ECLI:NL:RBLIM:2024:7946

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
11315165 \ CV EXPL 24-5064
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over arbeidsovereenkomst en betaling van salaris

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en [gedaagden]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst van [eiser 1] door zijn inschrijving als vennoot bij [gedaagden]. De kantonrechter oordeelt dat er geen vennootschapsovereenkomst is gesloten en dat [eiser 1] altijd werknemer is gebleven. De rechter stelt vast dat [eiser 1] op 1 september 2023 in dienst is getreden en dat hij zich op 3 en 8 augustus 2024 ziek heeft gemeld. [gedaagden] heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld en heeft het salaris van [eiser 1] over juli 2024 deels betaald, maar daarna niets meer. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser 1] grotendeels toewijsbaar zijn, waaronder het achterstallige salaris en de inschakeling van een bedrijfsarts. De rechter wijst de vordering tot betaling van vakantiegeld af, omdat [eiser 1] niet heeft aangetoond recht te hebben op uitbetaling daarvan. De proceskosten worden toegewezen aan [eiser 1].

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11315165 \ CV EXPL 24-5064
Vonnis in kort geding van 7 november 2024
in de zaak van
[eiser 1],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: mr. Y. Ersoy,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 3],
te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser 1] .

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is op 1 september 2023 bij [gedaagden] in dienst getreden als algemeen medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigt op 1 september 2025. De cao verblijfsrecreatie is van toepassing.
2.2.
Op 1 december 2023 is [eiser 1] als vennoot van [gedaagden] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Inmiddels is [eiser 1] weer uitgeschreven als vennoot.
2.3.
[eiser 1] heeft zich op 3 en op 8 augustus 2024 ziek gemeld. [gedaagden] heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld.
2.4.
[gedaagden] heeft het salaris van [eiser 1] over juli 2024 deels betaald en heeft daarna niets meer betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert - samengevat –
I. het resterende (achterstallig) salaris over de maand juli, zijnde € 1.205,00 netto, evenals het volledige (achterstallig) salaris over de maanden augustus 2024 en september 2024, elk ten bedrage van € 1.995,00 bruto per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. het salaris ad € 1.995,00 bruto per maand, zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. de betaling van het vakantiegeld, berekend vanaf de indiensttreding;
IV. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de som van de voornoemde bedragen;
V. de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar waren op het tijdstip van dagvaarding, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van volledige betaling;
VI. het inschakelen van een bedrijfsarts met als doel re-integratie mogelijk te maken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag(deel) dat gedaagde(n) dit nalaat, met een maximum van € 10.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen maatregel;
VII. het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties van de maanden november 2023 tot heden, dan wel gewijzigde salarisspecificatie(s) aan [eiser 1] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag(deel) dat gedaagde(n) die niet verstrekt, met een maximum van € 10.000,00 althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen maatregel;
VIII. de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
IX. de proceskosten, inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Er is slechts een gedeelte van het salaris van juli betaald met als vermelding “laatste betaling”. Daarna is er niets meer betaald. [gedaagden] is kennelijk niet voornemens het salaris tijdens de ziekteperiode door te betalen. Hij is feitelijk geen vennoot van de vennootschap onder firma geworden en hij wil re-integreren zodat hij snel weer normaal aan de slag kan.
3.3.
[gedaagden] voert verweer, inhoudende dat [eiser 1] vennoot van [gedaagden] is geworden en hij dus niet meer in dienst is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser 1] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De vordering is naar haar aard spoedeisend zodat [eiser 1] kan worden ontvangen in zijn vordering.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser 1] grotendeels kunnen worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen en welke vorderingen wel of niet worden toegewezen.
4.4.
Vast staat dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten waarbij [eiser 1] per 1 september 2023 bij [gedaagden] in dienst is getreden. [gedaagden] voert in deze procedure het verweer dat aan de arbeidsovereenkomst een einde is gekomen omdat [eiser 1] is toegetreden tot de vennootschap. [eiser 1] heeft erkend dat hij mee is geweest naar de Kamer van Koophandel en dat hij zijn handtekening heeft gezet. Wat hij heeft ondertekend weet hij niet, daarvoor is hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig. De kantonrechter zal in het kader van de beoordeling van deze zaak er van uitgaan dat het een inschrijvingsformulier als vennoot van [gedaagden] betreft.
4.5.
Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is primair bedoeld om externe partijen te informeren over een bepaalde rechtstoestand, in dit verband wie de vennoten van [gedaagden] zijn. Onder de vennoten onderling heeft de inschrijving geen bijzondere betekenis, er gaat bijvoorbeeld geen rechtscheppende werking – in de zin dat men daardoor formeel vennoot wordt - van uit. Het is een aanwijzing met betrekking tot iemands positie, maar andere aanwijzingen kunnen er toe leiden dat aan deze aanwijzing geen overtuigende betekenis toekomt.
4.6.
In dat verband is in de eerste plaats van belang dat er met [eiser 1] geen vennootschapscontract is gesloten. Evenmin is gebleken dat partijen mondeling een overeenkomst hebben gesloten waarbij [eiser 1] tot de vennootschap is toegetreden. Over zijn rechten en plichten als vennoot is niets afgesproken.
Verder is niet gebleken dat hij zeggenschap heeft verworven binnen de onderneming, hij diende nog steeds de aanwijzingen die hem werden gegeven op te volgen.
Ook staat vast dat [eiser 1] na de toetreding tot de vennootschap maandelijks hetzelfde netto bedrag heeft ontvangen als daarvoor. Dat sprake zou zijn van een voorschot op een winstaandeel blijkt niet, zelfs niet op welk winstaandeel [eiser 1] dan recht zou hebben.
Tenslotte is [eiser 1] op 15 juli 2024 als vennoot weer uitgeschreven zonder dat hij dit wist en ook zonder zijn instemming. Er is door de vennoten van [gedaagden] geen enkel initiatief genomen om te komen tot een afwikkeling van de vennootschap, wat bij uittreden van een vennoot toch gebruikelijk is
4.7.
Kortom, de kantonrechter is van oordeel dat alles er op wijst dat zijn ondernemerschap een schijnhandeling betrof, bedoeld om werkgeverslasten en dergelijke te besparen en dat [eiser 1] altijd werknemer is gebleven.
4.8.
Overigens, aansluitend aan zijn uitschrijving uit de vennootschap heeft [eiser 1] nog enkele dagen werkzaamheden verricht bij [gedaagden] , waarvoor hij ook is betaald aldus [gedaagden] . Zou er geen arbeidsovereenkomst hebben bestaan, zoals [gedaagden] betoogt, dan wijst het voorgaande erop dat er stilzwijgend toch weer een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.9.
[eiser 1] heeft zich op 3 en 8 augustus 2024 ziek gemeld. Dit is niet onderbouwd weersproken door [gedaagden] . Volgens de toepasselijke cao moet er bij ziekte 95% van het overeengekomen salaris worden betaald. Dit houdt in dat gevorderde salaris als volgt wordt toegewezen.
4.10.
Het salaris over de maand juli als vermeld onder I. wordt geheel toegewezen. Het salaris over de maand augustus 2024 wordt toegewezen tot aan de ziekmelding op 8 augustus 2024 en vanaf deze ziekmelding wordt 95% van het overeengekomen salaris toegewezen tot het moment dat [eiser 1] weer arbeidsgeschikt wordt of tot het moment dat rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen. Over alle bedragen wordt de gevorderde wettelijke verhoging toegewezen, voor zover bedragen te laat zijn of worden betaald. Ook de gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan.
4.11.
De betaling van het gevorderde vakantiegeld wordt afgewezen, omdat [eiser 1] niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds nu recht heeft op uitbetaling daarvan.
4.12.
Tot slot geldt ten aanzien van de betalingen dat [eiser 1] vordert deze binnen twee dagen na het wijzen van het vonnis te voldoen. DHoewel hiertegen geen verweer is gevoerd, vindt de kantonrechter acht dit een onredelijk korte termijn. Hij zal daarom de termijn waarbinnen betaald moet worden vaststellen op 14 dagen na het wijzen van dit vonnis.
4.13.
Onbetwist is gesteld dat er nog geen bedrijfsarts is ingeschakeld. De vordering die daarop ziet wordt daarom eveneens toegewezen, evenals de daaraan verbonden dwangsom.
4.14.
[eiser 1] vordert verder verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties over de maanden november 2023 tot heden. Hiertegen heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd, zodat ook dit deel van de vordering wordt toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde dwangsom.
4.15.
[eiser 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt bij gebrek aan onderbouwing afgewezen.
4.16.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,31
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.182,31
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, om binnen 14 dagen na vandaag tot betaling aan [eiser 1] over te gaan van het resterende (achterstallig) salaris over de maand juli, zijnde € 1.205,00 netto, evenals het volledige (achterstallig) salaris over de maanden augustus 2024, september 2024, elk ten bedrage van € 1.995,00 bruto per maand, waarbij geldt dat tot aan de ziekmelding op 8 augustus 2024 100% doorbetaald dient te worden, en vanaf de ziekmelding 95% van het overeengekomen loon tot het moment dat [eiser 1] weer arbeidsgeschikt wordt of tot het moment dat rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% voor zover de verschuldigde bedragen te laat zijn of worden betaald, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van alle bedragen tot aan de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, tot het inschakelen van een bedrijfsarts met als doel re-integratie mogelijk te maken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag(deel) tot een maximum van € 10.000,00 dat [gedaagden] dit nalaat;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties van de maanden november 2023 tot heden, dan wel gewijzigde salarisspecificatie(s), aan [eiser 1] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat [gedaagden] die niet verstrekt,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.182,31, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.
plg