Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert eiser, die een bedrag van € 37.000,- aan gedaagde heeft geleend, een schadevergoeding wegens vertraging in de terugbetaling van de geleende som. Eiser heeft anderhalve Bitcoin verkocht om het geleende bedrag te kunnen verstrekken, maar gedaagde heeft dit bedrag niet binnen de gestelde termijn terugbetaald. Eiser heeft een procedure aangespannen en gedaagde is bij verstekvonnis veroordeeld tot terugbetaling van de hoofdsom en een schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser stelt nu dat hij meer schade heeft geleden dan eerder is toegewezen, omdat hij het geleende bedrag niet tijdig heeft kunnen herinvesteren in Bitcoin. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de gevorderde schadevergoeding niet meer aan zijn gedragingen kan worden toegerekend.
De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom is gefixeerd op de wettelijke rente, zoals bepaald in artikel 6:119 BW. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van uitzonderingen die een hogere schadevergoeding rechtvaardigen, zoals een hogere contractuele rente of koersschade in de zin van artikel 6:125 BW. De door eiser gestelde koersschade wordt niet erkend, aangezien deze niet voldoet aan de wettelijke definitie. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die op € 1.837,00 worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.