ECLI:NL:RBLIM:2024:792

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/03/326437 / KG ZA 24-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming zorgregeling tussen kind en vader in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vader vorderde nakoming van de zorgregeling die was overeengekomen in een ouderschapsplan, terwijl de moeder zich verzet tegen deze regeling vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van het kind bij de vader. De moeder heeft aangegeven dat het kind in het verleden verwondingen heeft opgelopen tijdens het verblijf bij de vader en dat er zorgen zijn over mishandeling en seksueel misbruik. De vader ontkent deze beschuldigingen en heeft spijt van een incident waarbij hij het kind eenmalig heeft geslagen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige vertrouwensbreuk bestaat tussen de ouders en dat de zorgen van de moeder ernstig zijn. Gezien de huidige omstandigheden en het belang van het kind, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het niet in het belang van het kind is om de zorgregeling voort te zetten. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, evenals de vordering van de moeder om de zorgregeling voorlopig op te schorten. De rechtbank heeft benadrukt dat er diepgaander onderzoek nodig is om te beoordelen of en in welke vorm contact tussen het kind en de vader kan worden hersteld. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/326437 / KG ZA 24-12
Vonnis in kort geding van 9 februari 2024
in de zaak van
[de vader],
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A. Offermans te Roermond,
tegen
[de moeder],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Coomans te Sittard-Geleen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van de vader;
  • de conclusie van antwoord met producties van de moeder;
  • de producties van de vader van 26 januari 2024;
  • de mondelinge behandeling van 29 januari 2024;
  • de eis in reconventie van de moeder;
  • de brief van de vader, voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling en op 31 januari 2024 nagezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tijdens dit huwelijk is [minderjarige] op [geboortedatum] 2017 geboren.
2.2.
Partijen zijn op 7 mei 2020 een ouderschapsplan overeengekomen waarin zij (onder andere en voor zover hier van belang) hebben afgesproken dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder en elke week van donderdag 12.00 uur tot zaterdag 18.00 uur bij de vader verblijft.
2.3.
In de beschikking van deze rechtbank van 2 juni 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is (onder andere) bepaald dat het voornoemd ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
2.4.
Partijen zijn medio 2022 mondeling overeengekomen dat de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan voorlopig wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] elke week op donderdag vanuit school tot vrijdagochtend voor school én op zaterdag van 9.00 tot 17.00 uur bij de vader verblijft.
2.5.
[minderjarige] is medio november 2023 voor het laatst bij de vader geweest, nadat de moeder heeft aangegeven de zorgregeling niet meer uit te willen voeren.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert - samengevat – de moeder te veroordelen tot nakoming van de gewijzigde zorgregeling zoals vermeld in 2.4, dan wel van een door de voorzieningenrechter te bepalen zorgregeling. De vader vordert te bepalen dat deze beslissing meteen in werking treedt (ofwel het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) ook als iemand in hoger beroep gaat tegen het vonnis. Daarnaast vordert de vader te bepalen dat de moeder een direct opeisbare dwangsom verbeurt van
€ 250,00 voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat zij deze zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom op te leggen.
3.2.
De moeder voert hiertegen verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vader, dan wel de mogelijk op te leggen dwangsommen en het daaraan verbonden maximum te matigen.
in reconventie
3.3.
De moeder vordert de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. De voorzieningenrechter begrijpt deze vordering aldus dat gevorderd wordt dat de zorgregeling tijdelijk wordt opgeschort.
3.4.
De vader voert hiertegen verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van de moeder.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Vast staat dat de moeder sinds november 2023 niet meewerkt aan de zorgregeling waarbij [minderjarige] contact heeft met zijn vader. De vader heeft als gevolg daarvan al twee maanden geen contact meer gehad met zijn zoon. Het spoedeisend belang van de vader bij veroordeling van de moeder tot nakoming van de zorgregeling is daarmee gegeven. Het spoedeisend belang van de moeder om in reconventie een voorziening te krijgen die het tegendeel beoogt te bewerkstelligen van de door de vader gevraagde voorlopige voorziening is daarmee ook gegeven.
Nakomen zorgregeling (beoordeling in conventie)
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uitgangspunt is dat ouders een overeengekomen zorgregeling moeten nakomen. Het is dus in beginsel niet toegestaan dat één van de ouders eenzijdig de regeling stopzet. Dat is slechts anders als blijkt dat er dusdanig ernstige of bijzondere omstandigheden zijn, die maken dat nakoming van deze regeling niet meer in het belang van [minderjarige] is. De beslissing om deze regeling al dan niet voorlopig stop te zetten is een ingrijpende beslissing. De vraag is of daarvoor een gegronde reden bestaat. Het belang van [minderjarige] staat voorop bij de beantwoording van die vraag.
4.3.
De moeder stelt dat zij de zorgregeling heeft stopgezet omdat zij ernstige zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Zo heeft [minderjarige] eind augustus 2022 door toedoen van de vader verwondingen opgelopen. De vader heeft hierna erkend dat hij [minderjarige] geslagen heeft. Partijen hebben naar aanleiding daarvan de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling gewijzigd. Daarnaast is Jens betrokken geraakt. [minderjarige] is ook daarna volgens de moeder regelmatig met een verwonding teruggekomen van de vader. [minderjarige] heeft ook verschillende keren aan de moeder verteld dat hij door de vader wordt geslagen en bij de nek wordt gepakt. De moeder heeft op 28 november 2023 aangifte gedaan namens [minderjarige] van mishandeling door de vader. Verder heeft [minderjarige] verschillende zorgelijke uitspraken gedaan over het douchen bij en met de vader en heeft gesproken over een geheim dat hij met de vader zou hebben. De moeder en de vader hebben hierover gesprekken gevoerd, waarbij de vader wisselende uitspraken heeft gedaan over of [minderjarige] hem heeft gewassen en op welke lichaamsdelen. Op 16 november 2023 heeft [minderjarige] zeer zorgelijke uitspraken gedaan bij oma (moederszijde). De moeder heeft naar aanleiding hiervan aangifte gedaan van een zedendelict door vader richting [minderjarige] . Op advies van de politie kan de moeder hierover geen verdere informatie geven omdat dit van invloed kan zijn op het lopende strafonderzoek. Ook is er een melding gedaan bij Veilig Thuis. De moeder is van mening dat er nu dan ook geen contact kan zijn tussen de vader en [minderjarige] . Ook voor contact onder begeleiding of belcontact tussen [minderjarige] en de vader staat zij op dit moment niet open, omdat zij bang is dat [minderjarige] dan wederom beïnvloed zal worden door de vader en zich niet meer vrij zal voelen om te vertellen wat er bij de vader daadwerkelijk is voorgevallen.
4.4.
De vader heeft met klem betwist dat hij zijn zoon, na het incident in augustus 2022, fysiek heeft mishandeld. De vader heeft veel spijt van het incident waarbij hij zijn zoon eenmalig heeft geslagen en stelt dat hij in dat kader veel heeft gehad aan de hulpverlening van Jens. Deze hulpverlening heeft Jens in november 2022 afgesloten. De vader betwist ook met klem dat hij zich aan seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel seksueel misbruik heeft schuldig gemaakt. Hij gaat samen met [minderjarige] douchen en [minderjarige] heeft één keer zijn buik gewassen, maar van seksueel misbruik is geheel geen sprake. De vader kan zich ook niet voorstellen dat [minderjarige] de door de moeder genoemde uitspraken heeft gedaan. De vader mist [minderjarige] erg en wil zo snel mogelijk weer contact met hem. Hoewel daarvoor geen aanleiding bestaat, staat de vader daarbij ook open voor begeleid contact.
4.5.
De voorzieningenrechter kan op basis van de gedingstukken en de mondelinge behandeling vaststellen dat tussen partijen sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk. De zorgen over mishandeling en seksueel misbruik die door de moeder worden genoemd en gebaseerd zouden zijn op uitspraken van [minderjarige] zijn zeer ernstig. De voorzieningenrechter benadrukt dat zij op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is, niet kan vaststellen of sprake is geweest van mishandeling en/of seksueel grensoverschrijdend gedrag door de vader. Een kort geding leent zich ook niet voor een uitgebreid feitenonderzoek om te beoordelen of de beschuldigingen waar zijn of niet. De voorzieningenrechter acht het wel voldoende aannemelijk dat uitvoering van de zorgregeling zoals partijen die zijn overeengekomen of een andere vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] op dit moment en onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] is. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.6.
De voorzieningenrechter constateert dat er ernstige zorgen bestaan over [minderjarige] . Vaststaat dat de vader [minderjarige] in het verleden fysiek heeft mishandeld. Ook daarna zijn door de moeder verwondingen bij [minderjarige] geconstateerd, waarvan zij foto’s heeft overgelegd. Daarnaast heeft de BSO van [minderjarige] beschreven dat in de loop van 2023 een negatieve gedragsverandering bij [minderjarige] zichtbaar was, waarbij hij meer afwezig was, zijn spel ruwer was en zijn antwoorden iets feller en uitdagender. Aan het eind van 2023 (nadat het contact tussen de vader en [minderjarige] was verbroken) werd [minderjarige] volgens de BSO weer meer ‘zichzelf’. Daarbij blijkt uit het dossier dat de zedenpolitie een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van de aangifte van de moeder tegen de vader van seksueel misbruik van [minderjarige] . De vader is in dit onderzoek nog niet gehoord. Verder heeft de moeder onbetwist gesteld dat er bij [minderjarige] rondom de laatste contactmomenten met de vader sprake was van bedplassen. Wat de oorzaak hiervan is, is niet duidelijk. Zonder enige oordeel te geven over de ernstige beschuldigingen die de moeder aan de vader doet, maakt het bovengenoemde dat de voorzieningenrechter extra voorzichtig is.
4.7.
Daarbij weegt mee dat de voorzieningenrechter uit de uitspraken van de moeder tijdens de mondelinge behandeling afleidt dat voor haar vaststaat dat sprake is van mishandeling en seksueel misbruik door de vader. De moeder heeft immers gezegd “met de feiten die er nu liggen” sprekend over haar beschuldigingen aan het adres van de vader terwijl die feiten niet zijn komen vast te staan afgezien van het incident in augustus 2022. De voorzieningenrechter heeft de indruk dat de moeder haar overtuiging dat het niet veilig is bij de vader ook overbrengt op [minderjarige] . Zo heeft zij verteld dat zij tegen [minderjarige] heeft gezegd dat contact met de vader alleen in haar bijzijn kan plaatsvinden. De kans is reëel dat [minderjarige] hierdoor, zelfs als de beschuldigingen aan het adres van de vader niet waar zijn, op dit moment geen ruimte heeft tot onbelast contact met de vader. Met andere woorden: [minderjarige] ervaart niet alleen dat hij zijn vader al langere tijd niet meer ziet maar ervaart van zijn moeder dat het niet veilig is bij zijn vader (volgens de moeder gebruikt [minderjarige] ook de woorden: “niet veilig bij papa en wel veilig bij mama”). De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat [minderjarige] mogelijk angstgevoelens heeft ten aanzien van het contact met de vader en dat hij hierdoor niet meer als voorheen vrij contact kan aangaan met zijn vader. Die angstgevoelens zouden er zelfs toe hebben kunnen leiden dat [minderjarige] als uiterste noodgreep beschuldigingen richting de vader heeft gedaan. Hoewel de voorzieningenrechter dus niet kan beoordelen of en zo ja, waarom [minderjarige] angstgevoelens heeft naar de vader en of en zo ja, waarom [minderjarige] de ernstige beschuldigingen richting de vader heeft gedaan, moet er bij deze stand van zaken nu een pas op de plaats worden gemaakt in het contact tussen vader en zoon. Daarin wordt de voorzieningenrechter gesterkt door het bericht van de BSO dat [minderjarige] op dit moment baat heeft bij rust. Als de moeder op dit moment gedwongen zou worden om mee te werken aan enige vorm van contact tussen [minderjarige] en de vader dan zal dat voor veel strijd zorgen en onrust in de thuissituatie bij de moeder én er voor zorgen dat [minderjarige] verder klem komt te zitten tussen zijn ouders en zijn vader mogelijk gaat afwijzen. Dit acht de voorzieningenrechter niet in het belang van [minderjarige] . De voorzieningenrechter zal daarom niet bepalen dat er uitvoering moet worden gegeven aan een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , waarvan zij de gevolgen ook niet kan overzien. De vordering in conventie zal daarom worden afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter benadrukt dat dit niet betekent dat vaststaat dat contact tussen [minderjarige] en de vader niet meer mogelijk is. De vader wordt dan ook zeker niet als vader afgeschreven en het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder ook niet zo richting [minderjarige] handelt. Er is diepgaander onderzoek nodig om te beoordelen of en zo ja in welke vorm (en wellicht met welke hulpverlening) en wanneer het contact tussen [minderjarige] en de vader kan worden hersteld. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat hiervoor de Raad voor de Kinderbescherming moet worden betrokken. Hiervoor zal echter een bodemprocedure moeten worden gestart. Als een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ook gewenst is door beide partijen, of door één van partijen, dan geeft de voorzieningenrechter partijen mee om dit bij het indienen van het verzoek in de bodemprocedure te vermelden. De bodemrechter kan dan overwegen om de Raad voor de Kinderbescherming onmiddellijk daartoe opdracht te geven.
4.9.
De voorzieningenrechter benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat het strafonderzoek zo snel mogelijk wordt afgerond en er duidelijk komt over de ernstige beschuldigingen richting de vader. De huidige situatie zorgt er voor dat de verhoudingen tussen de ouders ernstig zijn verstoord en [minderjarige] en de vader geen contact hebben. Het is voor (de ontwikkeling van) [minderjarige] heel belangrijk dat deze situatie niet langer duurt dan strikt noodzakelijk. De voorzieningenrechter geeft partijen (en hun advocaten) dan ook mee om dit belang van [minderjarige] bij voortvarendheid en duidelijkheid ten aanzien van het strafonderzoek bij de politie/justitie onder de aandacht te brengen.
Opschorten van de zorgregeling (beoordeling in reconventie)
4.10.
Nu de moeder niet zal worden veroordeeld om de zorgregeling na te komen, ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om de zorgregeling voorlopig op te schorten zoals door de moeder is gevorderd in reconventie. De voorzieningenrechter heeft immers, bij de vele vragen die in deze zaak zijn gerezen en de onduidelijkheden over de beschuldigingen aan het adres van de vader, ook niet stellig kunnen vaststellen dat het onverantwoord is dat [minderjarige] onder begeleiding bij de vader verblijft. Het lijkt in het belang van alle betrokkenen en met name ook van [minderjarige] dat de komende tijd onderzocht wordt of de situatie bij de vader veilig is en de energie daarna, indien mogelijk, wordt gericht op het realiseren van contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader. Opschorting van de zorgregeling zoals de moeder vordert, zou in dit stadium de zaak onnodig verder op scherp zetten. De vordering in reconventie wordt daarom ook afgewezen.
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van de vader af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van moeder af,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Vogels en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 9 februari 2024.