7.4.2Bestuurder van de betrokken fiets(p. 84)
De bestuurder van de betrokken fiets werd plotseling geconfronteerd met de naderende betrokken BMW die met een hogere snelheid (minimaal 2,5 maal hoger dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid) reed en kon het ongeval redelijkerwijs niet meer voorkomen.
T. Pelzerrapporteert in het verslag betreffende een niet natuurlijke dood en het daar bijbehorende schouwverslag, voor zover hier van belang, het volgende:
Cliënt [slachtoffer] .
Omstandigheden:Betrokkene is op 06-09-2023 toen hij om ca. 20.00 uur als fietser een weg overstak, door een auto, die op de verkeerde weghelft reed, na een inhaalmanoeuvre, geschept.
Overig:Betrokkene heeft multipele fracturen, aan vooral bekken en linkerbeen
als gevolg van een hoog energetisch trauma, zijnde een verkeersongeval. Door dit trauma heeft betrokkene veel bloed verloren. Er was sprake van een zeer sterke bloedarmoede (hb van 3,0 hetgeen extreem laag is). Normaliter krijg je bij een dergelijk lage waarde een bloedtransfusie. Deze heeft de betrokkene meermaals en weloverwogen geweigerd. Betrokkene was volledig compos mentis, daar hij geen hoofdtrauma had. Door de extreme bloedarmoede is er in het hele lichaam zuurstofgebrek geweest, hetgeen heeft geleid tot multi orgaanfalen met de dood als gevolg. De behandelend arts geeft aan dat bij een transfusie betrokkene vandaag niet was overleden. Of betrokkene in een later stadium, gezien zijn ernstig letsel, aan complicaties zou zijn overleden, blijft speculatief.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting –zakelijk weergegeven– het volgende:
Het is juist dat ik de bestuurder was van de BMW op 6 september 2024 die betrokken was bij het ongeval op de Heinsbergerweg. Ik heb mij niet aan de snelheid gehouden. Ik heb in een bocht een voertuig ingehaald. Ik zag de fietser op het moment dat het te laat was om te remmen. Ik heb naar links uitgeweken, maar dit mocht niet baten. Ik reed vaker op die weg, want ik woonde er toen al zes maanden. Ik wist niet wat de maximumsnelheid was op die weg. Ik heb waarschijnlijk over een doorgetrokken streep gereden. Ik wist niet dat er een oversteekplaats was voor fietsers. Ik heb nooit echt gekeken naar de verkeersborden op die weg.
Bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] werd gedood dan wel zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Daarbij dient in ieder geval sprake te zijn van aanzienlijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte. De rechtbank dient ook te beoordelen of het zeer onvoorzichtig verkeersgedrag kan worden aangemerkt als roekeloos verkeersgedrag, zoals dat mede ten laste is gelegd. Het komt bij de beoordeling aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet alleen al uit de ernst van de gevolgen van het gedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke regels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 september 2023 over de Heinsbergerweg heeft gereden. De Heinsbergerweg ligt binnen de bebouwde kom en de toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 50 km/u. De rechtbank stelt vast dat de verdachte al rijdende over de Heinsbergerweg de toegestane maximumsnelheid fors heeft overschreden. Op basis van het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersongeval stelt de rechtbank vast dat de verdachte, op het moment dat hij in botsing kwam met [slachtoffer] , met een minimale snelheid van 126 km/u reed. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend te hard te hebben gereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte kan worden verweten dat hij zich niet heeft gehouden aan de toegestane maximumsnelheid.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte (voor of in de bocht) een motorrijtuig heeft ingehaald en (daarbij) op de linkerrijstrook heeft gereden en (daarna, bij het teruggaan naar de rechterrijstrook) een dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden. De verdachte heeft in de laatste seconde voor de botsing weliswaar nog geremd en naar links uitgeweken (waardoor hij op de linkerrijstrook terecht is gekomen), maar zijn snelheid heeft hij niet voldoende verminderd en hij heeft niet voldoende uitgeweken om de botsing te kunnen voorkomen.
De verdachte heeft risico’s genomen door gevaarlijke verkeersmanoeuvres binnen de bebouwde kom te maken, zoals in een bocht in te halen, een doorgetrokken streep te overschrijden en ruim boven de maximum toegestane snelheid te rijden. Voorts heeft de verdachte onvoldoende geanticipeerd op medeweggebruikers en zich onvoldoende vergewist van de op de Heinsbergerweg geldende verkeersregels. Hij heeft de verkeersborden, waarop de maximumsnelheid staat aangegeven en waar wordt gewaarschuwd voor een oversteekpunt, niet gezien. Tevens heeft hij de wegmarkering met de tekst “schoolzone” niet gezien. Dit terwijl de verdachte, volgens eigen zeggen, gedurende zes maanden meerdere malen over de Heinsbergerweg heeft gereden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW1994.
CausaliteitDe vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt door handelingen van de verdachte. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van die vraag dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit het schouwverslag blijkt dat [slachtoffer] meerdere fracturen had aan het bekken en zijn linkerbeen als gevolg van het verkeersongeval. Hierdoor is [slachtoffer] veel bloed verloren en was sprake van zeer sterke bloedarmoede waardoor een bloedtransfusie noodzakelijk was. [slachtoffer] heeft een bloedtransfusie geweigerd. Hierdoor is zuurstofgebrek in het lichaam ontstaan dat leidde tot orgaanfalen met de dood als gevolg. Indien een bloedtransfusie had plaatsgevonden, was [slachtoffer] in ieder geval niet op 8 september 2023 overleden.
Gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden twijfelt de rechtbank er niet aan dat de gedragingen van de verdachte in de keten der gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg. Daarbij merkt de rechtbank op dat de noodzaak tot medisch ingrijpen is veroorzaakt door de gedragingen van de verdachte. De verdachte heeft de omstandigheid in het leven geroepen die [slachtoffer] ertoe heeft gebracht een bloedtransfusie te weigeren en die beslissing is in de keten der gebeurtenissen niet van zodanige invloed, dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van de verdachte kan worden gerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ingetreden gevolg (de dood van [slachtoffer] ) redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte kan worden toegerekend.
De vraag is hoe deze gedragingen gekwalificeerd moeten worden. Met andere woorden: wat is de mate van schuld?
De rechtbank merkt allereerst op dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 WVW1994 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Artikel 5a lid 1 WVW1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
De rechtbank oordeelt dat verdachte met het overschrijden van de maximumsnelheid een gedraging heeft verricht die in artikel 5a lid WVW1994 is opgenomen. Dat leidt echter, zoals hiervoor uiteengezet, niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen. Beoordeeld moet onder andere worden of verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden.
In de memorie van toelichting bij artikel 5a WVW1994 is opgenomen dat het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden het schenden van een verkeersregel in ernstige mate kan opleveren. De rechtbank stelt vast dat het dossier voor wat betreft de gereden snelheid enkel informatie biedt over de laatste vijf seconden voor de botsing. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte al langere tijd of meermalen de maximumsnelheid had overschreden. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte nog geprobeerd heeft te remmen en uit te wijken. Bovendien kan op basis van het dossier niet met zekerheid worden vastgesteld op welke plek de verdachte de doorgetrokken streep heeft overschreden.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden. De rechtbank oordeelt daarom dat roekeloosheid niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen, waarbij weliswaar geen sprake is van roekeloosheid, maar wel van een zeer hoge mate van schuld.