ECLI:NL:RBLIM:2024:7401

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C03.328757/HA ZA 24-139
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom en de toepassing van wettelijke rente

In deze zaak vordert eiser, die een bedrag van € 37.000,- aan gedaagde heeft geleend, een schadevergoeding wegens vertraging in de terugbetaling van de geleende som. Eiser heeft anderhalve Bitcoin verkocht om het geleende bedrag te kunnen verstrekken, maar gedaagde heeft dit bedrag niet binnen de gestelde termijn terugbetaald. Eiser heeft een procedure aangespannen en gedaagde is bij verstekvonnis veroordeeld tot terugbetaling van de hoofdsom en een schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser stelt nu dat hij meer schade heeft geleden dan eerder is toegewezen, omdat hij het geleende bedrag niet tijdig heeft kunnen herinvesteren in Bitcoin. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de gevorderde schadevergoeding niet meer aan zijn gedragingen kan worden toegerekend.

De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom is gefixeerd op de wettelijke rente, zoals bepaald in artikel 6:119 BW. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van uitzonderingen die een hogere schadevergoeding rechtvaardigen, zoals een hogere contractuele rente of koersschade in de zin van artikel 6:125 BW. De door eiser gestelde koersschade wordt niet erkend, aangezien deze niet voldoet aan de wettelijke definitie. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die op € 1.837,00 worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/328757 / HA ZA 24-139
Vonnis van 23 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.M.C. van Helmond,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.P. Bean.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024 ter gelegenheid waarvan namens [eiser] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een bedrag van € 37.000,- aan [gedaagde] geleend. [eiser] heeft anderhalve Bitcoin verkocht voor een bedrag van circa € 35.000,- om geld vrij te maken dat hij aan [gedaagde] kon lenen.
2.2.
[gedaagde] heeft het bedrag van € 37.000,- niet binnen de door [eiser] gestelde termijn terugbetaald, zodat [eiser] een procedure tegen [gedaagde] is gestart. [gedaagde] is bij verstekvonnis van 29 november 2023 veroordeeld tot – kort gezegd – terugbetaling van de hoofdsom en een schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. Het vonnis is onherroepelijk geworden en [gedaagde] heeft inmiddels voldaan aan de uit dat vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen.
2.3.
In de onderhavige procedure gaat het om de vordering van [eiser] tot betaling van (aanvullende) vertragingsschade.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 31.707,33 uit hoofde van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2024, althans vanaf een in goede justitie te betalen datum, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de schade vanaf 27 februari 2024, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 1.321,41 uit hoofde van de buitengerechtelijke incassokosten, met bepaling dat indien [gedaagde] dit bedrag niet heeft voldaan binnen veertien dagen na dagtekening, althans betekening van dit vonnis, over het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vanaf de 15de dag de wettelijke rente is verschuldigd, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat indien [gedaagde] het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen veertien dagen na dagtekening, althans betekening van dit vonnis, [gedaagde] vanaf de vijftiende dag over het bedrag aan proceskosten de wettelijke handelsrente is verschuldigd zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] stelt dat hij meer schade heeft geleden, dan bij verstekvonnis is toegewezen. Immers, wanneer [gedaagde] wel op tijd het geleende bedrag had terugbetaald, dan had [eiser] dat geld (weer) kunnen investeren in Bitcoin. Doordat [gedaagde] het geleende bedrag niet tijdig heeft terugbetaald, was dit lange tijd niet mogelijk. Inmiddels heeft [gedaagde] het geleende bedrag terugbetaald en heeft [eiser] de anderhalve Bitcoin kunnen terugkopen. [eiser] maakt aanspraak op betaling van het verschil in kosten voor anderhalve Bitcoin tussen 9 juni 2023 (het moment waarop [gedaagde] had moeten nakomen) en 4 juli 2024 (het moment waarop [gedaagde] is nagekomen).
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat [eiser] aanspraak kan maken op een hogere schadevergoeding dan al bij verstekvonnis is toegewezen. Volgens [gedaagde] is de nu gevorderde schadevergoeding niet meer in redelijkheid aan de gedragingen van [gedaagde] toe te rekenen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde moet worden afgewezen en heeft daartoe als volgt overwogen. Op grond van artikel 6:119 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Met andere woorden, als de verbintenis bestaat in betaling van een geldsom heeft de wetgever bepaald dat de schadevergoeding is gefixeerd op de wettelijke rente. De verbintenis waar het in deze zaak om gaat betreft een verbintenis tot betaling van een geldsom uit hoofde van een geldleningsovereenkomst. Dat is een verbintenis tot betaling van een geldsom waarop artikel 6:119 BW van toepassing is. De wettelijke rente vormt dan zowel het minimum als het maximum van het bedrag dat aan schadevergoeding kan worden toegekend. Hoe hoog de daadwerkelijk geleden schade is, is niet relevant.
4.2.
In de wet zijn op deze hoofdregel enkele uitzonderingen opgenomen, namelijk wanneer partijen een hogere contractuele rente zijn overeengekomen (artikel 6:119 lid 3 BW) of wanneer sprake is van koersschade als bedoeld in artikel 6:125 BW. Door [eiser] is niet gesteld – en ook overigens is niet gebleken - dat sprake is van een van deze mogelijke uitzonderingen. Meer concreet: er is geen sprake van hogere contractuele rente en er is geen sprake is van koersschade in vorenbedoelde zin nu vaststaat dat de betrokken verbintenis luidt in euro. De stelling dat [gedaagde] bekend was met het voornemen van [eiser] om het geld te investeren, is geen in de wet bedoelde uitzondering en kan in ieder geval niet worden begrepen als een variant van voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komende koersschade. Immers, daarvoor zou nodig zijn dat de te betalen geldsom zou moeten worden betaald anders dan in euro. De door [eiser] gestelde koersschade (de misgelopen koersstijging van de Bitcoin waarin hij de terug te betalen geldsom had willen investeren) is niet koersschade in de zin van artikel 6:125 BW, maar is een variant van misgelopen rendement – dat evengoed zou hebben kunnen bestaan uit bijvoorbeeld misgelopen koerswinst van aandelen of een misgelopen prijsstijging van met de betrokken som te kopen onroerend goed – waarvoor artikel 6:119 BW juist alleen in de daar geregelde gefixeerde schadevergoeding heeft willen voorzien.
4.3.
Het voorgaande betekent dat bij wijze van schadevergoeding voor de vertraging in de terugbetaling van de geleende som enkel de wettelijke rente kan worden toegewezen. Aangezien de wettelijke rente reeds is toegewezen in het verstekvonnis van 29 november 2023, is voor enige nadere schadevergoeding geen plaats. De vorderingen sub I en II worden op deze grond afgewezen en de bijkomende vorderingen sub III en IV delen dat lot.
4.4.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.837,00
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.837,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
MS