ECLI:NL:RBLIM:2024:8030

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
11131750 \ CV EXPL 24-2795
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuldbekentenis in het kader van een affectieve relatie

In deze zaak vordert de eiseres, die in een affectieve relatie heeft gestaan met de gedaagde, betaling van een bedrag van € 8.000,00 op basis van een schuldbekentenis. De partijen hebben van september 2013 tot januari 2021 een relatie gehad en hebben in januari 2022 een overeenkomst ondertekend waarin de gedaagde zich verplichtte om het bedrag te betalen na de verkoop van een woning. De eiseres heeft de gedaagde gesommeerd om het bedrag te voldoen, maar de gedaagde heeft dit nagelaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is en dat de vordering opeisbaar is, aangezien de woning in Frankrijk in december 2023 is verkocht. De kantonrechter heeft het verweer van de gedaagde, dat de schuldbekentenis niet vrijwillig tot stand is gekomen, niet gehonoreerd, omdat er geen rechtsgevolgen aan zijn verweer zijn verbonden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11131750 \ CV EXPL 24-2795
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.A. Rost Onnes,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met producties 1 tot en met 3.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van september 2013 tot januari 2021 een affectieve relatie gehad.
2.2.
In een door beide partijen in januari 2022 voor akkoord ondertekend document staat voor zover relevant (productie 1 bij exploot van dagvaarding):
“(…) [gedaagde] (…) en [eiseres] (…) verklaren het volgende te zijn overeengekomen.
Eerstgenoemde stort 8000 euro (…) op de bankrekening van laatstgenoemde zodra de verkoop van het huis [adres] , [plaats] gerealiseerd is en/of de d.d. 5 juli 2020 benificiair aanvaarde nalatenschap ten gunste van eerstgenoemde toegewezen is door executeur testamentair [naam executeur testamentair] te Maastricht.
In geval van eerder overlijden van laatstgenoemde geschiedt de betaling aan haar erfgenaam/erfgenamen. (…)”
2.3.
Bij e-mailbericht van 8 november 2022 deelt [gedaagde] aan [eiseres] mee (productie 2 bij exploot van dagvaarding):
“(…) Als de ‘ [naam] ’ jongens interesse hebben kunnen ze [plaats] overnemen voor
€ 15.000,- (excl.kosten notaris/ makelaar ). Voor jou dan de toegezegde € 8.000,- (…)”
2.4.
Bij e-mailbericht van 21 augustus 2023 (productie 3 bij exploot van dagvaarding) deelt [gedaagde] aan [eiseres] mee dat er een bod van € 20.000,00 op de woning in Frankrijk is gedaan, waarmee hij tevreden is.
2.5.
Bij brief van 13 november 2023 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] [gedaagde] verzocht / gesommeerd het bedrag van € 8.000,00 te voldoen direct nadat de woning in Frankrijk aan de koper is geleverd (productie 6 bij exploot van dagvaarding).
2.6.
[gedaagde] is, ondanks sommatie, niet tot terugbetaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
- € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
- € 159,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiseres] grondt haar vordering op nakoming van de betalingsverplichting uit hoofde van de schuldbekentenis.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de schuldbekentenis niet vrijwillig tot stand is gekomen. De kantonrechter laat dit verweer - dat overigens ook onvoldoende is onderbouwd (feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een wilsgebrek zijn niet door [gedaagde] gesteld en ook anderszins niet gebleken) - verder onbesproken, nu [gedaagde] geen rechtsgevolgen daaraan heeft verbonden, bijvoorbeeld door een daarop gerichte (tegen)vordering in te stellen. [gedaagde] heeft in deze procedure niet vernietiging van de met [eiseres] gesloten overeenkomst gevorderd en evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk heeft vernietigd.
4.2.
Nu vaststaat dat partijen onderhavige overeenkomst (schuldbekentenis) rechtsgeldig hebben gesloten en de vordering opeisbaar is (de woning in Frankrijk is in december 2023 verkocht) is [gedaagde] uit dien hoofde gehouden aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De gevorderde hoofdsom van € 8.000,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
Met de door [gedaagde] geschetste financiële situatie waarin hij momenteel verkeert en de gedane mededeling dat er via de Kredietbank Limburg een WSNP- traject gaat lopen, kan thans geen rekening worden gehouden. Het onvermogen van [gedaagde] de vordering thans te betalen ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting en komt voor zijn rekening en risico.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] dat er nog een huurachterstand is van € 13.500,00 betreffende Champslonge/Longchamp cultuurreizen, doet niet af aan de hiervoor genoemde terugbetalingsverplichting van [gedaagde] . Voor zover het verweer van [gedaagde] moet worden begrepen als dat hij een vordering op [eiseres] heeft die hij met de vordering van [eiseres] op haar wil verrekenen, is de kantonrechter van oordeel dat niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of aan [gedaagde] een beroep op verrekening toekomt. [eiseres] betwist de verschuldigdheid daarvan en [gedaagde] heeft nagelaten dit nader toe te lichten en concreet te onderbouwen. Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek passeert de kantonrechter het beroep op verrekening.
4.5.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.6.
[eiseres] maakt aanspraak op € 159,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten. Uit de toelichting en overgelegde bescheiden blijkt dat dit de door [eiseres] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging betreft. De eigen bijdrage kan niet als buitengerechtelijke incassokosten gekwalificeerd worden, nu dit bedrag niet ziet op kosten gemaakt voor incassohandelingen. De eigen bijdrage valt als advocaatkosten onder de proceskosten. De door [eiseres] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan [eiseres] betaling heeft gevorderd, wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt.
4.7.
In de regel wordt op voet van het bepaalde in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de situatie dat partijen een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd en een affectieve relatie hebben gehad, aanleiding gevonden de kosten volledig te compenseren. Nu er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken welke tot afwijking van dit uitgangspunt nopen, zal de kantonrechter in overeenstemming met die regel de kosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage. Die blijft voor rekening van [eiseres] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.
CJ