ECLI:NL:RBLIM:2024:780

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
10604916 \ CV EXPL 23-3221
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en opzegging tussen Provisus Stichting St-Jozef en Politiehond Vereniging Hermandad

In deze zaak gaat het om een langlopende huurovereenkomst tussen Provisus Stichting St-Jozef en de Politiehond Vereniging Hermandad, die sinds 1967 gebruik maakt van een oefenterrein dat eigendom is van Provisus. De huurovereenkomst, die oorspronkelijk mondeling was, werd in 1990 schriftelijk vastgelegd en betreft het perceel Weert K 2269. Provisus heeft in 2021 aangegeven de huurovereenkomst te willen beëindigen, wat leidde tot een juridische procedure. De kantonrechter oordeelt dat Provisus een zwaarwegend belang moet hebben om de huurovereenkomst op te zeggen. De rechter concludeert dat Provisus niet voldoende heeft aangetoond dat er een zwaarwegend belang is voor de opzegging, en wijst de vorderingen van Provisus af. De kantonrechter benadrukt dat de langdurige huurrelatie en de maatschappelijke functie van Hermandad belangrijke factoren zijn in deze beslissing. Provisus wordt veroordeeld in de proceskosten van Hermandad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10604916 \ CV EXPL 23-3221
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
PROVISUS STICHTING ST-JOZEF,
statutair gevestigd te Weert,
eisende partij,
hierna te noemen: Provisus,
gemachtigde: A.A.T. Stoffels,
tegen
POLITIEHOND VERENIGING HERMANDAD,
statutair gevestigd te Weert,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hermandad,
gemachtigde: mr. L. Isenborghs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de op 14 november 2023 door Provisus ingediende productie
- de mondelinge behandeling van 27 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De statutaire doelstelling van Provisus is het “
zonder winstoogmerk met behulp van de revenuen van het vermogen van de stichting onderwijs en/of vorming in de meest brede zin, ook buiten schoolverband, aan personen uit Weert en omstreken te bevorderen”. Hiertoe verleent Provisus financiële steun aan non-profit organisaties en burgerinitiatieven op de thema’s onderwijs, kunst en cultuur. Provisus beheert het vermogen dat is opgebouwd door de Vereniging Bisschoppelijk College St-Jozef Weert. Het door Provisus beheerde vermogen bestaat in hoofdzaak uit onroerende zaken en “financiële middelen”. Provisus financiert haar exploitatie met de opbrengsten uit haar vermogen.
2.2.
De statutaire doelstelling van Hermandad is de africhting van de voor de speur-, politie-, reddings- of bewakingsdienst en eventuele andere diensten en taken geschikte honden. Daarnaast leidt Hermandad mensen op om te werken met deze honden.
2.3.
Voor de opleiding van de honden maakt Hermandad sinds haar oprichting in 1967 gebruik van een oefenterrein dat nu in eigendom toebehoort aan Provisus. In eerste instantie is tussen partijen (althans tussen Hermandad en de rechtsvoorgangster van Provisus) een hiertoe een mondelinge huurovereenkomst gesloten. Deze is op enig moment schriftelijk vastgelegd. In die schriftelijke huurovereenkomst is opgenomen dat deze ingaat op 1 januari 1990.
2.4.
Volgens artikel 1 van de schriftelijke huurovereenkomst is het object van het gehuurde “
het perceel gelegen aan de Kruisbergenweg te Weert, kadastraal bekend GEMEENTE WEERT, sectie K nummer 2269, groot 43 aren en 65 centiaren, partijen volledig bekend, wordende daarvan geen nadere omschrijving verlangd.”
In artikel 2, lid 2, van de schriftelijke huurovereenkomst is het volgende bepaald:

Partijen hebben het recht de huurovereenkomst bij aangetekende brief op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
En in artikel 3 is bepaald: “
De huurprijs bedraagt ingaande 1 januari 1990 TIEN CENT per vierkante meter, derhalve 436,50 per jaar zijnde de kale huur van het gehuurde.
2.5.
Bij brief van 18 januari 2001 heeft (de rechtsvoorgangster van) Provisus toestemming verleend aan Hermandad voor het aanleggen van een zwemvijver. Deze is vervolgens aangelegd op de percelen kadastraal bekend Weert K 2268 en Weert K 2269.
2.6.
Provisus heeft op 22 september 2021 in een persoonlijk onderhoud aan Hermandad kenbaar gemaakt dat zij de huurovereenkomst wenst te beëindigen. Vervolgens hebben met het oog op die door Provisus gewenste beëindiging van de huurovereenkomst gesprekken tussen partijen plaatsgevonden, echter partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.7.
Provisus heeft vervolgens bij brief van 6 april 2022 de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2022, onder de aanzegging van de ontruiming per gelijke datum. Hermandad heeft daarop aan Provisus laten weten niet akkoord te gaan met de opzegging. Provisus heeft vervolgens nog aangeboden de ontruimingstermijn te verlengen tot en met 31 maart 2023. Hieraan heeft Provisus als voorwaarde gekoppeld dat Hermandad voor 1 oktober 2022 instemt met de opzegging per 31 december 2022 en met ontruiming uiterlijk op 31 maart 2023. Op dit voorstel is Hermandad niet ingegaan.

3.Het geschil

3.1.
Provisus vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair:
voor recht te verklaren dat:
- de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende het perceel Weert K 2269 op 31 december 2022 door opzegging is geëindigd;
- Hermandad het perceel Weert K 2268 zonder recht of titel en dus onrechtmatig gebruikt of heeft gebruikt;
- Hermandad het gehuurde na 31 december 2022, althans na 31 maart 2023 zonder recht of titel en dus onrechtmatig gebruikt of heeft gebruikt.
Daarnaast vordert zij Hermandad te veroordelen tot ontruiming van de betreffende percelen, een en ander op straffe van een dwangsom. De subsidiaire vordering ligt in het verlengde hiervan. Meer subsidiair vordert Provisus het tijdstip te bepalen waarop de tussen partijen bestaande overeenkomst(en) betreffende beide percelen zal dan wel zullen eindigen, met vaststelling van het tijdstip van ontruiming en met veroordeling van Hermandad om over te gaan tot die ontruiming. Tevens vordert Provisus primair, subsidiair en meer subsidiair voor recht te verklaren dat Hermandad over de periode tot aan de feitelijke ontruiming een vergoeding verschuldigd blijft gelijk aan de huurprijs. Ten slotte vordert zij veroordeling van Hermandad in de proces- en nakosten.
3.2.
Provisus legt daaraan - samengevat - het volgende ten grondslag. Hermandad heeft het gehuurde aanvaard als kaal oefenterrein. Er is geen wettelijke huur- of ontruimingsbescherming. Provisus kan de huurovereenkomst conform artikel 7:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 2 van de huurovereenkomst zonder reden rechtsgeldig opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Een zwaarwegend belang voor opzegging, zoals Hermandad stelt, is niet vereist. Dat is niet in de huurovereenkomst opgenomen. Provisus is van mening dat zij Hermandad voldoende tegemoet is gekomen met een veel langere opzeg- en ontruimingstermijn dan overeengekomen en het aanbieden van een schadevergoeding. Het gehuurde betreft blijkens de huurovereenkomst uitsluitend perceel Weert K 2269. Het perceel Weert K 2268 heeft Hermandad onrechtmatig, want zonder recht of titel in gebruik. Zij zal ook dit perceel moeten ontruimen.
3.3.
Hermandad voert - samengevat - het volgende verweer. De beide percelen Weert K 2268 en Weert K 2269 behoren tot het gehuurde. Partijen waren zich niet ervan bewust dat het oefenterrein zich op twee percelen bevindt. Hermandad heeft zich steeds als huurder van het gehele oefenterrein, ook voor zover het zich op perceel Weert K 2268 bevindt, gedragen, terwijl (de rechtsvoorgangster van) Provisus daarvan wist en daartegen nooit heeft geageerd. Dit blijkt uit het feit dat na een schriftelijke akkoord van (de rechtsvoorganger van) Provisus een zwemvijver is aangelegd op de beide percelen. Ook blijkt hieruit dat naar de partijbedoeling ook het deel van het oefenterrein dat op perceel Weert K 2268 is gelegen, deel uitmaakt van het gehuurde. Voor zover geen sprake is van huur ten aanzien van perceel Weert K 2268 is sprake van bruikleen. In beide gevallen geldt echter dat de deze voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomsten, hoewel in beginsel opzegbaar, in dit geval slechts opzegbaar zijn indien Provisus een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging heeft. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen dat met zich. Hermandad verwijst hiertoe naar rechtspraak van de Hoge Raad en wijst op de volgende feiten en omstandigheden:
  • zij huurt het terrein al meer dan 55 jaar, vanaf haar oprichting;
  • zij vervult een maatschappelijke functie;
  • zij heeft de nodige investeringen gedaan (kantine en zwemvijver);
  • zij kan geen ander geschikt terrein vinden en zonder dit terrein kan zij niet voortbestaan.
Provisus heeft geen zwaarwegende grond voor opzegging. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat opzegging geen zwaarwegende grond vereist aan de zijde van Provisus, stelt Hermandad zich (subsidiair) op het standpunt dat Provisus misbruik maakt van haar bevoegdheid tot opzegging als bedoeld in artikel 3:13 BW. Ten slotte, voor het geval de huurovereenkomst wel opzegbaar zou zijn, dient een opzegtermijn respectievelijk ontruimingstermijn in acht te worden genomen die zo lang is dat Hermandad een nieuw oefenterrein kan vinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat is gehuurd?
4.1.
Tussen partijen staat vast dat de onroerende zaak, door partijen aangeduid als het oefenterrein, die naar nu blijkt twee percelen (Weert K 2268 en Weert K 2269) bestrijkt, sinds 1967 op grond van de destijds mondeling gesloten huurovereenkomst wordt gebruikt door Hermandad. Na vastlegging van de mondelinge afspraken in de huurovereenkomst van 1 januari 1990, is dit gebruik ongewijzigd voortgezet. Hoewel in die huurovereenkomst het gehuurde is omschreven als perceel Weert K 2269, groot 43 aren en 65 centiaren en is overeengekomen dat de huurprijs per1 januari 1990 10 cent per vierkante meter en dus 436,50 per jaar bedraagt, heeft Provisus geen feiten of omstandigheden aangedragen op basis waarvan kan worden aangenomen dat (de rechtsvoorganger van) Provisus en Hermandad bedoeld hebben dat de huurovereenkomst voortaan uitsluitend zou zien op het gedeelte van het oefenterrein dat zich op perceel Weert K 2269 bevindt en niet meer op het gedeelte van het oefenterrein dat op perceel K 2268 is gelegen.
4.1.1.
Het enkele feit dat in de (schriftelijke) huurovereenkomst een oppervlakte wordt genoemd gerelateerd aan perceel Weert K 2269, een prijs per vierkante meter en een totaalbedrag voor het aantal genoemde vierkante meters is overeengekomen, is onvoldoende om aan te nemen dat (de rechtsvoorganger van) Provisus en Hermandad hebben beoogd om per 1 januari 1990 een kleiner terrein te gaan (ver)huren dan tot dan toe het geval was geweest. Partijen zijn zich immers ook na 1 januari 1990 blijven gedragen alsof ook het gedeelte van het oefenterrein dat op perceel Weert K 2268 is gelegen tot het gehuurde behoort. Hermandad is nooit op het gebruik van het terrein gelegen op perceel Weert K 2268 aangesproken, terwijl dit wel voor de hand zou liggen in het geval dit perceel geen deel (meer) uitmaakt van het gehuurde. Sterker nog, Hermandad heeft onweersproken gesteld dat zij van (de rechtsvoorganger van) Provisus toestemming heeft gekregen voor de aanleg van een zwemvijver, die zich op beide percelen bevindt. Ook bij die gelegenheid is kennelijk niet aan de orde geweest dat de huurovereenkomst geen betrekking (meer) had op het terrein voor zover gelegen op perceel Weert K 2268. In het geval (de rechtsvoorganger van) Provisus van mening was dat perceel Weert K 2268 niet (meer) tot het gehuurde behoorde, dan ligt het niet voor de hand dat zij toestemming geeft voor de aanleg van een zwemvijver die deels op dit perceel ligt. Dit alles duidt erop dat zowel (de rechtsvoorganger van) Provisus als Hermandad in de veronderstelling verkeerden dat het gehuurde oefenterrein uitsluitend perceel Weert K 2269 bestreek en dat zij om die reden uitsluitend van dit perceel melding hebben gemaakt in de huurovereenkomst. Provisus heeft in ieder geval onvoldoende onderbouwd dat Hermandad op enig moment meer grond in gebruik heeft genomen dan haar op grond van de in eerste instantie mondelinge en per 1 januari 1990 schriftelijke huurovereenkomst was toegestaan.
4.1.2.
Provisus heeft tegen de achtergrond van het voorgaande ook onvoldoende onderbouwd dat enkel voor het gebruik van het terrein voor zover gelegen op perceel Weert K 2269 huurpenningen worden betaald. Het enkele feit dat in de huurovereenkomst een koppeling wordt gemaakt tussen de afmetingen van perceel Weert K 2269 en de huurprijs, is daarvoor in het licht van het voorgaande onvoldoende. Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat voor het gedeelte van het oefenterrein dat zich op perceel Weert K2268 bevindt, geen tegenprestatie zoals bedoeld in artikel 7:201 BW wordt voldaan. Van een gebruik zonder recht of titel van het gedeelte van het oefenterrein dat op perceel Weert K 2268 is gelegen, is dus geen sprake. De in dit verband gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
Opzegbaarheid van de huurovereenkomst
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de huurovereenkomst in beginsel opzegbaar is met in achtneming van de in artikel 2 van die overeenkomst overeengekomen opzegtermijn van ten minste één maand. De huurovereenkomst is een duurovereenkomst, in dit geval voor onbepaalde tijd aangegaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of Provisus de huurovereenkomst alleen kan opzeggen in het geval zij een zwaarwegende grond voor opzegging heeft. Provisus vindt dat zo’n zwaarwegende grond niet vereist is, terwijl Hermandad betoogt dat in dit geval wel een zwaarwegende grond voor opzegging is vereist. In het verlengde hiervan verschillen partijen ook van mening over de vraag of Provisus, zo dat in dit geval nodig zou zijn, een zwaarwegende grond voor opzegging heeft.
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2018, (ECLI:NL:HR:2018:141) hierover onder meer als volgt overwogen (overweging 3.6.3): “
(…) Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van artikel 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (…)”
4.3.1.
De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn eerdere uitspraak van 10 juni 2016, ECLI:NL:2016:1134, rov. 4.4.2). Hieruit blijkt dat met “nadere eisen” wordt bedoeld dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. De Hoge Raad oordeelt in de hiervoor genoemde rechtsoverweging in die uitspraak immers:
“(…) Ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (…).”
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat in de huurovereenkomst niets is overeengekomen over de vraag of de opzeggende partij al dan niet een reden voor die opzegging dient te hebben. Gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid dan - nu de overeenkomst hiervoor ruimte laat - anders dan Provisus meent, meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen worden gesteld. Hermandad doet een beroep hierop. Aangezien het hier gaat om de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, behoeft hetgeen Provisus heeft aangevoerd over de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 6:248 BW geen bespreking.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Hermandad terecht betoogt dat in dit geval een zwaarwegende grond voor opzegging is vereist. Voor oordeel is het volgende redengevend.
4.6.
Vast staat dat de huurovereenkomst al meer dan 55 jaar duurt. Anders dan Provisus ingang wil doen vinden, kan hiermee wel degelijk rekening worden gehouden. Het betreft immers een van de voor de beoordeling relevante omstandigheid. Daar komt bij dat ook vast staat, Provisus heeft die stellingen immers niet betwist, dat Hermandad een maatschappelijk belang dient en dat zij investeringen in het gehuurde heeft gedaan. Het beroep van Provisus op het arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 maart 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015: 715) baat haar niet. In dit arrest oordeelt het hof dat de stelling dat investeringen zijn gedaan onvoldoende is voor het oordeel dat opzegging van de huurovereenkomst alleen mogelijk is als daarvoor een zwaarwegende grond bestaat. In dit geval zijn echter nog andere feiten en omstandigheden aangevoerd. Zo geldt in deze zaak - en dit acht de kantonrechter naast de langdurige huurrelatie van doorslaggevend belang - dat Hermandad in het licht van de betwisting daarvan door Provisus, voldoende heeft onderbouwd dat zij voor haar voortbestaan afhankelijk is van het (kunnen blijven gebruiken van het) gehuurde. In dit verband overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6.1.
Hermandad heeft in dit kader gesteld dat het huidige oefenterrein vanwege de combinatie van een open veld, bomen en struiken en een zwemvijver uitermate geschikt is voor het opleiden van de honden en dat deze locaties niet voor het oprapen liggen. Ook heeft zij in dit kader, onder verwijzing naar een als productie 3 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte brief van de gemeente Weert, gesteld dat zij, Provisus en de gemeente Weert tevergeefs hebben gezocht naar een ander geschikt oefenterrein. Ter gelegenheid van de mondeling behandeling heeft Hermandad op dit punt toegelicht dat de gemeente Weert alle geschikte terreinen heeft verhuurd aan Natuurmonumenten en dat het ministerie van Defensie ook geen terreinen beschikbaar heeft. Provisus heeft dit niet, althans in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, bestreden. Zij heeft weliswaar erop gewezen dat binnen een straal van 20 kilometer (de kantonrechter begrijpt: van het gehuurde) zeven andere politiehondenverenigingen trainen, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat Hermandad voor haar voortbestaan niet afhankelijk is van het gebruik van het gehuurde. Hermandad heeft in reactie hierop namelijk naar voren gebracht dat bij deze verenigingen maar met vier honden tegelijk kan worden getraind. Dat leidt volgens haar ertoe dat de trainingen over meerdere avonden dienen te worden verspreid en dat zou betekenen dat te veel overlast zou ontstaan voor de natuur en omwonenden. Om die reden is een fusie met een van deze verenigingen volgens Hermandad niet haalbaar. Provisus heeft dit niet bestreden. Wel heeft zij nog aangevoerd dat in Weert en omgeving met regelmaat bospercelen te koop zijn en dat de leden van Hermandad de aanschaf van zo’n perceel wellicht kunnen financieren. Die stelling, die verder niet is geconcretiseerd, legt tegen de achtergrond van de gemotiveerde stellingen van Hermandad over de (on)mogelijkheid om een ander oefenterrein te vinden, onvoldoende gewicht in de schaal.
4.6.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Hermandad aldus voldoende onderbouwd dat zij op dit moment nergens anders naartoe kan en dat zij ook geen zicht heeft op verkrijging van een geschikt oefenterrein in de meer of minder nabije toekomst. Een (andermaal) verlengde ontruimingstermijn en / of het aanbieden van een (schade)vergoeding zou(den) dan onvoldoende soelaas bieden. Gelet op dit alles is de kantonrechter van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat Provisus de huurovereenkomst alleen kan opzeggen indien zij daarvoor een zwaarwegende grond heeft.
Zwaarwegende grond?
4.7.
Provisus heeft voor het geval het bestaan van een zwaarwegende grond voor opzegging noodzakelijk zou zijn, aangevoerd dat zij baat heeft bij “goed rentmeesterschap” van al wat tot haar vermogen behoort. Zij voert daartoe een strategisch grondbeleid in de regio Weert. Ter uitvoering van haar beleid wenst Provisus op het terrein van het gehuurde natuur te ontwikkelen. Dat past binnen de bosrijke omgeving waarin het gehuurde is gelegen en waar Provisus talrijke percelen met een gezamenlijk areaal van ruim 35,5 hectare in eigendom heeft. Het gehuurde ligt bovendien nabij het natuur- en recreatiegebied “IJzeren Man”. Een van de doelen van het beheer van de IJzeren Man is educatie. Daartoe is het Natuur- en Milieucentrum (NMC) opgericht. Het NMC verstrekt informatie over ecosystemen en dieren die in het gebied voorkomen waarbij de focus ligt op het onderwijzen van kinderen. Vanuit het NMC is er een samenwerking met het basis-, voortgezet- en beroepsonderwijs. Ook Provisus heeft een met het NMC verenigbare educatieve doelstelling die zij, waar mogelijk, wil uitdragen.
4.7.1.
Daarnaast is nabij het gehuurde villawijk “Boswaard” in ontwikkeling. Dit plan introduceert het concept “boswonen” waarbij woningen uit een hoger segment zijn geïntegreerd in de bestaande bosrijke omgeving. Provisus heeft strategisch gelegen eigendommen rondom het plan Boswaard en daarmee een belang om de natuurbeleving van het concept “boswonen” te bevorderen. Provisus wenst ook om die reden het gehuurde aan te wenden voor de realisatie van natuur. Met een beëindiging van de huur wordt daarnaast een einde gemaakt aan een situatie van met elkaar strijdige sferen. Al eerder en diverse malen hebben Provisus signalen bereikt dat de activiteiten van Hermandad conflicteren met omliggende omgevingsfuncties. Met een beëindiging van de huur wordt ook deze omgevingsdruk weggenomen, aldus nog steeds Provisus.
4.8.
Hermandad betwist dat de door Provisus aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende grond voor opzegging vormen.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen Provisus aanvoert noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende grond voor opzegging van de huurovereenkomst oplevert. Het staat vast dat natuurontwikkeling als zodanig geen onderdeel is van de statutaire doelstelling van Provisus. Tegen die achtergrond heeft zij onvoldoende onderbouwd dat en op grond waarvan de door haar gewenste natuurontwikkeling noodzakelijk is. Het geen zij in dit kader heeft gesteld over haar belang bij “goed rentmeesterschap” en bij het voeren van een “strategisch grondbeleid” is onvoldoende concreet. Daarnaast geldt wat betreft de natuurontwikkeling het volgende.
4.9.1.
Provisus heeft ter onderbouwing van haar stelling, dat de natuur erop vooruitgaat na het vertrek van Hermandad, verwezen naar de door haar als productie 12 bij akte in het geding gebrachte Quickscan flora en fauna. Hieruit blijkt volgens haar dat het beëindigen van het gebruik van het gehuurde als hondensportterrein een positief effect heeft op onder andere, beschermde diersoorten, de algehele biodiversiteit van het gebied, de ontwikkeling van het bos- en mozaïeklandschap en de kernkwaliteit van goudgroene en bronsgroene natuurzones. Hermandad heeft diverse formele punten ingebracht tegen de bruikbaarheid van dit rapport als bewijsmiddel in deze procedure. Daarnaast heeft zij de juistheid van de Quickscan en de daarin opgenomen conclusies inhoudelijk bestreden. Wat er allemaal zij van de formele punten waarop Hermandad heeft gewezen, in ieder geval geldt dat zij - voor zover de genoemde positieve effecten al zouden bestaan - onweersproken heeft gesteld dat het gehuurde slechts de grootte heeft van een speldeknop ten opzichte van de rest van het enorme en kennelijk al bosrijke natuurgebied. Ook heeft Hermandad onweersproken gesteld dat het oefenterrein, waarop zich gras en bomen vinden, als zodanig is geïntegreerd in dit natuurgebied. Verder heeft zij onder verwijzing naar de hiervoor al genoemde brief van de gemeente Weert, onweersproken gesteld dat het gebied waarvan het gehuurde deel uitmaakt bestemd is voor recreatie en dat een wijziging van het bestemmingsplan niet aan de orde is. Dit laatste brengt volgens Hermandad mee dat ook in het geval het gehuurde niet meer als hondensportterrein zou worden gebruikt, er nog steeds veel activiteiten plaats vinden. In het gebied wordt gewandeld (al dan niet door mensen die hun hond uitlaten), gerend en ook ruiters en crossmotorrijders maken gebruik van het gebied, aldus Hermandad. Provisus heeft ook dit laatste dit niet bestreden. Tegen deze achtergrond levert de door haar gewenste natuurontwikkeling geen zwaarwegende grond op voor opzegging van de huurovereenkomst.
4.9.2.
Hetgeen Provisus heeft aangevoerde over de doelstellingen van de IJzeren Man en het NMC kan niet tot een ander oordeel leiden. Zij stelt weliswaar dat zij een met het NMC verenigbare educatieve doelstelling heeft die zij wil uitdragen, maar natuurontwikkeling als zodanig betreft geen uitvoering van een educatieve doelstelling. Alleen al hierom legt deze stelling onvoldoende gewicht in de schaal.
4.9.3.
Hetzelfde geldt voor hetgeen Provisus heeft aangevoerd over de noodzaak van natuurontwikkeling ter bevordering van het concept “boswonen”. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Provisus namelijk verklaard dat dit concept wordt uitgevoerd in een ander, ten noorden van het gehuurde gelegen, gebied. Gelet hierop valt niet in te zien dat en op grond waarvan natuurontwikkeling van het gehuurde bijdraagt aan een bevordering van dit concept. Afgezien daarvan geldt dat de enkele niet verder toegelichte stelling dat Provisus een strategisch belang heeft bij de “bevordering van de natuurbeleving van het concept boswonen” niet tot het oordeel kan leiden dat een zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
4.9.4.
Tot slot is, hoewel tijdens de mondelinge behandeling daar naar is gevraagd, onduidelijk gebleven wat Provisus precies bedoelt met het maken van een einde aan een situatie van met elkaar “strijdige sferen” en “activiteiten van Hermandad die conflicteren met omgevingsfuncties”. Hieruit kan dus ook geen zwaarwegende grond voor opzegging worden gedestilleerd.
4.9.5.
Al met al komt de kantonrechter tot de conclusie dat Provisus onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een zwaarwegende grond voor de opzegging van de huurovereenkomst heeft. De opzegging van de huurovereenkomst tegen 31 december 2022 heeft dus geen effect gesorteerd.
Conclusie
4.10.
Gelet op het bovenstaande zullen alle vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Provisus zal al de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten van Hermandad. De proceskosten worden tot aan de dag van deze uitspraak begroot op een bedrag van € 408,00 (twee maal tarief 204,00). De daarvan deel uitmakende nakosten worden toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze. De gevorderde rente over deze kosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Provisus in de proceskosten aan de zijde van Hermandad gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 408,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Provisus als zij niet binnen twee weken na aanschrijving door Hermandad volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 102,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.