ECLI:NL:RBLIM:2024:8020

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
10861900 \ CV EXPL 24-81
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van legaat aan kleinkinderen uit nalatenschap

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert [eiseres] betaling van een legaat dat haar is toegekend in het testament van haar grootvader, de heer [erflater 1], die op [overlijdensdatum] 2014 is overleden. In het testament, dat dateert van 6 december 2012, zijn [gedaagde sub 1] en wijlen [erflater 2] als erfgenamen aangewezen. [eiseres] vordert betaling van het nog onbetaalde bedrag van € 19.868,00, dat haar als kleinkind is gelegateerd. De erfgenamen hebben de nalatenschap van de erflater zuiver aanvaard, wat hen verplicht om de schulden van de nalatenschap, waaronder het legaat aan [eiseres], te voldoen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de erfgenamen € 2.000,00 uit de nalatenschap hebben betaald aan de kleinkinderen van de erflater, maar dat dit bedrag niet voldoende is om aan de legaten te voldoen. De kantonrechter oordeelt dat de erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het volledige bedrag van het legaat aan [eiseres]. De erfgenamen hebben een beroep gedaan op artikel 4:5 BW om de betaling in termijnen te laten plaatsvinden, maar dit verzoek is afgewezen omdat zij onvoldoende gewichtige redenen hebben aangevoerd.

De kantonrechter heeft de erfgenamen veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 17.868,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 december 2021. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitgesproken op 6 november 2024 door mr. A.P.A. Bisscheroux.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10861900 \ CV EXPL 24-81
Vonnis van de kantonrechter van 6 november 2024
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. de Block,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: thans mr. N.M.F. Statnik, voorheen (tot 5 juni 2024) mr. E.F.M. Van Swaaij.
Partijen worden hierna genoemd: ‘ [eiseres] ’ en ‘de erfgenamen’. Gedaagden worden afzonderlijk ook wel ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘de erfgenamen van [erflater 2] ’ genoemd. De erfgenamen van [erflater 2] worden afzonderlijk ook wel ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2023, met tien bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met één bijlage,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek, met drie bijlagen,
  • de antwoordakte namens [eiseres] ,
  • de brief van 29 april 2024 namens de erfgenamen, met één bijlage.
1.2.
Omdat na de in de conclusie van antwoord gedane “suggestie” om een mondelinge behandeling te gelasten, door gedaagden geen uitdrukkelijk verzoek meer is gedaan om de mogelijkheid te krijgen hun standpunt mondeling uiteen te zetten, heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat is het oordeel?
2.1.
Op [overlijdensdatum] 2014 is de heer [erflater 1] overleden (hierna: ‘erflater’). Erflater heeft laatstelijk over zijn nalatenschap beschikt met een testament van 6 december 2012 (hierna: ‘het testament’). In het testament zijn [gedaagde sub 1] en wijlen [erflater 2] als erfgenamen aangewezen. Zij hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.2.
In het testament is aan [eiseres] als kleinkind van erflater een geldbedrag gelegateerd. [eiseres] vordert betaling van het nog onbetaalde bedrag van de erfgenamen. De vordering zal worden toegewezen.
Wie zijn de betrokken partijen en wie is draagplichtig?
2.3.
Partijen zijn familie van elkaar. [gedaagde sub 1] is de moeder van [eiseres] en de zus van de in 2018 overleden [erflater 2] . [naam 1] is de weduwe van [erflater 2] . Zij hebben samen twee kinderen, [naam 2] en [naam 3] . [erflater 2] had voor zijn overlijden niet beschikt over zijn nalatenschap, zodat de wettelijke verdeling van artikel 4:13 BW van toepassing was. Zijn erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, met uitzondering van [naam 3] . Hij was ten tijde van het overlijden van zijn vader minderjarig, zodat er van rechtswege namens hem beneficiair is aanvaard.
2.4.
Namens de erfgenamen is gesteld dat [naam 2] en [naam 3] niet kunnen worden aangesproken tot betaling van schulden, waaronder de vordering van [eiseres] . [naam 2] en [naam 3] zijn als erfgenamen van [erflater 2] op grond van artikel 4:182 lid 2 BW van rechtswege schuldenaar van de schulden van [erflater 2] , zodat zij draagplichtig zijn voor de vordering als deze wordt toegewezen. Het is wel juist dat artikel 4:14 lid 1 BW bepaalt dat [naam 1] als echtgenote van [erflater 2] verplicht is tot voldoening van de schulden van zijn nalatenschap, ook in de onderlinge verhouding tussen haar en haar kinderen.
De erfgenamen moeten aan het legaat voldoen
2.5.
Artikel 4 van het testament bepaalt: “
Indien erfstelling II effect sorteert, legateer ik aan ieder van mijn kleinkinderen een zodanig bedrag in contanten gelijk aan de vrijstelling als thans bedoeld in artikel 32, lid 1, onder 4° van de Successiewet 1956 of de daarvoor in de plaats getreden regeling. Gemeld legaat is niet vrij van kosten en recht en dient pas ná het overlijden van mijn echtgenote te worden afgegeven.” Deze legaten worden ook wel ‘de legaten’ genoemd.
2.6.
Hoofdstuk 5, artikel 1 van het testament bepaalt dat erflater een testamentair bewind over de aan zijn kleinkinderen nagelaten of vermaakte goederen heeft ingesteld tot zij de leeftijd van 23 jaren hebben bereikt.
2.7.
Door de zuivere aanvaarding zijn de erfgenamen op grond van het bepaalde in artikel 4:182 lid 2 BW van rechtswege schuldenaar van de schulden van de erflater geworden. Zij zijn voor de voldoening daarvan met hun gehele vermogen aansprakelijk. Tot de schulden van de erflater behoort het legaat aan [eiseres] (artikel 4:117 lid 1 en 2 BW). Omdat de nalatenschap van erflater door de erfgenamen zuiver is aanvaard, is het bepaalde in artikel 4:120 BW van toepassing. Dat artikel bepaalt dat schulden van de nalatenschap uit een legaat slechts ten laste van de nalatenschap worden voldaan als alle schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan (lid 1) en dat voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, de schulden worden verminderd (lid 2). Maar, uit het bepaalde in lid 5 van dat artikel volgt dat ondanks een vermindering (zoals bedoeld in lid 2) de erfgenamen met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn tot voldoening van het geheel.
2.8.
Het staat tussen partijen vast dat de erfgenamen € 2.000,00 uit de nalatenschap hebben betaald aan de vier kleinkinderen van erflater. De erfgenamen waren na deze betalingen in de veronderstelling dat zij hebben voldaan aan de legaten. [eiseres] beroept zich er terecht op dat dit onjuist is. De legaten omvatten namelijk een bedrag van
€ 19.868,00 per kleinkind. Het legaat van [eiseres] is opeisbaar, omdat zij de leeftijd van 23 jaren is gepasseerd. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden toegewezen. De omstandigheid dat de baten van de nalatenschap ontoereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap, met inbegrip van de legaten, te voldoen maakt dat met toepassing van de hiervoor genoemde artikelen niet anders. Dat geldt ook voor hetgeen de erfgenamen hebben aangevoerd over de afwikkeling van de nalatenschap van de (voor overleden) echtgenote van erflater, blote stellingen over “verdwenen” vermogen, de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en al dan niet verkeerde adviezen van de notaris.
2.9.
De erfgenamen zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling over te gaan. Dat houdt in dat als één van hen het volledige bedrag betaalt, dat de anderen dan daarmee ook van hun veroordeling zijn bevrijd.
Beroep op termijnbetaling
2.10.
De erfgenamen hebben op grond van artikel 4:5 BW een beroep gedaan op de mogelijkheid om de kantonrechter te verzoeken om te bepalen dat het verschuldigde bedrag in maandelijkse termijnen van € 100,00 wordt voldaan. Samengevat onderbouwen zij dat verzoek door te wijzen op de beperkte inkomens van [gedaagde sub 1] en [naam 1] en het gebrek aan vermogen, ook niet uit hetgeen zij uit de nalatenschappen hebben ontvangen.
2.11.
Voor een geslaagd beroep op artikel 4:5 BW dient er sprake te zijn van gewichtige redenen. De kantonrechter maakt daarbij een belangenafweging. De erfgenamen hebben daarvoor onvoldoende gesteld. De opgegeven bruto jaarinkomens van [gedaagde sub 1] en [naam 1] zijn niet van zodanig bijzondere aard dat deze op zichzelf ertoe leiden dat hun belang om in zeer beperkte maandtermijnen te betalen, groter is dan het belang van [eiseres] om spoedig haar vordering betaald te krijgen. Andere gronden zijn door de erfgenamen niet gesteld.
Wettelijke rente en proceskosten
2.12.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2021 zal worden toegewezen, nu de erfgenamen vanaf die datum in verzuim zijn met de betaling van het legaat en zij daar verder ook geen verweer tegen hebben gevoerd.
2.13.
De kantonrechter ziet vanwege de aard van de zaak en de relatie tussen partijen reden om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit houdt in dat partijen hun eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de erfgenamen hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 17.868,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2021 tot en met de dag van algehele betaling,
3.3.
compenseert de proceskosten, in de zin dat partijen hun eigen kosten dragen,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.