Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 3],
3.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser 1] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en [gedaagden]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst van [eiser 1] door zijn inschrijving als vennoot bij [gedaagden]. De kantonrechter oordeelt dat er geen vennootschapsovereenkomst is gesloten en dat [eiser 1] altijd werknemer is gebleven. De rechter stelt vast dat [eiser 1] op 1 september 2023 in dienst is getreden en dat hij zich op 3 en 8 augustus 2024 ziek heeft gemeld. [gedaagden] heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld en heeft het salaris van [eiser 1] over juli 2024 deels betaald, maar daarna niets meer. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser 1] grotendeels toewijsbaar zijn, waaronder het achterstallige salaris en de inschakeling van een bedrijfsarts. De rechter wijst de vordering tot betaling van vakantiegeld af, omdat [eiser 1] niet heeft aangetoond recht te hebben op uitbetaling daarvan. De proceskosten worden toegewezen aan [eiser 1].