ECLI:NL:RBLIM:2024:8029

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
11110317 \ CV EXPL 24-2552
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schade door ondeskundige werkzaamheden aan huurwoning

In deze zaak vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], dat de huurovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] is geëindigd en dat Doorwerk B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder, het gehuurde moet ontruimen. Eiser stelt dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd, maar Doorwerk betwist dit. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging ongeldig is omdat [naam onderbewindgestelde] niet zonder toestemming van haar bewindvoerder een rechtshandeling kan verrichten. De kantonrechter concludeert dat de huurovereenkomst niet is geëindigd en dat Doorwerk niet verplicht is om het gehuurde te ontruimen.

Daarnaast vordert eiser schadevergoeding voor de schade aan de woning, die volgens hem is veroorzaakt door ondeskundige werkzaamheden van [naam onderbewindgestelde] in de badkamer. De kantonrechter oordeelt dat Doorwerk, als bewindvoerder, aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het gebruik van ongeschikte kit en het niet goed uitvoeren van werkzaamheden. Eiser krijgt een voorschot van € 500,00 toegewezen voor de schade, maar andere vorderingen worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11110317 \ CV EXPL 24-2552
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R. Gijsen,
tegen

1.DOORWERK B.V.,

te Brunssum,
2.
DOORWERK B.V., IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN [naam onderbewindgestelde],
te Brunssum,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Doorwerk,
gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 19 september 2024 met producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Doorwerk is bij beschikking van 16 november 2017 benoemd tot bewindvoerder van de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ).
2.2.
[naam onderbewindgestelde] huurt met ingang van 1 maart 2018 van [eiser] de woning aan het adres [adres] te [plaats] .
2.3.
[naam onderbewindgestelde] heeft op 18 december 2023 bij [eiser] het volgende gemeld:
“Vanuit boven de badkamer lekt water naar de plafond beneden in de keuken via hotspot (lampje) en langs de keukenmuur naar de keukenkastjes waardoor de kastjes nat worden en opgeblazen zijn”.
2.4.
[eiser] heeft vervolgens Doorwerk geïnformeerd over de door [naam onderbewindgestelde] gemelde lekkage en zich tegenover Doorwerk op het standpunt gesteld dat (eventuele) schade voor rekening van [naam onderbewindgestelde] komt omdat zij de badkamer deels nieuw gevoegd heeft en heeft gekit met “foute acrylaat kit” .
2.5.
Bij e-mail van 2 januari 2024 heeft Doorwerk (voor zover hier van belang) als volgt gereageerd:
“We begrijpen dat er nodig iets gedaan moet worden en dat er kosten zijn die op mevrouw verhaald gaan worden. Helaas is er binnen het dossier geen ruimte om kosten te kunnen betalen. Het te vorderen bedrag zal moeten worden toegevoegd aan het schuldenoverzicht van mevrouw [naam onderbewindgestelde] .
Op het moment dat u kosten gaat vorderen wordt u verzocht ons te voorzien van voor en na foto’s van de schade en de bonnen van het herstel.”
2.6.
[naam onderbewindgestelde] heeft in de loop der tijd vaker aan [eiser] verteld dat zij wilde verhuizen. In dat kader heeft [eiser] meermaals aan [naam onderbewindgestelde] verhuurdersverklaringen afgegeven.
2.7.
Op 29 januari 2024 hebben [eiser] en Doorwerk telefonisch contact met elkaar gehad. Daarna heeft [eiser] via e-mail aan [naam onderbewindgestelde] drie data voorgesteld voor een gesprek op 30 januari, 31 januari en 1 februari 2024. Deze e-mail heeft [eiser] in cc ook aan Doorwerk verzonden.
2.8.
[naam bewindvoerder] (degene die namens Doorwerk het bewind over de goederen van [naam onderbewindgestelde] uitvoert) heeft daarop laten weten niet bij die afspraak aanwezig te kunnen zijn en dat zij wel zou kunnen op 7 of 8 februari 2024. In reactie hierop heeft [eiser] medegedeeld op deze data in het buitenland te zijn.
2.9.
[eiser] en [naam onderbewindgestelde] hebben vervolgens met elkaar telefonisch gesproken op 29 januari 2024. [eiser] heeft tijdens dit gesprek aan [naam onderbewindgestelde] een tegemoetkoming in de verhuiskosten aangeboden van € 1.500,00.
2.10.
Na het telefoongesprek heeft [naam onderbewindgestelde] nog diezelfde dag via e-mail aan [eiser] medegedeeld dat zij de huurovereenkomst opzegt per 1 april. [naam onderbewindgestelde] heeft die e-mail ook gestuurd aan Doorwerk.
2.11.
Na de opzegging heeft [eiser] diezelfde dag (op 29 januari 2024 dus):
  • de e-mail van [naam onderbewindgestelde] doorgezonden aan Doorwerk
  • aan [naam onderbewindgestelde] (cc aan Doorwerk) een e-mail gestuurd waarin hij een voorinspectie op 5 februari en een eindinspectie op 28 maart voorstelt
2.12.
[naam onderbewindgestelde] heeft vervolgens in reactie op de e-mail met voorgestelde data via e-mail aan [eiser] medegedeeld dat zij akkoord is.
2.13.
De dag erna (30 januari 2024) hebben [eiser] en [naam bewindvoerder] telefonisch met elkaar gesproken.
2.14.
Bij brief van 22 maart 2024 heeft de gemachtigde van Doorwerk aan [eiser] medegedeeld dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd omdat Doorwerk geen toestemming voor de opzegging gegeven heeft.
2.15.
[eiser] ’ gemachtigde heeft in reactie daarop het standpunt ingenomen dat de huurovereenkomst wel rechtsgeldig is opgezegd.
2.16.
[naam onderbewindgestelde] heeft de woning niet verlaten per 1 april 2024.
2.17.
[eiser] heeft bij brief van 9 april 2024 Doorwerk aansprakelijk gesteld voor schade op grond van art. 1:445 BW en 6:162 BW.
2.18.
Bij e-mail van 10 april 2024 heeft Doorwerk aan [eiser] medegedeeld dat zij geen aansprakelijkheid erkent.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
I. voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst met ingang van 1 april 2024 is geëindigd,
II. Doorwerk (in haar hoedanigheid van bewindvoerder) te veroordelen het gehuurde te ontruimen en te verlaten,
III. voor recht te verklaren dat Doorwerk in persoon en in haar hoedanigheid van bewindvoerder hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die aan de woning van [eiser] is ontstaan als gevolg van:
a. de werkzaamheden aan de badkamer (verwijderen en opnieuw voegen en kitten met de onjuiste kit) en/of,
b. het niet tijdig leeg en ontruimd opleveren van de woning door [naam onderbewindgestelde] ,
IV. Doorwerk in persoon en in haar hoedanigheid van bewindvoerder te veroordelen tot betaling van:
a. een redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning, vast te stellen op de laatst geldende huurprijs van € 776,00 per maand en te verhogen tot € 821,00 per maand vanaf 1 juli 2024
b. € 925,00 per maand vanaf 1 mei 2024 verminderd met de betalingen die Doorwerk op grond van IV. sub a daadwerkelijk heeft betaald,
c. een voorschot op de schade van € 11.374,00 terzake de herstelwerkzaamheden aan de badkamer en de keuken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 (althans de dag van dagvaarding) en voor het overige op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
d. een voorschot op de schade terzake de annulering van renovatiewerkzaamheden van € 6.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 (althans de dag van dagvaarding) en voor het overige op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
e. de schade terzake de opslagkosten van € 121,00 per maand vanaf 1 april 2024 tot een maand na de dag dat de woning zal zijn ontruimd en verlaten, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van de maand waarop de betaling verschuldigd zal zijn.
f. de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Doorwerk voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter dient in dit geding te beoordelen of de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd en of Doorwerk in haar hoedanigheid van bewindvoerder en in persoon schade aan [eiser] dient te vergoeden. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst niet door opzegging is geëindigd. Verder is de kantonrechter van oordeel dat Doorwerk (uitsluitend in haar hoedanigheid van bewindvoerder) een voorschotbedrag van
€ 500,00 aan schade aan [eiser] dient te vergoeden. Hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen zal hieronder uitgelegd worden.
geen einde huurovereenkomst
4.2.
De goederen van [naam onderbewindgestelde] zijn onder bewind gesteld. Het gevolg hiervan is – kort gezegd – dat [naam onderbewindgestelde] niet zonder toestemming/medewerking van haar bewindvoerder, Doorwerk, een rechtshandeling kan verrichten. De opzegging van de huurovereenkomst is een rechtshandeling.
4.3.
[eiser] heeft niet aangetoond dat [naam onderbewindgestelde] de huurovereenkomst met toestemming/medewerking van Doorwerk opgezegd heeft.
4.3.1.
[eiser] stelt in dat verband dat Doorwerk wist wat er op 29 januari 2024 besproken zou worden, namelijk de wens van [naam onderbewindgestelde] om de huur op te zeggen. [eiser] stelt dat Doorwerk liet weten niet bij het gesprek aanwezig te kunnen zijn. De kantonrechter vindt dat uit dit betoog niet blijkt van toestemming/medewerking van Doorwerk. Doorwerk heeft slechts laten weten niet bij het gesprek aanwezig te kunnen zijn en heeft alternatieve data voorgesteld. Zelfs als Doorwerk wist dat bij dit gesprek de mogelijke beëindiging van de huurovereenkomst aan de orde zou komen, kan [eiser] uit de afmelding van Doorwerk niet de conclusie trekken dat Doorwerk akkoord was met een opzegging van de huurovereenkomst. Uit de omstandigheid dat Doorwerk alternatieve data voorstelde, kan eerder worden afgeleid dat zij bij het gesprek aanwezig wilde zijn.
4.3.2.
[eiser] stelt ook dat hij tijdens het telefoongesprek van 29 januari 2024 met Doorwerk heeft gezegd dat hij bereid was de schade aan de badkamer voor eigen rekening te nemen en dat hij daarnaast € 1.500,00 aan verhuiskostenvergoeding aanbood. Volgens [eiser] is Doorwerk daarmee akkoord gegaan. Omdat Doorwerk dit betwist en [eiser] zijn stelling op dit punt niet nader heeft kunnen onderbouwen, is niet vast komen te staan dat Doorwerk tijdens dit telefoongesprek heeft ingestemd met een opzegging van de huurovereenkomst door [naam onderbewindgestelde] .
4.3.3.
[eiser] wist dat de goederen van [naam onderbewindgestelde] onder bewind zijn gesteld. In dat verband heeft [eiser] op 29 januari 2024 Doorwerk van de opzegging en de verdere afhandeling (voorinspectie en oplevering) in kennis gesteld. Hij heeft echter niet gevraagd of Doorwerk instemde met de opzegging.
4.3.4.
Vast staat dat [naam bewindvoerder] (van Doorwerk) en [eiser] elkaar telefonisch hebben gesproken op 30 januari 2024. Partijen zijn het er niet over eens wat toen gezegd is. Volgens [eiser] heeft hij gevraagd of Doorwerk de opzegging had ontvangen en heeft [naam bewindvoerder] dat bevestigd. Ook stelt [eiser] gezegd te hebben dat hij wilde dat geen andere personen op het adres ingeschreven stonden en dat [naam bewindvoerder] toen niet heeft gezegd dat de opzegging buiten haar om of zonder haar instemming was gedaan. Doorwerk heeft een geheel andere lezing over de inhoud van dit telefoongesprek. Volgens Doorwerk heeft [naam bewindvoerder] gezegd niet in te stemmen met de opzegging. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de zijde van Doorwerk is niet komen vast te staan wat partijen besproken hebben. Hierdoor kan uit het feit dat partijen op 30 januari 2024 telefonisch contact hebben gehad niet afgeleid worden dat Doorwerk de gestelde toestemming/medewerking verleend heeft. Maar zelfs als het gesprek is verlopen op de wijze als [eiser] gesteld heeft, kan de kantonrechter daaruit niet de conclusie trekken dat Doorwerk met de opzegging instemde. Uit [eiser] ’ lezing blijkt namelijk niet dat [naam bewindvoerder] op 30 januari 2024 heeft ingestemd, want volgens [eiser] heeft [naam bewindvoerder] simpelweg niets gezegd toen over de opzegging werd gesproken. Daaruit valt geen instemming/toestemming af te leiden.
4.3.5.
Het eerstvolgende contact tussen partijen heeft plaatsgevonden door middel van de brief van 22 maart 2024 waarin Doorwerk aan [eiser] medegedeeld heeft dat de huuropzegging ongeldig was. Het enkele (gestelde) feit dat Doorwerk nadat zij eind januari 2024 van de opzegging op de hoogte werd gesteld tot 22 maart 2024 niet gereageerd zou hebben, maakt nog niet dat zij daardoor (stilzwijgend) heeft ingestemd/toegestemd met de opzegging. [eiser] heeft daar ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen. Hij had expliciet aan Doorwerk moeten vragen of zij met de opzegging instemde.
4.4.
Aangezien [eiser] er niet in is geslaagd aan te tonen dat [naam onderbewindgestelde] met medewerking/toestemming van Doorwerk de huurovereenkomst opgezegd heeft, is deze opzegging ongeldig. Die ongeldigheid zou slechts geen werking jegens [eiser] hebben als hij niet op de hoogte was van het bewind. [eiser] was echter wel daarvan op de hoogte (zie art. 1:439 lid 1 BW).
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de in onderdeel I gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
4.6.
Omdat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [naam onderbewindgestelde] niet is geëindigd, is er geen grond om Doorwerk te veroordelen het gehuurde te ontruimen en te verlaten. Onderdeel II van [eiser] ’ vordering wordt dus eveneens afgewezen.
niet toewijsbare (schade)vergoeding
4.7.
De huurovereenkomst tussen [naam onderbewindgestelde] en [eiser] is niet geëindigd. De gevorderde verklaring voor recht dat Doorwerk aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het niet tijdig leeg en ontruimd opleveren van de woning (onderdeel III sub b) is alleen daarom al niet toewijsbaar.
4.8.
Ook onderdeel IV sub a is niet toewijsbaar. Er is geen grond om Doorwerk te veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning. Voor een dergelijke veroordeling bestaat alleen aanleiding als de woning na beëindiging van de huurovereenkomst nog steeds wordt gebruikt door de (voormalige) huurder. Van een dergelijke situatie is in deze zaak geen sprake, want de huurovereenkomst bestaat nog steeds.
4.9.
In onderdeel IV sub b vordert [eiser] als schadevergoeding betaling van het hogere bedrag per maand aan huur dat hij naar eigen zeggen met ingang van 1 mei 2024 had kunnen ontvangen na renovatie van de woning. Ter onderbouwing van deze vordering voert hij aan dat de woning in april 2024 zou worden gerenoveerd. Dit onderdeel van de vordering van [eiser] is evenmin toewijsbaar. De huurovereenkomst tussen hem en [naam onderbewindgestelde] is niet geëindigd aangezien de opzegging van [naam onderbewindgestelde] niet rechtsgeldig was door het ontbreken van toestemming/medewerking van Doorwerk. [eiser] was op de hoogte van het bewind en had dus kunnen weten dat de opzegging geen effect zou hebben. Desondanks heeft hij de renovatie gepland in april 2024. Dat hij deze renovatie niet door heeft kunnen laten gaan omdat [naam onderbewindgestelde] het gehuurde niet heeft verlaten, kan daarom geen grond zijn voor toewijzing van het gevorderde schadebedrag. Hieruit volgt dat ook de onderdelen IV sub d en sub e niet toewijsbaar zijn.
wel toewijsbare schadevergoeding/verklaring voor recht
4.10.
Volgens [eiser] is de lekkage vanuit de badkamer naar de keuken (onder meer) ontstaan doordat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) in de badkamer voegwerk heeft verricht, kit heeft verwijderd en opnieuw gekit heeft met acrylaatkit die daar niet voor bedoeld is.
4.11.
Bij antwoord heeft Doorwerk betwist dat [naam onderbewindgestelde] kit in de badkamer verwijderd heeft. Wel heeft [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) volgens Doorwerk “een paar randjes bijgewerkt”. Dit verweer slaagt niet. Vast staat namelijk in ieder geval (omdat Doorwerk dit niet betwist) dat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) acrylaatkit heeft gebruikt in de badkamer. Ook is onvoldoende betwist dat de specifiek door [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) gebruikte kit niet geschikt is voor in de badkamer gebruik. Dat laatste blijkt overigens ook uit de als productie 32 overgelegde verklaringen van de aannemer “ [naam 1] ” en de offerte van [naam 2] (productie 22) waarin staat dat de kit oplost als er gedoucht wordt en dat deze kit niet waterbestendig is. Ook is de kantonrechter van oordeel dat uit de verklaringen blijkt dat het niet slechts ging om het bijwerken van enkele randjes, maar dat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) ook kit verwijderd heeft en vervolgens ook op die plekken de ongeschikte acrylaatkit gebruikt heeft.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Doorwerk nog aangevoerd dat de lekkage niet door het gebruik van acrylaatkit kan zijn veroorzaakt omdat [naam onderbewindgestelde] reeds in oktober 2023 melding heeft gemaakt van een lekkage, dat [eiser] daar niets tegen heeft gedaan en dat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) eerst in december 2023 acrylaatkit gebruikt heeft. De kantonrechter is van oordeel dat deze nadere stellingen ongeloofwaardig zijn omdat zij (grotendeels) niet zijn te rijmen met het verweer bij antwoord. De bij antwoord ingenomen stelling dat de lekkage in de keuken zich pas enkele maanden later openbaarde, namelijk in december 2023, valt niet anders te begrijpen dan dat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) enkele maanden vóór die lekkage acrylaatkit gebruikt heeft. Verder is opmerkelijk dat Doorwerk bij antwoord niets gesteld heeft over de (volgens haar) eerder gemaakte melding in oktober 2023, terwijl een dergelijke stelling wel zeer relevant is voor de vraag wie aansprakelijk is voor schade als gevolg van lekkage. Dat die melding toen is gedaan, is bovendien door [eiser] betwist en in reactie hierop heeft Doorwerk verklaard niet aan te kunnen tonen dat die melding gedaan is. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat van deze gestelde eerdere melding van een lekkage geen sprake is geweest.
4.13.
[eiser] voert ook aan dat [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) in de badkamer voegwerk verwijderd heeft en opnieuw gevoegd heeft. Doorwerk heeft hier geen specifiek verweer tegen gevoerd en daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de stelling van [eiser] juist is. Ook heeft Doorwerk geen specifiek verweer gevoerd tegen [eiser] ’ stelling dat dit ook de lekkage veroorzaakt heeft. De kantonrechter gaat daarom ook uit van de juistheid van die stelling.
4.14.
Doorwerk betwist tevergeefs het causaal verband tussen de lekkage in de badkamer en de schade in de keuken. De badkamer is namelijk kennelijk boven de keuken gelegen. De kantonrechter wijst in dit verband op de melding die [naam onderbewindgestelde] aan [eiser] gedaan heeft op 18 december 2023 (zie hiervoor 2.3). Dat er een lekkage in de badkamer was, heeft Doorwerk niet betwist en aangezien de keuken zich onder de badkamer bevindt, heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat de lekkage in de keuken zijn oorsprong vond in de badkamer.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat schade aan de woning van [eiser] is veroorzaakt door [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon). Deze schade komt in beginsel voor rekening van de huurder. Doorwerk heeft op dit punt het verweer gevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Dit verweer is onvoldoende onderbouwd aangezien nergens uit is gebleken dat [naam onderbewindgestelde] (althans Doorwerk) ooit eerder melding heeft gemaakt bij [eiser] van slecht kit-/voegwerk in de badkamer.
4.16.
Doorwerk is in haar hoedanigheid van bewindvoerder jegens [eiser] aansprakelijk voor de door [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) veroorzaakte schade. In zoverre is de verklaring voor recht (onderdeel III sub a) toewijsbaar. Dat Doorwerk ook pro se aansprakelijk is voor deze schade, valt niet in te zien. Dat gedeelte van de gevorderde verklaring voor recht zal dus worden afgewezen.
4.17.
[eiser] vordert een voorschot op de (nader bij staat op te maken) schade voor herstelwerkzaamheden aan de badkamer en keuken. [eiser] vordert een voorschot van
€ 11.374,00. Dit bedrag is gebaseerd op de offerte van [naam 2] .
4.18.
De offerte vermeldt een bedrag van € 600,00 (excl. btw) voor het demonteren/afvoeren van de keuken en € 6.200,00 (excl. btw) voor het “leveren/plaatsen en aansluiten keuken incl. apparatuur”. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze schadeposten als volgt.
4.18.1.
Vaststaat dat de keukenkastjes door de lekkage zijn gaan opbollen en daarom vervangen moeten worden. Doorwerk heeft er echter op gewezen dat deze kastjes sowieso aan vervanging toe waren. Aangezien [eiser] op die stelling niet gereageerd heeft, gaat de kantonrechter ervan uit dat de kastjes inderdaad (op zeer korte termijn) vervangen dienden te worden. Dat de keukenapparatuur ook is beschadigd door de lekkage, blijkt nergens uit. [eiser] heeft dat niet eens gesteld. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van enig bedrag voor de vervanging van die apparatuur. Op grond van deze overwegingen zal de kantonrechter de schade schatten/begroten op € 500,00 (incl. btw) voor de vervanging van het keukenblok (exclusief apparatuur). Dit bedrag zal als voorschot worden toegewezen. Voor het overige zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.19.
Zoals hiervoor reeds geoordeeld, is er geen grond om Doorwerk ook persoonlijk aansprakelijk te achten voor de door [naam onderbewindgestelde] (of haar zoon) veroorzaakte schade. Hieruit volgt dat Doorwerk alleen in haar hoedanigheid van bewindvoerder veroordeeld zal worden tot betaling van het voorschot van € 500,00. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 april 2024 tot de dag van betaling.
4.20.
Omdat het verweer van Doorwerk tegen de vordering van [eiser] grotendeels slaagt, en Doorwerk dus maar voor een klein onderdeel van de vordering in het ongelijk gesteld is, zal de kantonrechter bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Doorwerk (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde] ) aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de onoordeelkundige en zonder toestemming van [eiser] verrichte werkzaamheden aan de badkamer (verwijderen en opnieuw voegen en kitten met onjuiste kit),
5.2.
veroordeelt Doorwerk (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde] ) tot betaling van de schade als bedoeld onder 5.1., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.3.
veroordeelt Doorwerk (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde] ) om aan [eiser] € 500,00 aan voorschot op de schade als bedoeld onder 5.1. te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (art. 6:119 BW) met ingang van 1 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.
RW