7.5.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de erfafscheiding die eiser heeft aangebracht te dicht in de buurt van openbaar toegankelijk gebied is gelegen en daarmee is niet voldaan aan alle vereisten van artikel 2, twaalfde lid, van het Bor. De erfafscheiding is dus niet vergunningvrij.
Weigering omgevingsvergunning legalisatie
8. Dan komt de rechtbank nu toe aan het subsidiaire argument van eiser, namelijk dat eiser vindt dat de omgevingsvergunning voor legalisatie verleend had kunnen worden. Eiser voert in dat kader aan dat het college gebruik had kunnen maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 16.4, sub b, van het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt dat uit artikel 16.2.4. van het bestemmingsplan volgt dat de bouwhoogte van een erfafscheiding als de onderhavige niet meer dan één meter mag bedragen. Daaraan is niet voldaan, want de erfafscheiding is twee meter hoog. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Wel staat ter discussie of het college ten gunste van eiser van deze bouwregel kon afwijken door gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 16.4, sub b, van het bestemmingsplan. Dit kan alleen als er (1) geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en (2) er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de verkeersveiligheid geen probleem is, maar dat er wel stedenbouwkundige bezwaren zouden bestaan. Dat betekent volgens het college niet alleen dat geen gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, maar ook dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daarvoor verwezen naar een negatief advies van de afdeling stedenbouw van de gemeente. Dat advies luidt:
‘Echter wordt door de realisatie van de erfafscheiding aan de voorzijde hoger dan 1m, het stedenbouwkundige beeld verstoord. Dit is niet wenselijk. Bovendien gaat er een negatieve precedentwerking uit van dit initiatief, derhalve gaat stedenbouw niet akkoord met het ingediende verzoek voor de erfafscheiding aan de voorzijde.’
9. Eiser stelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sprake zou zijn van stedenbouwkundige bezwaren. Gezien de ligging van het woonwagenkamp ten opzichte van het openbaar toegankelijk gebied, is er volgens eiser geen reden om bezwaren aan te nemen. Het gaat ook niet om een reguliere woning, maar om een woonwagen. Bovendien zorgt het geringe aantal passanten langs zijn woonwagen er ook voor dat er geen bezwaren zijn. Ook bestrijdt eiser de gevreesde precedentwerking omdat zijn buren geen interesse zouden hebben in een dergelijke erfafscheiding.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van stedenbouwkundige bezwaren en daarmee (ook) van strijd met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt voorop, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dat eiser ten onrechte aanneemt dat zijn woonwagen niet zou zijn gelegen aan openbaar toegankelijk gebied. Daarmee is reeds gegeven dat de argumenten van eiser tegen de door het college genoemde stedenbouwkundige bezwaren niet kunnen slagen. Door een twee meter hoge schutting te plaatsen direct grenzend aan openbaar toegankelijk gebied, wordt, zoals het college heeft toegelicht, de openheid van dat gebied teniet gedaan, de ruimte vóór de woonwagen van eiser onttrokken aan de openbare ruimte en het zicht op én van het perceel van eiser weggenomen. Dat heeft het college als stedenbouwkundige bezwaren kunnen aanmerken. Verder overweegt de rechtbank dat ook al zouden de overige woonwagenbewoners geen zelfde erfafscheiding als eiser willen, dit niet betekent dat van het vergunnen ervan geen precedentwerking kan uitgaan. Het gaat immers om de achterliggende gedachte, namelijk dat een twee meter hoge erfafscheiding in wat gezien kan worden als voortuin dan voor anderen binnen de gemeente die dit aanvragen ook vergund zou moeten worden. Het gelijkheidsbeginsel zou daartoe nopen. Dat effect is dus niet beperkt tot het woonwagenkamp en dus kon het college de vrees voor precedentwerking meewegen.
11. Het college heeft, gelet op het voorgaande, dus terecht geen aanleiding gezien om gebruik te maken van haar binnenplanse afwijkingsbevoegdheid omdat er niet is voldaan aan de vereisten hiervoor en bovendien (daardoor) geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De conclusie als het gaat om de erfafscheiding is dus dat sprake is van een overtreding door eiser en dat voor legalisatie van die overtreding door het college ten onrechte een omgevingsvergunning is geweigerd.