ECLI:NL:RBLIM:2024:7657

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
11233935 AZ VERZ 24-57
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegplicht en loonvordering in detacheringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Randstad Uitzendbureau B.V. [verzoekster] heeft een verzoek ingediend tot betaling van een aanzegvergoeding en achterstallig loon, onder verwijzing naar de aanzegplicht en de CAO voor Uitzendkrachten. De procedure is gestart na een mondelinge behandeling op 19 september 2024, waarbij de feiten zijn besproken. [verzoekster] heeft vanaf december 2022 voor Randstad gewerkt onder verschillende detacheringsovereenkomsten, waarvan de laatste liep van 1 januari 2024 tot 26 mei 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanzegplicht niet van toepassing was, omdat de laatste arbeidsovereenkomst korter was dan zes maanden. Hierdoor heeft Randstad geen aanzegvergoeding verschuldigd. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoekster] zich niet aan de afgesproken beschikbaarheid heeft gehouden, waardoor het niet inroosteren voor de overeengekomen uren voor haar rekening komt. De verzoeken van [verzoekster] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Randstad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11233935 \ AZ VERZ 24-57
Beschikking van 3 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M.A. Ploemen,
tegen
RANDSTAD UITZENDBUREAU B.V.,
te Diemen,
verwerende partij,
hierna te noemen: Randstad,
gemachtigde: mr. J.M. Caro.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 19 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 5 december 2022 akkoord gegaan met de Voorwaarden van uitzenden en detacheren van Randstad (productie 1 bij verweerschrift). Vanaf begin december 2022 heeft [verzoekster] werkzaamheden verricht voor vijf verschillende opdrachtgevers van Randstad en was telkens sprake van een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:690 e.v. BW of, in de termen van de Voorwaarden: een uitzendovereenkomst met uitzendbeding dan wel een detacheringsovereenkomst.
2.2.
Tussen [verzoekster] en Randstad is een detacheringsovereenkomst gesloten van 23 januari 2023 tot en met 24 september 2023 met een arbeidsomvang van 128 uur per vier weken in de functie van verpleegkundige. Per 1 januari 2024 is een nieuwe detacheringsovereenkomst tussen partijen gesloten tot en met 26 mei 2024 met een arbeidsomvang van 96 uur per vier weken, eveneens in de functie van verpleegkundige.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomsten is mede de CAO voor Uitzendkrachten (ABU) en de Personeelsgids van Randstad (productie 4 bij het verweerschrift) van toepassing. In artikel 7a van de ABU CAO staat het volgende vermeld:
“Als er geen vaste arbeidstijden zijn overeengekomen, dan wordt de uitzendkracht voor het inroosteren in de gelegenheid gesteld zijn beschikbaarheid op te geven. Deze beschikbaarheid is leidend bij het inroosteren en kan slechts met instemming van de uitzendkracht worden veranderd. De uitzendkracht kan niet verplicht worden meer beschikbaar te zijn dan op grond van zijn overeengekomen arbeidsduur redelijkerwijs te rechtvaardigen valt.”
Op pagina 8 van de Personeelsgids staat het volgende opgenomen:
“….. Houd bij het vastleggen van je beschikbaarheid ook rekening met de afspraak die we met jou hebben gemaakt over de minimale beschikbaarheid.
minimaal inzetbaar
minimale beschikbaarheid
Tussen de 4 - 8 uur
2 dagen beschikbaarheid
8 - 16 uur
3 dagen beschikbaarheid
16 - 24 uur
4 dagen beschikbaarheid
24 - 32 uur
5 dagen beschikbaarheid
32 - 36 uur
6 dagen beschikbaarheid
2.4.
Het dienstverband is per 27 mei 2024 van rechtswege geëindigd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt - samengevat -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Randstad:
tot betaling van de aanzegvergoeding van € 2.442,96 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
tot betaling van een bedrag van € 1.819,29 bruto aan achterstallig loon op grond van artikel 7:628 BW, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het onder 2. genoemde bedrag, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder 1. en 2. genoemde bedragen vanaf 1 juni 2024, althans een door de kantonrechter te bepalen datum, tot de dag van algehele voldoening;
in de buitengerechtelijke kosten van € 633,60, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De aanzegplicht is geschonden, zodat [verzoekster] aanspraak maakt op de aanzegvergoeding van € 2.442,96 bruto. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij vanaf begin december 2022 onafgebroken heeft gewerkt voor Randstad, zodat dit de datum is waarvan uitgegaan dient te worden, voor wat betreft het ‘aangaan van de arbeidsovereenkomst’. De beperking van art. 7:668 lid 2 sub b BW geldt daardoor niet.
3.2.2.
Daarnaast maakt [verzoekster] nog aanspraak op loon op grond van artikel 7:628 BW omdat zij ondanks de door haar opgegeven beschikbaarheid niet ingeroosterd was omdat er geen diensten waren. Dit behoort voor rekening van Randstad te komen.
3.3.
Randstad verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan.
3.3.1.
De aanzegvergoeding is niet verschuldigd aangezien er geen aanzegplicht geldt voor een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden. De detacheringsovereenkomst van 1 januari 2024 tot en met 26 mei 2024 was korter dan zes maanden, zodat Randstad niet verplicht was tot aanzegging.
3.3.2.
Ten aanzien van de loonaanspraak voert Randstad aan dat zij [verzoekster] niet heeft kunnen inzetten voor de overeengekomen 96 uur per vier weken omdat zij zich te beperkt beschikbaar heeft gehouden. De door [verzoekster] opgegeven beschikbaarheid was beperkter dan voorgeschreven in de Personeelsgids. Zowel de tijdvakken waarbinnen zij zich beschikbaar stelde als het totaal aantal dagen zorgde ervoor dat zij niet altijd aan de vastgelegde arbeidsomvang kon komen. Het risico hiervoor ligt niet bij Randstad.
3.3.3.
Subsidiair heeft Randstad zich nog op het standpunt gesteld dat de loonaanspraak onjuist is berekend.

4.De beoordeling

Aanzegvergoeding
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Randstad aan [verzoekster] de aanzegvergoeding verschuldigd is. Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen. Artikel 7:668 lid 2, onderdeel b, BW regelt dat de verplichting uit lid 1 niet geldt indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden.
4.2.
Partijen verschillen van mening van welke arbeidsovereenkomst uitgegaan moet worden voor de aanzegplicht. De stelling van [verzoekster] dat [verzoekster] vanaf begin december 2022 onafgebroken werkzaam is geweest voor Randstad, zodat dit de datum is waarvan moet worden uitgegaan, kan de kantonrechter niet volgen. Onbetwist is immers dat [verzoekster] nadien akkoord is gegaan met afzonderlijke detacheringsovereenkomsten. De laatste detacheringsovereenkomst bestreek de periode van 1 januari 2024 tot en met 26 mei 2024. Deze detacheringsovereenkomst dient te worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:668 BW lid 2, onder b, BW. Nu de betreffende detacheringsovereenkomst is aangegaan voor een duur korter dan zes maanden, geldt voor Randstad geen aanzegplicht en is deze arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd op 26 mei 2024. Nu Randstad geen aanzegplicht heeft, kan deze ook niet geschonden worden en heeft [verzoekster] geen recht op een aanzegvergoeding. De verzochte aanzegvergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Loon
4.3.
[verzoekster] baseert haar loonaanspraak op de stellingen dat zij voldoende beschikbaarheid heeft opgegeven, maar dat niet voldoende werk voor haar voorhanden was. Zij stelt dat van haar niet verlangd mag worden dat zij zich voor meer uren beschikbaar stelt dan de overeengekomen 96 uur per vier weken en wijst daarvoor naar artikel 7a van de ABU CAO.
4.4.
Uit artikel 7:628 lid 1 BW volgt dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
4.5.
Onbetwist is dat artikel 7a van de ABU CAO van toepassing is op het inroosteren en het doorgeven van de beschikbaarheid. Bepalend is welke beschikbaarheid verplicht gesteld mag worden die redelijkerwijs te rechtvaardigen valt op grond van de overeengekomen arbeidsomvang. Op grond van de Personeelsgids wordt bij een arbeidsomvang van 24 uur een beschikbaarheid van 4 of 5 dagen gevraagd. Een dergelijke verlangde beschikbaarheid valt alleszins te rechtvaardigen. Immers, de werkgever moet voldoende marge worden gegund om de werknemer zinvol te kunnen inroosteren. Het is niet te verwachten dat wanneer (telkens) een beschikbaarheid van 24 uur wordt opgegeven, de werkgever de werknemer ook (steeds) precies die 24 uur kan inroosteren. De werkgever is bij de inroostering afhankelijk van de vraag van de opdrachtgevers. Uit productie 3 bij het verzoekschrift blijkt dat [verzoekster] zich in de weken 1 tot en met 15 slechts één keer gehouden heeft aan de in de Personeelgids gevraagde beschikbaarheidstelling, namelijk voor week 8. De andere weken heeft [verzoekster] zich veelal voor 24 uur beschikbaar gesteld. Daarmee heeft [verzoekster] zich niet gehouden aan de afspraken uit de Personeelsgids. Wanneer het Randstad dan niet gelukt is om [verzoekster] in te roosteren voor de overeengekomen arbeidsomvang van 96 uur per vier weken, is dat een omstandigheid die conform artikel 7:628 BW voor rekening van [verzoekster] behoort te blijven. Het verzoek zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten, wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.6.
Nu de hoofdverzoeken van [verzoekster] worden afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenverzoeken (buitengerechtelijke kosten, wettelijke verhoging en wettelijke rente) eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure (inclusief nakosten). De kosten aan de zijde van Randstad worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Randstad tot de uitspraak begroot op € 814,00,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] als deze niet binnen twee weken na aanschrijving door Randstad volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 135,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
VC