ECLI:NL:RBLIM:2024:7897

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
ROE 24/4356
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake taxivervoer voor kinderen naar school in het kader van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning

Op 1 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 25 september 2024, waarin haar huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was toegekend. Tevens had zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat het taxivervoer voor haar drie kinderen naar school per 18 oktober 2024 zou stoppen. Dit taxivervoer was eerder geregeld onder de Jeugdwet (Jw), maar werd niet overgenomen in de nieuwe Wmo-indicatie.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 werd duidelijk dat verzoekster niet op de hoogte was gesteld van het stoppen van het taxivervoer, wat leidde tot problemen met het naar school gaan van haar kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat het taxivervoer in de Wmo-indicatie was opgenomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, zodat het taxivervoer voor de kinderen doorloopt tot en met 6 december 2024. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede communicatie tussen de betrokken instanties en de gevolgen van het niet tijdig informeren van ouders over veranderingen in de zorgindicaties. De voorzieningenrechter gaf aan dat de kinderen van verzoekster recht hebben op onderwijs en dat het stoppen van het taxivervoer ernstige gevolgen heeft voor hun toegang tot school.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4356

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. J. van Helden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.J.M. Roestenberg).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 september 2024 heeft verweerder aan verzoekster op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) huishoudelijke ondersteuning toegekend.
1.1.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft ze een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/4250.
1.2.
Bij besluit van 10 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster bericht dat de indicatie voor de hulp op grond van de Jeugdwet (Jw) vanwege de overgang naar ondersteuning op grond van de Wmo per 8 december 2024 definitief wordt stop gezet. Verweerder hanteert een afbouwschema van 8 weken (van 14 oktober 2024 t/m 8 december 2024). Het taxivervoer om de kinderen naar school te brengen en van school te halen stopt op 18 oktober 2024.
1.3.
Verzoekster heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft ze een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/4356.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken op 31 oktober 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mw. L. Gielissen, mr. V.P.A. Dassen en mw. C. Thijssen.
1.5.
Na de zitting is de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Bij besluit van 22 februari 2024 heeft verweerder aan verzoekster op grond van de Jw jeugdhulp toegekend voor begeleiding van haar drie kinderen door stichting Lyvia. De indicatie geldt tot en met 30 april 2024.
2.1.
Bij besluit van 27 mei 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om voortzetting van de jeugdhulp door stichting Lyvia afgewezen. Verweerder is van mening dat de zorgvraag van verzoekster niet onder de Jw, maar onder de Wmo valt. Bij wijze van overgangsperiode heeft verweerder, voor de duur van het onderzoek door Team Zorg doch uiterlijk tot 27 juli 2024, aan verzoekster 71 uur aan jeugdhulp door stichting Lyvia toegekend. Ook het taxivervoer van de kinderen zal gedurende de looptijd van het onderzoek door Team Zorg doorlopen.
2.2.
Per 17 juli 2024 zijn de drie kinderen van verzoekster onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ) gesteld.
2.3.
Bij besluit op bezwaar van 22 augustus 2024 heeft verweerder de besluiten van 22 februari en 27 mei 2024 herroepen voor zover deze – al dan niet impliciet – zien op een afwijzing van de gevraagde jeugdhulp voor de weekenden, feestdagen en vakanties.
Met ingang van 6 oktober 2023 tot aan de datum waarop Team Zorg dan wel BJZ een besluit heeft genomen, heeft verzoekster recht op 95 uur per week aan jeugdhulp door stichting Lyvia ten behoeve van de (fysieke) ondersteuning in de zorg en opvoedtaken van haar drie kinderen.
2.4.
Op 25 september 2024 heeft Team Zorg een besluit genomen. Verweerder heeft aan verzoekster op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van Zorg in Natura (ZIN) toegekend voor 1.734 minuten per week voor de periode 1 oktober 2024 t/m 5 oktober 2026 en 1.244 minuten per week voor de periode van 6 oktober 2026 t/m 28 juni 2028. In de indicatie voor de eerste periode zit 1.270 minuten (= 21,16 uur) per week aan verzorging voor minderjarige kinderen. In de indicatie voor de tweede periode 780 minuten (= 13 uur) per week.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de jeugdhulp op grond van de Jw stopgezet met een gewenningsperiode van acht weken vanaf 14 oktober t/m 8 december 2024. Per week gaat er 10 uur aan jeugdhulp af, van 95 uur naar 0 uur. Dus van 1 oktober tot 14 oktober krijgt verzoekster nog 95 uur per week aan jeugdhulp. Van 14 tot 21 oktober 85 uur per week. Van 21 tot 28 oktober 75 uur per week. Van 28 oktober tot 4 november 65 uur per week. Van 4 tot 11 november 55 uur per week. Van 11 tot 18 november 45 uur per week. Van 18 tot 25 november 35 uur per week. Van 25 november tot 2 december 25 uur per week. Van 2 tot 9 december 15 uur per week. In het bestreden besluit staat ook dat BJZ vanwege de uitgesproken ondertoezichtstelling per 17 juli 2024 jeugdhulp kan inzetten ten behoeve van de kinderen van verzoekster. Mocht BJZ hiertoe binnen de gewenningsperiode van acht weken overgaan, dan stopt de afbouw van jeugdhulp per de datum dat die hulp van start gaat. Het dagelijks taxivervoer van de kinderen stopt op 18 oktober 2024, omdat het brengen en halen van de kinderen in de nieuwe Wmo-indicatie is opgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Op zitting heeft verzoekster aandacht gevraagd voor het probleem dat het vervoer per taxi van haar drie kinderen naar en van school opeens is gestopt. Dinsdag 29 oktober 2024 deelde de taxichauffeur haar mee dat dit de laatste dag was. Woensdag 30 oktober 2024 zijn haar kinderen hierdoor niet naar school gegaan. Donderdag 31 oktober 2024 heeft verzoekster het taxivervoer zelf betaald, maar dit kan zij niet volhouden, omdat ze een bijstandsuitkering heeft. Het was haar niet duidelijk dat het taxivervoer zou stoppen, omdat in het bestreden besluit staat dat het dagelijks vervoer om de kinderen te brengen en te halen per 1 oktober 2024 in de nieuwe Wmo-indicatie is opgenomen. Verzoekster gaf ter zitting aan dat stichting Lyvia weigert de kinderen naar school te brengen en ze op te halen wanneer dit niet met de taxi kan.
3.2.
Op zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat in de nieuwe Wmo-indicatie per 1 oktober 2024 30 minuten per dag is geïndiceerd om de kinderen van verzoekster naar school te brengen en uit school te halen. De ZIN-aanbieder, Ambulante Thuiszorg, heeft deze nieuwe Wmo-indicatie ook ontvangen en heeft niet bij verweerder aangegeven dat dit niet uitvoerbaar is dan wel dat zij dit niet gaan doen. Verweerder gaat er dus vanuit dat de zorgverlener (in dit geval stichting Lyvia, als onderaannemer van Ambulante Thuiszorg) de kinderen van verzoekster bijvoorbeeld lopend, fietsend of met het openbaar vervoer naar school zal brengen en uit school zal halen.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder er – ten onrechte – van uit is gegaan dat het taxivervoer per 1 oktober 2024 in de Wmo-indicatie is opgenomen. Ter zitting is het verweerder pas gebleken dat dit niet het geval is. Dat komt doordat verzoekster het verweerder heeft verboden dat er informatie wordt uitgewisseld tussen het Team Zorg en het Team Jeugd. Bij het nemen van de beslissing op bezwaar zal verweerder zich er rekenschap van moeten geven dat het taxivervoer niet is overgenomen in de Wmo-indicatie.
3.4.
Verweerder moet er zich bij het nemen van de beslissing op bezwaar ook rekenschap van geven dat, zoals partijen ter zitting hebben vastgesteld, BJZ op dit moment nog geen jeugdhulp heeft geïndiceerd. Pas vorige week (week 43) heeft voor het eerst een intakegesprek plaatsgevonden. De vertegenwoordigers van Team Jeugd en Team Zorg mochten hier van verzoekster niet bij aanwezig zijn.
3.5.
Het taxivervoer om de kinderen naar school te brengen en van school te halen is op dit moment gelet op het voorgaande niet geregeld. Verweerder is nu met die omstandigheden bekend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder daarin aanleiding kan zien om (bij beslissing op bezwaar) ook voor het taxivervoer een ruimere gewenningsperiode te hanteren. Sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen is het weliswaar aan de gecertificeerde instelling om te bepalen of en, zo ja, welke jeugdhulp voor het kind (of zijn ouders) nodig is en vervolgens deze ook in te zetten. De voorzieningenrechter volgt verweerder ook in zijn standpunt dat verweerder niet meer de bevoegdheid heeft om jeugdhulp te indiceren [1] . Verweerder heeft echter niettemin ruimte gezien om na de ondertoezichtstelling gedurende de gewenningsperiode jeugdhulp te (blijven) indiceren. Met de kennis van nu – zie rechtsoverweging 3.3 en 3.4 – valt niet goed in te zien waarom die gewenningsperiode niet ook is gehanteerd voor het taxivervoer.
3.6.
Dat de kinderen van verzoekster op dit moment niet meer naar school gaan, omdat er geen taxivervoer meer is, acht de voorzieningenrechter ernstig. In de eerste plaats omdat de kinderen dan verstoken blijven van onderwijs, maar ook omdat de druk op de situatie thuis daardoor juist erger wordt. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om in deze zaak een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter sluit hierbij aan bij de door verweerder zelf gehanteerde gewenningsperiode tot 8 december 2024.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in zoverre dat het dagelijks taxivervoer om de kinderen naar school te brengen en van school te halen doorloopt tot en met vrijdag 6 december 2024.
4.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
4.2.
Daarnaast krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
4.3.
Daarnaast heeft verzoekster om vergoeding van haar reiskosten gevraagd.
Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 17,04.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in zoverre dat het dagelijks taxivervoer om de kinderen naar school te brengen en van school te halen doorloopt tot en met vrijdag 6 december 2024;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.767,04 (€ 1.750,- + € 17,04) aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 november 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 3.5, eerste lid en artikel 2.4, tweede lid, onder b, van de Jw.