ECLI:NL:RBLIM:2024:7792

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
10903237 \ CV EXPL 24-513
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een bijzondere overeenkomst na echtscheiding

In deze zaak vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.000,00, met wettelijke rente, voortvloeiend uit een overeenkomst die zou zijn gesloten via sms-berichten na hun echtscheiding. De partijen waren gehuwd en zijn op 2 oktober 2020 gescheiden, waarbij een echtscheidingsconvenant is opgesteld. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de leaseovereenkomsten van twee auto’s, waaronder een BMW 3, die [eiseres] mocht gebruiken. De geschilpunten draaien om de betaling van leasekosten die [eiseres] heeft gemaakt, terwijl deze volgens het convenant voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen.

Tijdens de procedure heeft [eiseres] gesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen via sms-berichten, waarin [gedaagde] heeft aangeboden om haar een deel van de kosten terug te betalen. [gedaagde] heeft dit betwist en aangevoerd dat er geen geldleningsovereenkomst is en dat de betalingen die hij heeft gedaan, uit een morele verplichting voortkwamen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] een bedrag van € 2.000,00 aan [eiseres] verschuldigd is, dat hij tot op heden niet heeft betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10903237 \ CV EXPL 24-513
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. K.D. Regter,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mw. D.V.C.J. Laumen, werkzaam als rechtskundige bij DAS NRV N.V.,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
- de conclusie van repliek met producties 6 en 7
- de conclusie van dupliek met producties 1 tot en met 3 (hierna hernummerd als producties
7 tot en met 9)
- de akte van [eiseres] met productie 8
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 2 oktober 2020 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken, onder bepaling dat het aangehechte echtscheidingsconvenant (dat op 28 augustus 2020 door partijen is ondertekend) deel uitmaakt van die beschikking (productie 1 [gedaagde] ).
2.2.
In het echtscheidingsconvenant (art. 7) zijn [eiseres] en [gedaagde] -kort gezegd- overeengekomen dat [gedaagde] de leaseovereenkomsten op naam van [gedaagde] voor twee auto’s toegedeeld kreeg, onder bepaling dat (i) [eiseres] de BMW 3 blijft gebruiken totdat zij zelf een auto heeft aangeschaft, (ii) [gedaagde] de leasetermijnen en de verschuldigde wegenbelasting van de BMW 3 blijft voldoen. [eiseres] is jegens [gedaagde] gehouden de maandelijkse wegenbelasting (van € 56,00) te voldoen ingaande 1 juli 2020. Het gebruik van de BMW 3 door [eiseres] eindigt in ieder geval per datum einde leasecontract zijnde 1 augustus 2023.
2.3.
Op of omstreeks 3 november 2023 hebben [eiseres] en [gedaagde] sms-berichten over en weer gestuurd, waarin -voor zover thans van belang- het volgende staat (productie 1 [eiseres] en producties 2 [gedaagde] ):
“[ [eiseres] ] Kunnen we het mss dan nog eens over dat geld hebben . Wilde ik net naar vragen maar toen kwam [naam] binnen .
(...)
Mss kun je me toch al een beetje tegemoet komen , zodat ik deze maand een beetje kan ademen. Zou ik heel blij mee zijn ..
[ [gedaagde] ] Wil je heel graag de helft van die kosten dan terug geven. En hoeveel is dat dan? 2,5K?
(...) Weet ff niet hoe hoog een tikkie kan zijn, stuur me maar een tikkie nu van 400 en 300 en 300. De rest bespreken we dan.
[ [eiseres] ] Oh echt? Wat lief , nu moet ik huilen
Het bedrag was 5300 om en nabij..
Dan stuur ik nu 3vtikkies?”
“[ [gedaagde] ] (...) En ja, stuur me die 3 tikkies. Dan later ergens nog 2 keer 1K. Dan hebben we het netjes verdeeld. Goed?
[ [eiseres] ] Fijn dank je wel.. heel fijn”
(...)
2.4.
Op 4 november 2023 heeft [eiseres] twee tikkies (ieder met een bedrag van
€ 500,00) naar [gedaagde] gestuurd, die [gedaagde] -met de omschrijving “auto”- heeft betaald (productie 3 [gedaagde] ).
2.5.
Bij brief (zowel aangetekend als per gewone post verzonden) van 30 november 2023 (productie 2 [eiseres] en productie 4 [gedaagde] ) heeft [eiseres] aan [gedaagde] -kort gezegd- laten weten dat hij nog € 2.000,00 aan haar verschuldigd is, maar dat hij dit nog niet heeft betaald. In de brief heeft zij de inhoud van het voornoemde sms-bericht bijgevoegd. [eiseres] heeft [gedaagde] verzocht, en zo nodig gesommeerd, het bedrag te betalen.
2.6.
Bij brief (zowel aangetekend als per gewone post verzonden) van 14 december 2023 (productie 3 [eiseres] en productie 5 [gedaagde] ) heeft [eiseres] -kort gezegd- [gedaagde] nogmaals gesommeerd te betalen. “(...) Voor de volledigheid zeg ik u hierbij aan dat cliënte het door haar aan u geleende geld opeist. (...)”. Verder heeft [eiseres] [gedaagde] in gebreke gesteld als hij niet uiterlijk 12 januari 2024 € 2.000,00 heeft betaald en aangezegd in dat geval rechtsmaatregelen te zullen nemen. Deze brief is op 22 december 2023 afgehaald bij en PostNL-punt (productie 4 [eiseres] ).
2.7.
Bij e-mailbericht van 19 december 2023 (productie 5 [eiseres] en productie 6
[gedaagde] ) heeft [gedaagde] aan [eiseres] -kort gezegd- laten weten dat dat er geen vordering en geen lening is. “(...) Het was een mooie geste van mij om mevrouw te voorzien van 1000 euro. Nadat ze het andere bedrag niet gauw genoeg kon ontvangen, ben ik op het overleg teruggekomen en heb het vonnis nogmaals goed geraadpleegd Mevrouw en ook u nu mag zich niet boven de rechtbank stellen. Rente tellen op basis van een sms bericht? Hier heb ik als jurist nog nooit van gehoord. Als hier al sprak zou zijn geweest van een vordering, dan zou mevrouw het resterende bedrag pas aankomend jaar hebben gekregen, Iedereen moet eten, ik ben niet de Kerstman. (...)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
het bedrag van € 2.000,00,
de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum dagvaarding (zijnde 18 januari 2024) tot aan de dag van algehele voldoening,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan salaris en noodzakelijke verschotten zulks met bepaling dat [gedaagde] over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn na betekening van het te deze te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er géén sprake is van een geldleningsovereenkomst.
4.2.
[eiseres] heeft pas bij repliek nader verfeitelijkt dat haar vordering ziet op kosten voortvloeiend uit een leasecontract met betrekking tot de BMW 3, die zij stelt te hebben gedragen, terwijl deze -volgens hetgeen partijen in de echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen- voor rekening van [gedaagde] hadden moeten komen. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] de leasebedragen voor de door haar bereden auto zelf heeft laten betalen door haar tikkies te sturen. Al met al heeft zij op die manier circa € 5.300,00 voor [gedaagde] betaald (zij verwijst naar productie 7, zijnde betalingsbewijzen). Hierover ging het in de sms-berichten. Volgens [eiseres] hebben partijen in die sms-berichten een perfecte overeenkomst gesloten: het onvoorwaardelijke aanbod van [gedaagde] is door haar onvoorwaardelijk aanvaard. Ook heeft [gedaagde] uitvoering gegeven aan die overeenkomst door op 4 november 2023 twee keer € 500,00 aan [eiseres] te betalen. Het resterende bedrag van twee keer € 1.000,00 heeft [gedaagde] echter niet meer betaald.
4.3.
Bij dupliek heeft [gedaagde] -kort gezegd- als verweer aangevoerd dat eind 2020
uitspraak in kort geding is gedaan door de Rechtbank Limburg, waarin is geoordeeld dat degene die de leaseauto rijdt, ook degene is die de leaseauto betaalt. De door [eiseres] betaalde maandelijkse bedragen van € 232,34 (november 2020 tot en met oktober 2021) en € 338,94 (januari 2022 tot en met september 2022) zijn in dat kader verricht. Uit de sms-berichten blijkt volgens [gedaagde] niet dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. Mocht de kantonrechter wel tot die conclusie komen, dan is die overeenkomst een natuurlijke verbintenis dan wel een overeenkomst onder opschortende voorwaarden. Mocht [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 2.000,00, dan beroept hij zich op verrekening van de niet overgemaakte leasebedragen over november en december 2021 ad € 338,94 per maand en de niet betaalde autoverzekeringskosten van € 49,60 per maand over de maanden november 2020 tot en met december 201 (zijnde € 347,20), waarna resteert een door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen bedrag van € 974,92. Volgens [gedaagde] heeft hij op enig moment eind 2020 aan [eiseres] aangegeven niet meer in staat te zijn de tweede leaseauto (de BMW 3, waarmee [eiseres] reed) te kunnen bekostigen en heeft hij [eiseres] verzocht de auto te retourneren, zodat hij deze aan de dealer kon retourneren. [eiseres] werkte hieraan niet mee. Volgens [gedaagde] heeft er vervolgens een kort geding plaatsgevonden dat [eiseres] bij de rechtbank Limburg aanhangig heeft gemaakt en waarin in december 2020 uitspraak is gedaan. De voorzieningenrechter heeft toen beslist dat wie de auto rijdt, de auto betaalt. Gelet daarop moest [eiseres] -als zij in de BMW 3 wilde blijven rijden- zelf maandelijks het leasebedrag (€ 232,34), de wegenbelasting (€ 57,00) en de autoverzekering (€ 49,60) betalen. Het totale maandbedrag was € 338,94 en [eiseres] moest dat aan [gedaagde] betalen. [gedaagde] heeft het voornoemde kortgedingvonnis niet (meer). Hij heeft meerdere pogingen gedaan dit vonnis bij de rechtbank op te vragen, maar heeft het nog niet ontvangen (productie 7). Aangezien [eiseres] heeft besloten de BMW 3 te blijven rijden, heeft zij vanaf november 2020 tot en met oktober 2021 iedere maand
€ 232,34 en van februari 2022 tot en met september 2022 € 338,94 overgemaakt aan [gedaagde] (zie productie 8). Op 30 september 2022 heeft [gedaagde] de BMW 3 ingewisseld en zijn de betalingen van [eiseres] aan hem gestopt (zie productie 9). Er is volgens [gedaagde] niet onverschuldigd betaald. Er is geen overeenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] heeft € 1.000,00 aan [eiseres] betaald in het kader van een dringende morele verplichting die hij jegens haar voelde. Dit was echter geheel onverplicht. [eiseres] had aangegeven financieel in een lastige positie te verkeren en zo kon [gedaagde] het wat vergemakkelijken. Dit betreft geen uitvoering van een overeenkomst. Het aanbod om daarna nog twee tikkies van € 1.000,00 aan hem te sturen is gedaan vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel en een morele verplichting. Wat betreft het verweer dat het een overeenkomst onder opschortende voorwaarde is, is dat [eiseres] financieel niet rond zou komen dan wel in financiële nood zou zitten (zie de sms-berichten), aldus [gedaagde] .
4.4.
Bij akte heeft [eiseres] vervolgens erkend dat de BMW 3 op 30 september 2022 is ingeleverd. Voorts heeft [eiseres] gesteld dat er tussen partijen een kort geding is gevoerd, dat echter niet tot een vonnis heeft geleid. Tijdens de zitting op 27 januari 2022 hebben partijen in afwijking van het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt wat betreft de betaling van de leasetermijnen van de BMW 3: vanaf januari 2022 zou [eiseres] maandelijks de leasetermijnen (€ 232,34) en wegenbelasting (€ 57,00) tot het einde van het leasecontract zelf betalen (via [gedaagde] ). Dit is in een proces-verbaal vastgelegd (productie 8). [eiseres] heeft gesteld dat zij al lang voor die tijd de leasetermijnen betaalde, die voor rekening van [gedaagde] hadden moeten komen. De producties die [gedaagde] heeft overgelegd onderschrijven haar stelling: zij heeft ten aanzien van de voertuigen die op naam van [gedaagde] stonden méér betaald dan oorspronkelijk was afgesproken en over dat meerdere hebben partijen nadere afspraken gemaakt. Volgens [eiseres] zijn het eerder gevoerde kortgeding, het echtscheidingsconvenant en de producties die [gedaagde] heeft overgelegd echter niet relevant, aangezien partijen half november 2023 nadere en onvoorwaardelijke afspraken hebben gemaakt via sms-berichten. Die afspraak moet worden nagekomen, aldus [eiseres] .
4.5.
[gedaagde] heeft ten slotte bij akte -kort gezegd- aangevoerd dat als -zoals [eiseres] stelt- zij tot aan het proces-verbaal van 27 januari 2022 ten onrechte leasebedragen had betaald, dit logischerwijze toen ter sprake was gekomen en beslecht. Dit is toen echter nooit aangekaart, omdat [eiseres] nooit ten onrechte de leasebedragen over de periode
27 november tot en met oktober 2021 heeft betaald. Dit heeft zij op basis van de mondelinge afspraak tussen partijen gedaan, aldus [gedaagde] .
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt.
4.7.
Vaststaat dat tussen partijen in het echtscheidingsconvenant (ook) met betrekking tot de BMW 3 afspraken zijn gemaakt. Tijdens de zitting van de door [eiseres] aanhangig gemaakte kortgedingprocedure op 27 januari 2022 zijn in dat kader tussen partijen nadere afspraken gemaakt. De vraag die thans ter beoordeling voorligt is of partijen in de sms-berichten zoals onder rov. 2.3. weergegeven nogmaals nadere afspraken dienaangaande hebben gemaakt (zoals [eiseres] stelt) of niet (zoals [gedaagde] aanvoert).
4.8.
Uit de sms-berichten (onder rov. 2.3.) blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] -niet nader uiteengezette- kosten van “om en nabij € 5.300,00” heeft betaald, waarvan [gedaagde] “de helft wil teruggeven”. [gedaagde] heeft daarbij aangeboden dat [eiseres] op dat moment 3 tikkies van resp. € 400,00, € 300,00 en € 300,00 aan hem kon sturen en dat hij in een later stadium nog twee keer € 1.000,00 aan haar zou betalen, waarna het volgens hem “netjes verdeeld” was. [eiseres] heeft hiermee ingestemd door aan [gedaagde] te berichten “fijn”. Vervolgens heeft [gedaagde] op 4 november twee tikkies van [eiseres] van ieder € 500,00 aan haar betaald met omschrijving “auto”. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt hieruit dat partijen op dat moment (nader) zijn overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiseres] in totaal € 3.000,00 zou betalen, aan welke afspraak hij uitvoering heeft gegeven door daags na de afspraak twee tikkies van in totaal € 1.000,00 van [eiseres] te hebben betaald. Gelet op deze feiten en omstandigheden volgt de kantonrechter [gedaagde] niet in zijn verweer dat er geen vordering bestaat. Partijen waren het er immers over eens dat [eiseres] circa € 5.300,00 heeft betaald, ten aanzien waarvan [gedaagde] heeft toegezegd in totaal € 3.000,00 aan haar terug te betalen. [gedaagde] wist dat het om autokosten ging, aangezien hij dat zelf in de omschrijving bij de overschrijving heeft gezet. Dat -zoals [gedaagde] als verweer heeft aangevoerd- hij niet weet om welke bedragen en welke voertuigen het zou gaan, volgt de kantonrechter dan ook niet. Hetzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] het bedrag niet zou hebben betaald. Uit de sms-berichten blijkt nergens dat [gedaagde] heeft betwist (i) dat [eiseres] circa € 5.300,00 heeft betaald, (ii) dat het kosten met betrekking tot een auto betrof, terwijl [gedaagde] (iii) heeft ingestemd met (terug)betaling van in totaal € 3.000,00 wat betreft deze kosten aan [eiseres] . Niet is gebleken dat -zoals [gedaagde] (bloot) heeft aangevoerd- hij de twee tikkies heeft betaald uit verantwoordelijkheidsgevoel en/of een morele verplichting en/of natuurlijke verbintenis, zodat de kantonrechter hieraan verder voorbijgaat. Evenmin is gebleken dat -zoals [gedaagde] heeft aangevoerd- zijn toezegging om twee tikkies van ieder
€ 1.000,00 te voldoen is gedaan onder de voorwaarde dat [eiseres] financieel niet zou
rondkomen of in dringende geldnood zou zitten, zodat de kantonrechter ook hieraan voorbijgaat.
4.9.
Gelet op het vooroverwogene is de kantonrechter van oordeel dat er tussen partijen een (nadere) overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de (terug)betaling van in totaal € 3.000,00 van [gedaagde] aan [eiseres] , waarvan [gedaagde] € 1.0000,00 heeft voldaan.
4.10.
Niet in geschil is dat [gedaagde] , ondanks daartoe te zijn verzocht en gesommeerd, het overeengekomen bedrag van € 2.000,00 tot op heden niet aan [eiseres] heeft betaald. Gelet op al het vooroverwogene ligt dit deel van het gevorderde voor toewijzing gereed.
4.11.
De kantonrechter gaat voorbij aan het eerst bij dupliek gevoerde beroep op verrekening door [gedaagde] . Het lag op de weg van [gedaagde] dit beroep in een eerder stadium te voeren. Daarbij komt dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (gelet op het bepaalde in art. 6:136 BW).
4.12.
Bij brief van 14 december 2023 (zie onder 2.6.) is [gedaagde] in gebreke gesteld voor het geval hij niet uiterlijk 12 januari 2024 heeft betaald, hetgeen het geval is. Gelet daarop ligt de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding (zijnde 18 januari 2024) eveneens voor toewijzing gereed.
4.13.
[eiseres] heeft -anders dan [gedaagde] meent- geen buitengerechtelijke kosten gevorderd, zodat de kantonrechter hieraan verder voorbijgaat.
4.14.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van dagvaarding (zijnde 18 januari 2024) tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
JC