ECLI:NL:RBLIM:2024:8109

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/03/322058 / HA ZA 23-409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de aflossing van een geldlening en de betaling van rente in het kader van een overeenkomst tot (ver)koop van aandelen

In deze zaak heeft eiseres, hierna te noemen Holding, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap, met betrekking tot een geldleningsovereenkomst en een overeenkomst tot (ver)koop van aandelen. Holding stelt dat de gedaagde de geldlening van € 45.823,- niet heeft afgelost en ook geen rente heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overboekingen zijn gedaan van in totaal € 354.565,83 naar Holding en aan haar gelieerde derden, waarvan een bedrag van € 246.753,33 kan worden aangemerkt als aflossing van de lening. De rechtbank oordeelt dat dit bedrag het geleende bedrag overstijgt, waardoor de vordering van Holding wordt afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen grondslag is voor de gevorderde rente, omdat niet is komen vast te staan dat partijen voorafgaand aan de opeising overleg hebben gepleegd over de datum waarop rente verschuldigd werd. Holding is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 5.443,00. De rechtbank heeft de vorderingen van Holding afgewezen en veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief wettelijke rente indien deze niet tijdig worden voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/322058 / HA ZA 23-409
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: Holding,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.A.M.W. Snackers-Lutgens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 12
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2024 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Holding heeft op 30 augustus 2016 met Limburgs Administratie- en Advieskantoor (hierna ten noemen: LAAK) een overeenkomt van koop en verkoop aandelen gesloten waarbij zij al haar geplaatste en uitstaande aandelen in de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] (in de overeenkomst genoemd: de vennootschap) heeft verkocht.
2.2.
Op diezelfde datum hebben Holding en LAAK onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overeenkomst en ter uitvoering van het daarin onder artikel 2.2 bepaalde, een overeenkomst van geldlening gesloten. Daarin is – voor zover hier relevant – bepaald:
(..)
“2. De koopsom van de aandelen bedraagt driehonderdzeventiendduizend
honderdzevenenveertig euro (€ 317.147,00). Tevens is de vennootschap aan
verkoper verschuldigd een bedrag ad vijfenveertigduizend achthonderddrieëntwintig euro
(€ 45.823,00) wegens debiteuren en onderhanden werk per datum 31 december 2014. Derhalve totaal driehonderdtweeënzestigduizend negenhonderdzeventig euro (€362.970,00).
3. In de overeenkomst staat onder 2.2. gemeld:
“Partijen zijn overeengekomen dat het onder 2.2. gemelde totaalbedrag aan
verkoper is betaald, waarvoor verkoper aan koper kwijting verleent, door
omzetting van gemeld bedrag in een geldlening, waarvan vandaag separaat een
overeenkomst tussen partijen zal worden getekend”
Ter uitvoering daarvan komen partijen overeen als volgt:
Artikel 1. Lening.
De lening bedraagt driehonderdtweeënzestigduizend negenhonderdzeventig euro
(€362.970 00) te weten:
1. lening van koper: driehonderdzeventienduizend eenhonderdzevenenveertig euro (€317.147,00);
2. lening van de vennootschap: vijfenveertigduizend achthonderddrieëntwintig
euro (€ 45.823,00).
Artikel 2. Rente
Over het bedrag van de lening of het restant daarvan is koper en de vennootschap een rente
verschuldigd van vier procent (4%) per jaar. De rente vervalt op de in artikel 3 genoemde aflossingsdata en zal telkens worden berekend over het restant van de hoofdsom.
Artikel 3. Aflossing
Koper dient de geldlening af te lossen, te voldoen in maandelijkse termijnen, elk
groot vijfduizend euro (€ 5.000,00), te beginnen op 30 september 2016 en eindigend
op 31 juli 2019. Het alsdan nog overgebleven bedrag zal op 31 juli 2019 aan
verkoper worden overgemaakt, samen met de dan nog verschuldigde rente en
kosten, zodat op 31 juli 2019 het gehele bedrag aan verkoper zal zijn voldaan.
Meerdere aflossing op de lening is te allen tijde boetevrij toegestaan.
De vennootschap dient de geldlening af te lossen zo spoedig mogelijk in onderling
overleg.
Artikel 4. Opeisbaarheid lening
Het saldo van de lening en de daarover verschuldigde rente wordt terstond ineens
opeisbaar in de volgende gevallen:
a. Indien koper en/of de vennootschap gedurende 15 dagen na schriftelijk door
verkoper te zijn aangemaand in gebreke blijft met de betaling van de krachtens
deze overeenkomst verschuldigde rente en aflossing;
b. Indien koper en/of de vennootschap haar eigen faillissement of surseance van
betaling aanvraagt;
c. Indien een faillissementsaanvraag tegen koper en/of de vennootschap wordt
ingediend;
d. Indien een besluit tot ontbinding, fusie of splitsing door koper en/of de
vennootschap wordt genomen,
e. Indien koper en/of de vennootschap haar aandelen in [gedaagde]
aan een derde vervreemdt;
(..)

3.Het geschil

3.1.
Holding vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot:
betaling aan Holding van het bedrag ad € 45.823,-- uit hoofde van geldlening,
betaling aan Holding van de verschuldigde overeengekomen rente van 4% per jaar vanaf 7 maart 2018 zolang als de geldlening voortduurt, op datum van dagvaarding vormende een bedrag ad € 10.929,67,
betaling aan Holding van een vergoeding ad € 1 .337,82 wegens de buitengerechtelijke incassokosten en
veroordeling van [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geding dat er tussen hen een overeenkomst terzake (ver)koop van aandelen van [gedaagde] en een geldleningsovereenkomst zijn gesloten.
4.2.
Holding stelt dat [gedaagde] de geldlening van € 45.823,- niet heeft afgelost en ook geen rente heeft voldaan. Omdat partijen conform art. 3 van de Leningsovereenkomst geen termijn met betrekking tot de terugbetaling van het geleende bedrag zijn overeengekomen, is de vordering op grond van artikel 6:38 BW terstond opeisbaar, aldus Holding. De raadsman van Holding heeft bij brieven van 7 maart 2023 en 1 juni 2023 verzocht om de lening af te lossen en om de achterstallige rente ad € 10.459,23, in totaal aldus een bedrag van € 56.282,23, aan Holding te voldoen. [gedaagde] hebben niet aan dit verzoek voldaan en hebben zich daarbij ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bedrag reeds is afgelost dan wel verrekend met overboekingen aan dhr. [naam bestuurder] (de bestuurder van Holding) dan wel dat er een cessie heeft plaatsgevonden. Holding betwist dit.
4.3.
[gedaagde] betwisten dat de lening niet is afgelost. Zij stellen zich op het standpunt dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten tussen de betrokken partijen is afgesproken dat de totale koopprijs verstrekt zou worden als lening die zich zou terugbetalen uit de binnenkomende bedrijfsmiddelen van [gedaagde] . Daarom zijn over de aflossing geen nadere afspraken gemaakt. Dhr. [naam bestuurder] zou nog enige jaren aanblijven en de zaak blijven voeren. Daarvoor is een managementvergoeding overeengekomen die aan Holding werd uitgekeerd. In de jaren dat dhr. [naam bestuurder] is aangebleven verzorgde hij nog de overboekingen binnen [gedaagde] en had in die zin ook de zeggenschap over de aflossing van de verstrekte leningen. Door dhr. [naam bestuurder] is de praktijk gecreëerd dat hij diverse bedragen naar hemzelf of naar zijn Holding, maar ook naar aan hem gelieerde derden (echtgenote, kleinkinderen, VGZ e.d.) overboekte, die dienden ter aflossing van de lening. Een andere grondslag voor betalingen aan dhr. [naam bestuurder] , aan hem gelieerde derden, althans – buiten de overeengekomen managementvergoeding – diens Holding, bestond immers niet; in dat geval zou er sprake zijn van een onrechtmatige daad. Dit soort overboekingen heeft hij tot en met 2021 gedaan. In 2022 heeft LAAK [gedaagde] administratief laten doorlichten en daarbij ontdekt dat er al voor € 354.565,83 aan overboekingen had plaatsgevonden ten behoeve van Holding. Ook bleek dat over een aantal jaren te hoge managementvergoedingen waren weggeschreven. Daarmee zijn de leningen van [gedaagde] en LAAK alsmede de management fee voldaan. [gedaagde] stellen zich op het standpunt dat gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken Holding heeft ingestemd met bevrijdende betaling door aflossing van de lening en betaling van rente door middel van de betalingen die aan dhr. [naam bestuurder] of aan hem gelieerde derden zijn gedaan.
Door Holding is ook nooit eerder geklaagd over het uitblijven van betalingen.
4.4.
Holding heeft betwist dat de aflossing zou worden betaald uit de inkomsten van de onderneming en dat er afspraken zijn gemaakt die niet in de overeenkomst zijn opgenomen. Zij stelt dat dhr. [naam bestuurder] meer uren diende te maken dan afgesproken, daar LAAK B.V. geen werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de dagelijkse gang op kantoor. Dhr. [naam bestuurder] is fulltime werkzaam gebleven en heeft daarvoor meeruren gedeclareerd. De overboekingen naar kinderen en kleinkinderen zijn betaald uit de tegenwaarde van de gewerkte meeruren.
4.5.
Van de zijde van [gedaagde] wordt de stelling dat dhr. [naam bestuurder] overuren heeft gemaakt betwist evenals de stelling dat hiervoor meeruren zijn gedeclareerd en daarover overeenstemming zou zijn geweest. Volgens [gedaagde] heeft dhr. [naam bestuurder] veel aan de medewerkers van [gedaagde] overgedragen en heeft hij geen meeruren gemaakt, eerder minderuren. Het is aan Holding om te onderbouwen dat er zoveel uren extra is gewerkt.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat door Holding niet wordt betwist dat voor een bedrag van € 354.565,83 overboekingen zijn gedaan van [gedaagde] naar Holding, dhr. [naam bestuurder] en aan hem gelieerde derden. Tevens wordt niet betwist dat op basis van de overeenkomst van geldlening een bedrag van in totaal € 107.812,50 verschuldigd was aan managementvergoedingen. Holding heeft enerzijds gesteld dat uit de overeenkomst van geldlening niet blijkt dat tussen partijen is overeengekomen dat de managementvergoeding uit de inkomsten van het bedrijf zou worden voldaan, maar anderzijds heeft Holding gesteld dat de overboekingen zijn betaald uit de tegenwaarde van de gewerkte meeruren. Gelet op deze laatste stelling moet het naar het oordeel van de rechtbank ervoor worden gehouden dat de managementvergoeding wel degelijk uit de inkomsten van het bedrijf zijn betaald. Na aftrek van de op basis van de overeenkomst verschuldigde managementvergoeding resteert nog een bedrag van € 246.753,33. De stelling van Holding dat ook dit bedrag volledig is uitbetaald voor compensatie van managementvergoedingen in verband met overuren is voor het eerst ter zitting door Holding naar voren gebracht, maar verder niet door haar onderbouwd. Gelet op deze omstandigheid en gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , had het op de weg van Holding gelegen om stukken over te leggen waaruit kan worden afgeleid dat dhr. [naam bestuurder] meeruren heeft gemaakt en deze heeft gedeclareerd, alsmede dat die declaraties overeenkomen met voormeld bedrag. Nu zij dit heeft nagelaten, kan de rechtbank niet vaststellen dat dit het geval is. Daarmee dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangenomen dat
het overboeken van bedragen tot een bedrag van € 246.753,33 naar Holding, [naam bestuurder] en aan hem gelieerde derden heeft plaatsgevonden ter aflossing van de lening, daar een andere grondslag voor die overboekingen ontbreekt. Nu dit bedrag het bedrag van de geldlening ruimschoots overstijgt, dient het gevorderde bedrag te worden afgewezen.
4.7.
Gelet op het oordeel dat de geldlening was afgelost op het moment dat Holding tot opeising is overgegaan en nu niet is komen vast te staan dat partijen voorafgaand daaraan overleg hebben gepleegd over de datum waarop rente verschuldigd werd, is er ook geen grondslag voor toewijzing van de gevorderde rente. De gevorderde rente en de buitengerechtelijke kosten zullen daarom ook worden afgewezen.
4.8.
Holding is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor een veroordeling in de werkelijke kosten ziet de rechtbank geen aanleiding. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Holding af,
5.2.
veroordeelt Holding in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Holding niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Holding tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
EvdS