ECLI:NL:RBLIM:2024:7773

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/333941 HA RK 24-155
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. C.M. Nollen, rechter in de rechtbank Limburg. Verzoeker, die gedetineerd is, diende op 21 augustus 2024 een wrakingsverzoek in tegen de rechter die als rechter-commissaris het vooronderzoek leidde in zijn strafzaak. De gronden voor het verzoek waren onder andere de weigering van de rechter om het verhoor van de aangeefster door een andere rechter-commissaris te laten afnemen en de inhoud van een brief van de rechter aan de voorzitter van de raadkamer gevangenhouding. Verzoeker vreesde dat de rechter niet onbevooroordeeld zou zijn, mede door eerdere beslissingen en een huisbezoek aan de aangeefster zonder medeweten van de partijen.

De rechter verdedigde haar beslissingen als procesbeslissingen en stelde dat zij onafhankelijk en onpartijdig handelt. De officier van justitie steunde de rechter en stelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de brief van de rechter aan de voorzitter van de raadkamer, waarin zij zich uitliet over de inhoud van brieven van verzoeker en de aangeefster, de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte. Hierdoor werd het verzoek tot wraking toegewezen.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters en griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 333941 HA RK 24-155
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op verzoek van
[verzoeker]
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna: verzoeker.
dat strekt tot wraking van mr. C.M. Nollen, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 21 augustus 2024 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter die als rechter-commissaris het vooronderzoek leidt in de tegen verzoeker aanhangige strafzaak met parketnummer 03/196533-24.
1.2.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat zij niet berust in de wraking.
1.3.
De wrakingskamer heeft het verzoek vervolgens op 29 augustus 2024 ter terechtzitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.G. Janssen, de rechter en mr. J. Tummers, officier van justitie.
1.4.
Na de behandeling ter zitting heeft de wrakingskamer op 30 augustus 2024 mondeling uitspraak gedaan, zoals in deze beslissing vastgelegd.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Verzoeker baseert het verzoek tot wraking op de weigering van de rechter om op 20 augustus 2024 het verhoor van aangeefster (tevens moeder van verzoeker) door een andere rechter-commissaris te laten afnemen en op de brief van de rechter aan de voorzitter van de raadkamer gevangenhouding van 21 augustus 2024. Volgens verzoeker geeft de rechter in laatstgenoemde brief weinig verholen haar mening over het beweerdelijk proberen te beïnvloeden van aangeefster door verzoeker. Het verzoek om aangeefster door een andere rechter-commissaris te laten horen, is ingegeven doordat op twee eerdere momenten al de subjectieve vrees is ontstaan dat de rechter niet meer onbevooroordeeld het verhoor van aangeefster zou kunnen afnemen. Het eerste moment betreft het zonder aanwezigheid van de raadsman horen van de partner van verzoeker als getuige. Verzoeker vindt dat er geen sprake was van een zwaarwegend onderzoeksbelang waarop de beslissing hiertoe kon worden gebaseerd. Het tweede moment betreft het huisbezoek van de rechter aan aangeefster, dat heeft plaatsgevonden buiten medeweten van de partijen en waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt. Volgens verzoeker lijkt de rechter hierdoor inmiddels te zeer betrokken bij het verloop van het strafrechtelijk onderzoek, waardoor bij hem de vrees is ontstaan dat hij geen eerlijk proces krijgt.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter stelt zich op de volgende standpunten:
3.1.
Haar beslissing om de partner van verzoeker als getuige te horen zonder de verdediging hiervan in kennis te stellen of uit te nodigen, is een procesbeslissing en kan geen reden zijn voor wraking. Verder voert de rechter aan dat zij het van belang achtte helderheid te verkrijgen over toestemming van aangeefster voor kennisneming van de medische informatie en gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak heeft de rechter besloten persoonlijk aan aangeefster te vragen of zij de bedoelde toestemming wilde geven. De rechter heeft daarbij aangegeven dat dit niet haar standaardmanier van werken is, maar dat soms maatwerk noodzakelijk en nodig is.
3.2.
Het is niet aan verzoeker om te bepalen welke rechter-commissaris zich met het onderzoek bezig houdt, en zij verricht haar werk als onderzoeksrechter onafhankelijk en onpartijdig waarbij telkens alle betrokken belangen zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen.
3.3.
De rechter heeft de voorzitter van de raadkamer gevangenhouding geïnformeerd over de stand van zaken in dit dossier, omdat er veel gebeurtenissen in een week hadden plaatsgevonden en er nog een aantal dingen op de planning stond. In haar brief heeft zij geprobeerd uit te leggen wat voor de rechter het belang was van het horen van aangeefster als getuige.
3.4.
Niet al haar beslissingen kunnen in het voordeel of naar wens van verzoeker zijn; zij heeft gedaan wat de zaak van haar vroeg en daarmee is door haar geen blijk of schijn van partijdigheid gegeven.

4.Het standpunt van de officier van justitie

4.1.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de weigering om aangeefster te laten horen door een andere rechter-commissaris als de beslissing tot het horen van de partner van verzoeker als getuige buiten de aanwezigheid van de raadsman niet duidt op vooringenomenheid. Verder stelt de officier van justitie dat het huisbezoek aan aangeefster, gelet op alle omstandigheden, terecht is geweest en dat de rechter daarmee geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. De officier van justitie stelt zich tot slot op het standpunt dat de rechter met de brief aan de voorzitter van de raadkamer geen blijk van vooringenomenheid heeft gegeven.

5.De beoordeling

Juridisch kader
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, of dat de bij die partij bestaande vrees objectief bezien gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend van aard; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet immers objectief gerechtvaardigd zijn.
Een processuele beslissing waarin een procesdeelnemer zich niet kan vinden, is op zichzelf geen grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen en te oordelen dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechter raakt. Ook de motivering van die beslissing wordt, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, niet op juistheid of begrijpelijkheid beoordeeld door de wrakingskamer, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
Het oordeel van de wrakingskamer
5.1.
De wrakingskamer stelt vast dat zowel de weigering van de rechter om het verhoor van aangeefster door een andere rechter-commissaris te laten afnemen als de beslissing tot het horen van de partner van verzoeker als getuige buiten de aanwezigheid van de raadsman procesbeslissingen zijn die in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dat zou anders zijn indien er anderszins zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid bij de rechter, maar daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
5.2.
De wrakingskamer is verder van oordeel dat het huisbezoek van de rechter aan aangeefster eveneens een procesbeslissing betreft die in beginsel geen grond voor wraking vormt. De rechter heeft uitgelegd waarom zij het van belang achtte helderheid te verkrijgen over toestemming van aangeefster voor kennisneming van de medische informatie. Ook heeft de rechter uitgelegd dat het geen standaardprocedure is om een slachtoffer in een persoonlijk gesprek te vragen of zij bedoelde toestemming wil geven, maar dat dit gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak de juiste aanpak was vanuit haar rol als onderzoeksrechter. Het vastleggen van dit huisbezoek in een proces-verbaal had naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen bijdragen aan transparantie bij de procespartijen, maar naar het oordeel van de wrakingskamer leveren deze omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter.
5.3.
Ten aanzien van de brief aan de voorzitter van de raadkamer oordeelt de wrakingskamer echter anders. Met deze brief heeft de rechter naar eigen zeggen de voorzitter van de raadkamer willen informeren over de laatste stand van zaken in de zaak tegen verzoeker. Uit de inhoud van deze brief volgt echter dat de rechter niet alleen verwijst naar de brief van verdachte aan zijn partner en de brief van aangeefster, maar zich ook uitlaat over hoe zij de inhoud van deze brieven interpreteert. Immers, de rechter noemt ‘de overeenkomsten tussen de brieven
opvallend’. Daarmee spreekt zij een waardeoordeel uit en ondersteunt zij – al dan niet bedoeld - de hypothese dat verzoeker de aangeefster wil beïnvloeden en dat verzoeker dus wat te verbergen heeft. Dit maakt dat naar objectieve maatstaven de vrees van verzoeker niet ongerechtvaardigd is dat het de rechter bij de behandeling van de zaak ten opzichte van verzoeker aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. H.E.G. Peters, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
Deze beslissing is vastgesteld door de voorzitter en de griffier en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de jongste rechter en de griffier.