In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vader vorderde nakoming van de zorgregeling die was overeengekomen in een ouderschapsplan, terwijl de moeder zich verzet tegen deze regeling vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van het kind bij de vader. De moeder heeft aangegeven dat het kind in het verleden verwondingen heeft opgelopen tijdens het verblijf bij de vader en dat er zorgen zijn over mishandeling en seksueel misbruik. De vader ontkent deze beschuldigingen en heeft spijt van een incident waarbij hij het kind eenmalig heeft geslagen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige vertrouwensbreuk bestaat tussen de ouders en dat de zorgen van de moeder ernstig zijn. Gezien de huidige omstandigheden en het belang van het kind, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het niet in het belang van het kind is om de zorgregeling voort te zetten. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, evenals de vordering van de moeder om de zorgregeling voorlopig op te schorten. De rechtbank heeft benadrukt dat er diepgaander onderzoek nodig is om te beoordelen of en in welke vorm contact tussen het kind en de vader kan worden hersteld. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.