4.7.De kantonrechter overweegt als volgt. Zou de formele rechtskracht geen beletsel vormen voor de beoordeling van het verzoek en zou de handelswijze van de gemeente in de periode 2015-2016 als ernstig verwijtbaar worden beoordeeld , dan zou de vraag volgen of de zaken die zich in 2015 en 2016 tussen partijen hebben afgespeeld hebben geleid tot de uitval van [verzoekster] vanaf 29 juni 2020. Zoals hiervoor is overwogen is immers een causaal verband vereist tussen het verweten gedrag van de gemeente in 2015 en 2016 en de ziekte van [verzoekster] in de periode vanaf 29 juni 2020, die heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit causaal verband niet vast komen te staan. Van belang hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden.
a.
aGesteld noch gebleken is dat [verzoekster] tussen 17 oktober 2017 en 13 november 2019 met (noemenswaardige) bezwaren haar functie van 24 uur heeft uitgeoefend. Dit volgt ook niet uit het verslag van het resultaatsgesprek van 24 februari 2018 (productie 24 van de gemeente), integendeel zelfs. In het verslag staat onder meer vermeld:
“ (..)
Er zijn geen omstandigheden die mijn functioneren in de weg staan. Zowel privé als op het werk niet. Behalve dat ik nog steeds last heb van het klimaat binnen het gemeentehuis. Het is niet erg gezond en dat beïnvloedt de weerstand. (..)
Ik zit nu heerlijk in mijn vel binnen mijn huidige functie. Een nieuwe uitdaging zou een toegevoegde waarde moeten hebben en ik heb gemerkt dat deze twee functies daar niet voor gaan zorgen. Ik heb de mogelijkheid gehad om mij in beide functies te orienteren. Daarvoor mijn dank. Ik kan het nu loslaten en dat geeft een prettig gevoel. Ik ervaar steeds meer dat ik in balans ben en dat maakt mij gelukkig en tevreden. (..)
Ik heb een zware periode achter de rug. De klachten zijn in 2014 begonnen met een rughernia en daarna een burn-out in 2016. Dit was een aanslag op mijn gezondheid en ik heb hier veel verdriet van gehad. Het accepteren was het moeilijkste. Het gaat gelukkig nu goed maar ik heb wel af en toe mijn momenten. (..)”
b.In de periode 13 november 2019 tot 11 mei 2020 is [verzoekster] arbeidsongeschikt.
In de probleemanalyse van 30 december 2019 van de bedrijfsarts staat vermeld dat [verzoekster] tijdelijke beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen en is een opbouwschema opgenomen. De bedrijfsarts heeft hierin aangekruist dat de reden van het verzuim niet werkgerelateerd is (productie 28 van de gemeente).
Op 11 mei 2020 is [verzoekster] weer volledig hersteld gemeld.
Na de ziekmelding van 29 juni 2020 is op 24 augustus 2020 weer een probleemanalyse door de bedrijfsarts opgesteld (productie 25 van de gemeente). Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“
Er is bij [verzoekster] een gezondheidsprobleem vastgesteld dat leidt tot structurele medische beperkingen op gebied van met name fysiek belastend werk alsmede energetische beperkingen. (..)
Uit het toestandsbeeld dat [verzoekster] schetst begrijp ik dat zij conform eerder advies 3x3 uur per week het eigen (aangepaste) werk verricht. Hierbij heeft zij echter de neiging om over haar grenzen te gaan. Inmiddels is zij aangemeld bij een gespecialiseerd behandelcentrum. (..). Gezien de stand van zaken kan [verzoekster] tot 31-08-2020 doorgaan met 3x 3uur per week. (..).
Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 24 augustus 2020 is niet op te maken dat er op welke wijze dan ook een verband wordt gelegd tussen hetgeen zich in 2015 en 2016 heeft afgespeeld tussen partijen en het ziek zijn van [verzoekster] vanaf 29 juni 2020, met als gevolg een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de gemeente met ingang van 1 juni 2024.
Hieruit blijkt ook niet dat de ziekmelding op 29 juni 2020 verband houdt met de werkzaam-heden die [verzoekster] heeft uitgevoerd en is als reden van verzuim wederom ‘niet werkgerelateerd’ aangevinkt.
In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 21 juni 2022 (beoordeling re-integratie-verslag) en uit het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 23 februari 2023 (beoordeling re-integratieverslag) wordt eveneens met geen enkel woord gesproken over gebeurtenissen in de periode 2015 en 2016 (productie 30 van [verzoekster] en productie 27 van de gemeente).
c.Het UWV heeft in haar arbeidsdeskundig rapport van 7 april 2023 (beoordeling WIA) de maatman en maatmanomvang bepaalt op het werk dat [verzoekster] deed op 21 maart 2016 (productie 27 van [verzoekster] ). Volgens het UWV was [verzoekster] arbeidsongeschikt te achten voor de maatgevende arbeid. Dat was de combinatiefunctie van medewerker front-backoffice/regisseur voor 32 uur per week. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de gemeente haar daarom niet aan de teruggang in arbeidsuren per 1 oktober 2016 had mogen houden en zij dus doorlopend ziek is geweest voor 32 uur per week tot aan 29 juni 2020. Deze uitleg van [verzoekster] van het arbeidsdeskundig rapport van het UWV volgt de kantonrechter niet. Het UWV gaat uit van een ziekmelding op 29 juni 2020. Voor de berekening van de WIA-uitkering heeft het UWV vervolgens aansluiting gezocht bij de maatgevende arbeid van 32 uur per week, welke [verzoekster] deed op 21 maart 2016.
Het UWV heeft echter niet bepaald, zoals [verzoekster] lijkt te stellen, dat [verzoekster] over de periode 1 oktober 2016 tot 29 juni 2020 voor 32 uur per week onafgebroken ziek is geweest.