan. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert uit dien hoofde dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de politie, door het zonder redelijk vermoeden van schuld
aanhouden van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en doorzoeken van zijn auto, waardoor schade is toegebracht,
onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] , althans dat de politie door de aanhouding
van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en het doorzoeken van diens auto, waardoor schade is veroorzaakt,
onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] nu de verdenking van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] ongefundeerd
is gebleken;
2. de politie zal veroordelen om aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
een bedrag van € 5.297,23;
3. de politie zal veroordelen om aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 875,00;
4. de politie zal veroordelen in de kosten.
in het incident2.2. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert bij akte dat de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken. De politie onderschrijft deze vordering.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. In artikel 93 aanhef en onder b Rv is echter bepaald dat als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigt, de zaak door de kantonrechter wordt behandeld en beslist. Dat is in dit geval aan de orde. De gevorderde schadevergoeding bedraagt € 5.297,23 en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 875,00.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de onderhavige zaak, gelet op de waarde die de vordering vertegenwoordigt, verder te worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
3.3.
Nu in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering toe,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, op
20 november 2024voor beraad kantonrechter,
4.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.5.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge
art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: AH