ECLI:NL:RBLIM:2024:767

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
03.167961.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het medeplegen van de productie en het bezit van harddrugs en het veroorzaken van een ontploffing in een drugslab

Op 19 februari 2021 vond er een explosie plaats in een schuur bij de woning van de verdachte in Brunssum, waarbij zowel de verdachte als de medeverdachte ernstige brandwonden opliepen. De explosie werd veroorzaakt door een ophoping van butaangas in een niet goed geventileerde ruimte, waar de verdachte en de medeverdachte zich bezighielden met de productie van hasjolie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte zich grovelijk onvoorzichtig hebben gedragen door deze productie uit te voeren in een gevaarlijke omgeving met ontstekingsbronnen aanwezig. De rechtbank sprak de verdachte vrij van opzet, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van schuld bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de gezondheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.167961.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.167957.21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een of meer anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht (primair) dan wel dat deze ontploffing aan zijn schuld te wijten was (subsidiair);
Feit 2 en 3:samen met een of meer anderen hasjolie heeft bereid en aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor het primair ten laste gelegde onder feit 1. Er zijn geen aanwijzingen voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft wel zeer onvoorzichtig gehandeld door met zelfgemaakte extractoren en butaangas in een niet goed geventileerde ruimte hennepolie te produceren. De verdachte heeft enorme veiligheidsrisico’s genomen met gemeen gevaar voor goederen en personen tot gevolg. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1, de culpoze ontploffing, wel wettig en overtuigend bewezen kan worden, doch alleen ten aanzien van de verdachte en niet ten aanzien van de medeverdachte. De officier van justitie gaat hierbij uit van de bekennende verklaring van de verdachte. Volgens de officier van justitie is derhalve geen sprake geweest van medeplegen. Gelet op de aangetroffen goederen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, acht de officier van justitie ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, doch ook hier alleen ten aanzien van de verdachte, zodat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte heeft zich het gevaar van ontploffing onvoldoende gerealiseerd. Gelet op de mogelijke gevolgen voor zijn eigen leven heeft de verdachte de kans op ontploffing ook niet bewust aanvaard (de raadsman heeft hierbij verwezen naar het zogenoemde Porsche-arrest). Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat er gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten was. Ten aanzien van gemeen gevaar voor personen geldt dat onbekend is wanneer de medeverdachte [medeverdachte] zijn verwondingen heeft opgelopen. Mogelijk is dit gebeurd toen hij de verdachte ging helpen. Ten aanzien van gemeen gevaar voor goederen geldt dat het moet gaan om goederen die eigendom zijn van een ander. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er gevaar voor de eigendommen van anderen te duchten is geweest.
De feiten 2 en 3 heeft de verdachte ter terechtzitting bekend en kunnen volgens de raadsman bewezen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] [2] vermeldt onder meer:
Op vrijdag 19 februari 2021, omstreeks 21.20 uur, bevond ik mij op de binnenplaats van het politiebureau te Brunssum. Op genoemde dag, datum en tijdstip, hoorde ik een zeer harde knal komende van een ontploffing. Zelf schrok ik van de knal. Omstreeks 21.24 uur werden diverse politie-eenheden, waaronder ik, aangestuurd naar het adres [adres 2] te Brunssum. De melding betrof dat er een ontploffing had plaats gevonden op het aldaar gelegen woonwagenkamp. Omstreeks 21.27 uur, kwam ik ter plaatse op genoemd adres. Ik rook een sterke brandgeur en begaf mij naar de ingang van het woonwagenkamp. Ik zag dat een oudere man ondersteund werd en naar mij toeliep komende vanaf het woonwagenkamp. Ik zag dat de broek van de man op meerdere plaatsen gescheurd was. Ik zag dat diverse kledingstukken gescheurd en los aan het lichaam van de man hingen. Ik zag dat de man zwaar gewond was. Ik zag dat de huid van de man op meerdere plaatsen, lees zijn gezicht, armen, handen en benen, los aan zijn lichaam hing. Ik zag dat de man geheel gedesoriënteerd was en sterk naar een brandgeur rook. Ik zag en hoorde dat de man kreunde van de pijn. Ik startte met het verlenen van eerste hulp aan deze man en vroeg aan hem naar zijn naam. Ik hoorde dat de man opgaf te zijn:
* [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969.
Ik vroeg aan [verdachte] wat er gebeurd was. Ik hoorde dat [verdachte] het navolgende aan mij antwoorde:
"Er is een gasfles ontploft. Meer kan ik mij niet herinneren."
Enkele ogenblikken later zag ik dat een jongere man vanuit het woonwagenkamp naar mij toe liep. Ik zag dat de man letsel in zijn gezicht had. Ik zag dat de man een rood gezicht had en dat er huidvellen los hingen aan zijn voorhoofd. Desgevraagd gaf de man aan mij op te zijn:
* [medeverdachte] , geboren op [geboortegegevens 1] .
Ik vroeg aan [medeverdachte] wat er gebeurd was en of zij doende waren in lab. Ik deelde aan [medeverdachte] mede dat ik dit aan hem vroeg in verband met de gezondheid van de collega die op het woonwagenkamp waren. Ik hoorde dat [medeverdachte] aan mij antwoorde:
"Er is hier geen lab. Ik weet ook niet meer wat er gebeurd is."
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] [3] vermeldt onder meer:
Op vrijdag 19 februari 2021, omstreeks 21:26 uur, werden diverse surveillance-eenheden, waaronder ik, door het Operationeel Centrum Politie te Maastricht gestuurd naar de [adres 2] te Brunssum alwaar op het aldaar gelegen kampje een ontploffing had voorgedaan. Ik ging hierop meteen ter plaatse. Op het moment dat ik het bedoelde woonwagenkamp naderde zag door de bossages heen een rode gloed, vermoedelijk afkomstig van een brand. Ik zag enkele mensen een mannelijk persoon ondersteunen. Ik zag dat deze man zwaargewond was. Ik zag dat de kleding van de man gescheurd was en op diverse plaatsen op zijn lichaam het vel loshing. Ik hoorde diverse personen luid roepen dat er nog iemand
“achteren”moest zijn. Ik zag dat de rode gloed achter de eerste woonwagen vandaan kwam. Ik liep links langs de woonwagen naar achter. Ik zag meteen een grote chaos. Ik zag dat er een klein brandje woedde. Dit bleek versnipperd hennepafval te zijn. Ik zag dat de stenen muur van een schuur achter in de tuin weg was geblazen. Ik zag dat het dak van deze schuur op instorten stond. Ik zag dat tussen de achterzijde van de woonwagen en de stenen schuur ongeveer 5 meter zat, vermoedelijk een binnenplaats. Ik zag dat de schutting welke tussen de schuur en de woonwagen stond omver lag. Ik zag tussen de woonwagen en de schuur een grote hoeveelheid brokstukken liggen. Ik zag dat in de schuur diverse gevulde jerrycans stonden. Ik zag tevens diverse pannen staan en een apparaat, welke mijn inziens gelijkenis had op een tabletteermachine, welke wordt gebruikt voor het drukken van pillen als in synthetische drugs. Ik zag tevens een groot aantal butaangasflessen liggen. Deze gasflessen worden doorgaans gebruikt voor bijvoorbeeld kooktoestellen. Daar het voor mij te gevaarlijk was om dichterbij de schuur en de zogenaamde binnenplaats te komen en ik geen tweede slachtoffer zag, ben ik naar de voorzijde gelopen. Ik zag toen uit de richting van de woonwagen een persoon komen lopen. Ik hoorde andere personen naar deze man roepen:
“ [medeverdachte] , [medeverdachte] , alles goed?”,of woorden van gelijke strekking. Op het moment dat ik iets dichterbij deze man kwam zag ik dat ook hij gewond was. Ik zag dat er op enkele plaatsen het vel van zijn gezicht hing. Ik vroeg aan hem: “
[medeverdachte] , hoe gaat het, wat is gebeurd?”. Ik hoorde meteen dat hij tegen mij zei:
“Waar is de ambulance. Op iedere vraag die je nog stelt beroep ik me op mijn zwijgrecht”. Ik zag dat deze man naar de oudere zwaargewonde man liep.
Toen ik vlak bij de woonwagen was zag ik dat [medeverdachte] vlak voor mij liep. Ik ben toen naast hem gaan lopen en heb hem nogmaals gevraagd wat er gebeurd was. Ik
hoorde dat hij zei:
“Ik weet het niet precies, er is een gasfles ontploft.”
Op enig moment, ik stond toen nog ter hoogte van de schuur, rook ik een sterke penetrante geur. Het was niet de chemische geur welke typisch is voor een in werking zijnde amfetamine lab. Ik rook een combinatie van een hennep en een geur die ik niet herkende.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [4] vermeldt onder meer:
Uit de bevindingen van de brandweer bleek dat achter de woning een houten en een stenen schuur gebouwd waren, die met elkaar in verbinding stonden. De houten schuur was door de ontploffing geheel "weggevaagd" en bij de stenen schuur was een buitenmuur naar buiten gedrukt. De oorzaak van de ontploffing had mogelijk te maken met de productie van drugs.
Bij deze explosie waren twee mannen zwaargewond geraakt. Vermoedelijk waren beide mannen, vader en zoon, aanwezig in de schuur toen de brand ontstond.
Aan de achterzijde van het perceel zagen wij dat de, uit bakstenen opgetrokken, achtergevel van de stenen schuur naar de buitenzijde was gedrukt en omgevallen. In de stenen schuur zagen wij onder andere een voorraad verkruimeld plantaardig (hennep)afval, een drukpers en pannen liggen. In deze stenen schuur stonden verder twee verkruimelkisten (ook wel grinder genoemd) en een diepvries (foto's 11 t/m 14). Rechts naast deze stenen schuur zagen wij de restanten van een houten schuur (foto's 15 t/m 18). Wij zagen dat alle houten wanden (en dakplaten) van deze schuur naar buiten waren gedrukt en omgevallen. Wij troffen tussen de restanten van beide schuren en verspreid over het perceel enkele gasflessen aan, tientallen (vermoedelijk meer dan honderd) gasspuitbussen en enkele jerrycans met vloeistoffen aan (foto's 19 t/m 21). Wij zagen op de gasflessen stickers met opschrift "Propaan", op de spuitbussen stickers met opschrift "Butane Fuel Refill" en op de jerrycans zaten stickers met opschrift "Methanol" (foto's 21 t/m 24). Verder zagen wij tussen de restanten van de houten schuur meerdere pannen, twee extractors en gasbranders,
Wij zagen dat een houten balk, afkomstig van de houten schuur, op ongeveer 10 meter afstand van de afscheidingsmuur van het naast gelegen perceel nummer [nummer 1] en nummer [nummer 2] lag. Restanten van de houten schuur, zoals delen van het dak en zijwanden, lagen verspreid over het perceel van nummer [nummer 3] . Wij zagen dat de ramen in de achtergevel van de woning, [adres 2] , vernield waren. Het glas van de ruiten was gebroken.
Op een werkblad stonden diverse attributen, zoals pannen, maatbekers, wegwerphandschoenen en een drukpers. In de diepvries werd een blauwe plastic zak aangetroffen met daarin plantaardig materiaal (hennep) en een glazen pot met donkerbruine vloeistof. In een rekje in deze diepvries lagen 3 plastic zakjes met een donkerbruine substantie, een opgevouwen plastic placemat met daarin eenzelfde donkerbruine (plakkerige) substantie en een glazen pot met donkerbruine vloeistof (foto's 26 t/m 30). In een van de pannen op het werkblad in de stenen schuur zagen wij een restant van een soortgelijke donkerbruine substantie (foto 31). Vervolgens hadden wij met behulp van indicatieve Cannabis drugstesten (M.M.C. Cannabistest) vastgesteld dat de donkerbruine (plakkerige) substantie en vloeistof positief reageerden, hetgeen betekende dat het vermoedelijk hasj(olie) betrof. Het eerder genoemde verkruimelde plantaardig (hennep)afval reageerde eveneens positief
met de Cannabis drugstest, hetgeen betekende dat het hier vermoedelijk hennep betrof.
Op zaterdag 20 februari 2021, omstreeks 13.40 uur, kwam [naam 8] ,
inspecteur van politie landelijke Eenheid, Team Forensisch Specialisme 1 (Landelijke Faciliteit Ontmantelen), ter plaatse. Hij stelde een onderzoek in naar het
vermoedelijke productieproces van drugs. Zijn bevindingen waren dat sprake was van het winnen van hasjolie uit hennepafval (zie ook "Samenvatting"). De aangetroffen extractors, een groot en een klein model, (foto's 32 t/m 34) waren geïmproviseerde, zelfgemaakte, installaties. Deze extractors waren gemaakt uit metalen cilinders, die aan de bovenzijde waren voorzien van een deksel met daarop bevestigd kitspuithouders. in deze kitspuithouders zaten de butaan gasspuitbussen (met spuitmond naar beneden). De gasspuitbussen waren aangesloten op een kraan, die in de deksel was gemonteerd. Op deze wijze kon de vloeibare butaan in de cilinder stromen. De cilinders waren aan de onderzijde voorzien van een opening. Deze opening was voorzien van filtreerpapier (koffiefilter). In de extractors werd de pulp van plantaardig (hennep)materiaal aangetroffen.
De aangetroffen situatie op het perceel [adres 2] te Brunssum wijst op
ophoping van butaangas in een beperkte ruimte alsmede de aanwezigheid van de nodige ontstekingsbronnen, zoals gasbranders. Op het moment dat een ontstekingsbron werd ontstoken, kwam het butaangas tot ontbranding met een explosie (ontploffing) tot gevolg. De woning, [adres 2] , alsmede de daarnaast gelegen woning, werden op het moment van de explosie bewoond door meerdere personen. Op het moment van de explosie waren zeer waarschijnlijk genoemde betrokkenen [medeverdachte] en [verdachte] aanwezig in (een van) de schuren. Beide betrokkenen raakten zwaar gewond en werden met brandwonden opgenomen in een ziekenhuis. Door deze explosie (ontploffing) was gemeen gevaar voor goederen en personen ontstaan. Door ons kon niet meer worden achterhaald in welke schuur de explosieve ontbranding was ontstaan.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 3] [5] vermeldt onder meer:
Op internet werd onderzoek ingesteld naar hoe Butaan Hash Olie geproduceerd wordt. Op internet werden meerdere open sites aangetroffen waar het staat beschreven.
Het uitvoeren van extracties met butaangas is zeer gevaarlijk. Voer deze extractie uitsluitend buiten of in een goed geventileerde ruimte uit om ontploffingsgevaar te voorkomen.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 3] en [naam 4] [6] vermeldt onder meer:
Op, zaterdag, 20 februari 2021, omstreeks 09.30 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons op het adres [adres 2] te Brunssum. In de woning was aanwezig de vrouwelijke hoofdbewoonster. De volledige personalia van haar betreffen:
- [naam 5] geboren [geboortegegevens 2]
Kort en zakelijk weergegeven verklaarde [naam 5] het volgende:
- dat zij nooit in de schuur kwam achter de woonwagen, zij kwam alleen tot aan de waslijn achterom;
- dat de schuur waar de explosie was los staat van de woonwagen;
- dat zij gisteravond ten tijde van de explosie in de woonwagen was;
- dat verder in de woonwagen waren haar dochter [naam 6] en haar vriend [naam 7] ;
- dat haar man [verdachte] en zoon [medeverdachte] achter in de schuur waren;
- dat zij zover weet niemand anders achterom komt bij de schuur;
- dat haar zoon [medeverdachte] vanaf oktober 2020 weer bij haar en haar man inwoont.
De kennisgevingen van inbeslagneming [7] vermelden onder meer dat de volgende goederen in beslag zijn genomen aan de [adres 2] te Brunssum:
Verpakking: Pot
Totale hoeveelheid: 1340 g
Inhoud : Zwarte substantie, positief getest op thc
Verpakking: Hoes
Totale hoeveelheid: 1340 g
Inhoud: Placemat met zwarte substantie, positief getest op thc
Verpakking: Zak plastic
Totale hoeveelheid: 50 g
Inhoud: Zwarte substantie, positief getest op thc
Verpakking: Zak plastic
Totale hoeveelheid: 60 g
Inhoud: Zwarte substantie, positief getest op thc
Verpakking: Zak plastic
Totale hoeveelheid: 100 g
Inhoud: Zwarte substantie, positief getest op thc
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Op 19 februari 2021 vond een explosie plaats in (een van) de twee schuren bij de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Brunssum, waarbij zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] ernstige brandwonden opliepen. De brandweer constateerde dat de ontploffing mogelijk te maken had met de productie van drugs. Een expert van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) deed vervolgens onderzoek en stelde vast dat sprake was van het winnen van hasjolie uit hennepafval. De aangetroffen situatie op het perceel waarop de woning van de verdachte stond, wees volgens de expert op ophoping van butaangas in een beperkte ruimte alsmede de aanwezigheid van de nodige ontstekingsbronnen. Op het moment dat een ontstekingsbron werd ontstoken, kwam het butaangas tot ontbranding met een ontploffing tot gevolg. Op het terrein werden enkele gasflessen (Propaan), tientallen (vermoedelijk meer dan honderd) gasspuitbussen (Butaan) en enkele jerrycans met vloeistoffen (Methanol) aangetroffen.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat de rol was van de verdachte in de onderhavige zaak. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de ontploffing als enige in de schuur aanwezig was en dat hij zich ook als enige met de productie van hasjolie bezighield. Van medeplegen door de medeverdachte zou volgens de verklaring van de verdachte derhalve geen sprake zijn. Hij was immers niet op de hoogte van het productieproces en alles daaromtrent, aldus de verdachte.
In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank deze verklaring, die de verdachte eerst na drie jaar ter terechtzitting heeft afgelegd, niet geloofwaardig. De politie heeft veel productiemiddelen en een grote hoeveelheid geproduceerde hasjolie ter plaatse aangetroffen, hetgeen een indicatie is voor de betrokkenheid van meerdere personen bij de productie van de hasjolie. De verdachte en de medeverdachte woonden destijds beiden in de woning behorende bij de twee schuren. Volgens de verklaring van [naam 5] kwam er buiten de verdachte en de medeverdachte niemand anders achterom bij de schuren en waren de laatstgenoemden, ten tijde van de explosie, beiden in de schuur. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte en de medeverdachte degenen waren die zich in (een van) de schuren bezighielden met de productie van hasjolie. De ernstige verwondingen van de verdachte en medeverdachte duiden ook op hun aanwezigheid in de schuur ten tijde van de explosie. Zij moeten zich immers kort bij de plek waar de explosie heeft plaatsgevonden hebben bevonden en dus in de schuur aanwezig zijn geweest. Dat de medeverdachte de brandwonden heeft opgelopen toen hij de verdachte ging redden, zoals de verdachte de rechtbank wil doen geloven, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank baseert zich hierbij niet alleen op de brandwonden in het gezicht van de medeverdachte, maar ook op het feit dat de politie eerst de verdachte tegenkwam, die werd ondersteund door derden, waarbij werd geroepen dat er nog iemand “achteren” moest zijn, en pas enkele ogenblikken later de medeverdachte kwam aanlopen. Tot slot hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van de medeverdachte direct na het ongeval, dat er een gasfles was ontploft. De medeverdachte wist dus dat er gasflessen, die volgens het procesdossier onderdeel zijn van het productieproces van hasjolie, aanwezig waren in de schuur.
De rechtbank komt tot de tussenconclusie dat zij op grond van de bewijsmiddelen en het ontbreken van aannemelijke verklaringen - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen acht dat de verdachte en de medeverdachte tezamen in de schuur bezig zijn geweest met de productie van hasjolie, als gevolg waarvan butaangas heeft opgehoopt dat tot ontploffing is gekomen. Het procesdossier biedt immers geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van andere personen dan de twee voornoemde. Nu alles duidt op een gezamenlijke onderneming tussen de verdachte en de medeverdachte, en zij op geen enkel moment met een aannemelijke verklaring zijn gekomen die op het tegendeel zou duiden, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen van de handelingen die tot de ontploffing hebben geleid.
Opzet (primair)
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdachte en de medeverdachte enige mate van opzet hadden op het teweegbrengen van de ontploffing. Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat zij de aanmerkelijke kans op een ontploffing in de schuur, met alle mogelijke gevolgen van dien voor hun eigen levens, bewust hebben aanvaard. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Schuld (subsidiair)
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde culpoze variant wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat gasophoping onder omstandigheden tot een ontploffing kan leiden, hetgeen ook een voorzienbaar gevolg was. De verdachte en de medeverdachte hebben zich in een niet goed geventileerde ruimte beziggehouden met de productie van hasjolie, welk proces er onder meer uit bestaat dat flessen butaan worden leeggespoten in een extractor. Een dergelijke procedure leidt evident tot een bijzonder groot ontploffingsgevaar. Door desalniettemin in die schuur deze procedure uit te voeren, in welke schuur ook gasbranders aanwezig waren, hebben de verdachten grovelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gehandeld. Het is dan ook aan de schuld van de verdachte en de medeverdachte te wijten dat in de schuur een ontploffing teweeg is gebracht.
Gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het gemene gevaar dient zich uit te strekken tot andere roerende en onroerende goederen dan het goed, in casu de schuren, waarin de ontploffing teweeg is gebracht. Weliswaar is schade ontstaan aan de naastgelegen woonwagen, maar ook het in leven roepen van gemeen gevaar voor eigen goederen is niet strafbaar. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen niet van enig gevaar voor andere goederen. Het procesdossier blinkt op dit punt niet uit in precisie en volledigheid. Hoe ver de woonwagen van de buren was verwijderd van de plaats van de ontploffing en welke gevolgen zij mogelijk te duchten hadden door die ontploffing, wordt niet in het procesdossier beschreven. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de ontploffing gemeen gevaar voor goederen opleverde.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat door de ontploffing wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. Naast de schuur waarin de enorme explosie heeft plaatsgevonden lag de woning van de verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze woning beschadigd is geraakt door de ontploffing, terwijl zich op dat moment drie personen in de woning bevonden. Rondom de plek waar de schuren (voorheen) stonden, is veel puin aangetroffen. Zelfs op 10 meter afstand was een houten balk, afkomstig van de houten schuur, terechtgekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kracht van een dergelijke ontploffing, al dan niet door rondvliegend puin, ernstig letsel met mogelijk fatale gevolgen kan veroorzaken. Het gevaar dat de andere op het perceel aanwezige personen hebben gelopen, was naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachten voorzienbaar. Dat het gevaar zich niet heeft verwezenlijkt, is niet meer dan een gelukkige omstandigheid en voor de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging niet relevant.
Feiten 2 en 3
Na de explosie op 19 februari 2021 werd op 20 februari 2021 forensisch onderzoek verricht waarbij werd vastgesteld dat in (een van) de schuren sprake was van het winnen van hasjolie uit hennepafval. Verder werden in totaal 2890 gram substanties aangetroffen met daarin de werkzame stof THC.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 2 en 3, te weten het bereiden van hasjolie en het aanwezig hebben van hasjolie, wettig en overtuigend bewezen. Uit de overwegingen ten aanzien van het medeplegen bij feit 1, volgt dat de rechtbank ook ten aanzien van de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft gepleegd. Ook bij deze feiten geldt dat niet hoeft te worden vastgesteld wie welke rol vervulde of wie welke gedraging daarbij verrichtte. Indachtig het onder feit 1 geoordeelde trekt de rechtbank ook hier de conclusie dat het, bij gebreke van een redelijke verklaring die het medeplegen ontzenuwt, niet anders kan zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte tezamen en in vereniging in een schuur hasjolie hebben bereid en voorhanden hebben gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
op 19 februari 2021 aan de [adres 2] te Brunssum, in twee schuren althans één schuur tezamen en in vereniging met een ander,
grovelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam was door in een niet (goed) geventileerde ruimte, waarin ontstekingsbronnen aanwezig waren, gebruik te maken van butaangas waardoor er een ophoping heeft plaatsgevonden van butaangas dat tot ontbranding is gekomen met een explosie tot gevolg, ten gevolge waarvan het aan hun schuld te wijten is geweest, dat er een ontploffing is ontstaan en daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op 19 februari 2021 aanwezige personen van de woonwagen gelegen aan de [adres 2] te Brunssum ontstond;
Feit 2
op 19 februari 2021 te Brunssum in twee schuren althans één schuur tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj-olie, zijnde een concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 19 februari 2021 te Brunssum in twee schuren althans één schuur gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2890 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasj-olie een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair
medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn van een ontploffing, terwijl daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit/de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de bepaling van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten die hij bewezen acht, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en eerdere veroordelingen van de verdachte in het kader van de Opiumwet. Formeel gezien is er geen sprake van recidive, maar het feit dat hij recentelijk nog is veroordeeld voor een soortgelijk feit tekent wel de houding van de verdachte. In het voordeel van de verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en, in beperkte mate, de ernstige verwondingen van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte al is gestraft door de gezondheidsproblemen die hij ten gevolge van de veroorzaakte ontploffing heeft opgelopen en waarvan hij de rest van zijn leven last zal ondervinden. Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte zijn eigen onderneming weer op de rit heeft. De raadsman acht een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, waarbij het onvoorwaardelijk deel omgezet wordt in een taakstraf, passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging bereiden van hasjolie, waarvoor hij in een van zijn schuren een drugslab had ingericht. Anders dan de verdachte de rechtbank wil doen geloven, is de hasjolie die hij produceerde geen onschuldig goed dat ook bij de drogist is aan te schaffen. Hasjolie betreft een concentraat van hennepplanten verkregen door extractie, met een zeer hoge concentratie van de werkzame stof THC, welke drug om die reden als harddrugs op lijst I bij de Opiumwet is opgenomen. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van drugs gepaard gaan met (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving, van het ontstaan van illegale geldstromen tot het veroorzaken van ernstige geweldsincidenten in het criminele circuit. De productie van drugs brengt veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving met zich mee, zoals gevaar voor brand en ontploffing. Dit gevaar heeft zich in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Op het moment dat de verdachte en de medeverdachte in de schuur bezig waren, is het tot een explosie gekomen. Deze explosie was zo heftig dat de verdachte en de medeverdachte daarbij ernstige brandwonden hebben opgelopen. De explosie was tot in de verte te horen en buurtbewoners werden hierdoor opgeschrikt. De verdachte heeft te lichtvaardig gedacht over de risico’s die deze illegale praktijken met zich meebrengen en hij heeft kennelijk alleen het financiële gewin voor ogen gehad. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Gelet op de ernst van deze feiten kan enkel worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf. Deze feiten zijn te ernstig om te volstaan met een mildere straf. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van een gevangenisstraf verstrekkende gevolgen kan hebben voor de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zelfstandig ondernemer is en hij net een nieuwe handel is gestart die nu goed loopt. De verdachte dient zich echter, naar het oordeel van de rechtbank, te realiseren dat zijn gedrag volstrekt ontoelaatbaar is. De rechtbank is tijdens de terechtzitting gebleken dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende inzicht heeft in de strafwaardigheid van zijn handelen en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen. Sterker nog, de verdachte heeft een slachtofferrol aangenomen door de schuld van zijn handelen bij de gemeente te leggen. De verdachte werd naar eigen zeggen onvoldoende geholpen door gemeente, verkeerde in geldnood en zag geen andere mogelijkheid dan zich met strafbare handelingen bezig te houden. Die uitleg gaat er bij de rechtbank niet in. Immers, het is toch echt de verdachte zelf die met zijn ondoordachte handelen al die nare gevolgen voor zichzelf en zijn gezin heeft veroorzaakt. Deze houding van de verdachte neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte werd op 1 mei 2021 als de verdachte gehoord. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt op 19 februari 2024 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met 9 maanden overschreden, waarin de rechtbank aanleiding ziet de door haar passend geachte straf enigszins te matigen.
De rechtbank ziet in de gevolgen die de feiten voor de gezondheid van de verdachte hebben gehad geen enkele aanleiding de straf te matigen. De rechtbank onderkent de heftige gevolgen voor de verdachte direct na de explosie, maar wijst de verdachte erop dat hij dit volledig heeft te wijten aan zijn eigen handelen.
Het in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) aangegeven uitgangspunt voor straftoemeting bedraagt voor alleen al het aanwezig hebben van 2890 gram harddrugs 9 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de productie hiervan in vereniging, alsmede aan het in vereniging teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken is opgelegd. De rechtbank zal ook een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen, waarmee de rechtbank de verdachte duidelijk wil maken dat hij in de toekomst niet opnieuw in de fout moet gaan. Gezien voormelde uitgangspunten acht de rechtbank het passend om aan de verdachte een hoger voorwaardelijk strafdeel op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn had de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

In het procesdossier bevindt zich een beslaglijst met daarop voorwerpen die onder de verdachte in beslag zijn genomen, te weten verdovende middelen en voorwerpen die zijn gebruikt voor de productie van verdovende middelen. De rechtbank zal de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onttrekken aan het verkeer, nu de feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 158 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde onder feit 1;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslag
-
onttrekt aan het verkeerde in beslag genomen voorwerpen genummerd 1 t/m 12 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Linders, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 19 februari 2021 aan de [adres 2] te Brunssum, althans in Nederland, in twee schuren althans in één schuur tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door het gebruiken van propaangas en/of butaangas in een niet (goed) geventileerde ruimte, (waarin (een) ontstekingsbron(nen) aanwezig was/waren) waardoor/ waarin een ophoping heeft plaatsgevonden van propaangas en/of butaangas dat tot ontbranding is gekomen met een explosie tot gevolg, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten twee schuren, althans één schuur en/of de aangrenzende woonwagen gelegen aan de [adres 2] te Brunssum;
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten de op 19 februari 2021 ten tijde van de ontploffing in de woonwagen gelegen aan de [adres 2] aanwezige perso(o)n(en);
te duchten was;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 19 februari 2021 aan de [adres 2] te Brunssum, althans in Nederland, in twee schuren althans één schuur tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is/was door in een niet (goed) geventileerde ruimte, (waarin (een) ontstekingsbron(nen) aanwezig was/waren, gebruik te maken van butaangas en/of propaangas waardoor er een ophoping heeft plaatsgevonden van butaangas en/of propaangas dat tot ontbranding is gekomen met een explosie tot gevolg, ten gevolge waarvan het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest, dat er een ontploffing is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de twee schuren, althans één schuur, en/of de aangrenzende woonwagen gelegen aan de [adres 2] te Brunssum, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op 19 februari 2021 aanwezige perso(o)n(en) van de woonwagen gelegen aan de [adres 2] te Brunssum, in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
Feit 2
hij op of omstreeks 19 februari 2021 te Brunssum, althans in Nederland, in twee schuren althans één schuur tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj-olie, zijnde een concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 19 februari 2021 te Brunssum, althans in Nederland, in twee schuren althans één schuur gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2890 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasj-olie een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad Limburg, proces-verbaalnummer 2021025977, gesloten d.d. 2 mei 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 67.
2.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 1] d.d. 17 maart 2021, pg. 11 t/m 12.
3.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 2] d.d. 20 februari 2021, pg. 13 t/m 14.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Brunssum) d.d. 22 maart 2021, pg. 17 t/m 21.
5.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 3] d.d. 21 februari 2021, pg. 42 t/m 43.
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 3] d.d. 20 februari 2021, pg. 44 t/m 45.
7.Kennisgevingen van inbeslagneming met registratienummers PL2300-2021025977-8, PL2300-2021025977-9 en PL2300-2021025977-13 d.d. 20 februari 2021, pg. 47 t/m 53.