ECLI:NL:RBLIM:2024:7368

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/334246 / FT RK 24/412
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met de gemeente Venray als weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft verzoekster op 29 augustus 2024 een verzoek ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2024 zijn verzoekster en haar schuldhulpverleners verschenen, maar de gemeente Venray, als weigerende schuldeiser, is niet verschenen en heeft geen schriftelijk verweer ingediend. Verzoekster heeft een aanbod gedaan aan haar schuldeisers, maar de gemeente Venray heeft geweigerd in te stemmen met dit aanbod, ondanks dat het aanbod als redelijk werd beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Venray in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank oordeelt dat de weigering niet redelijk is, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de gemeente en de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemeente niet voldoende informatie heeft verstrekt over de aard en omvang van de vordering, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat verzoekster recht heeft op een kans op een schuldenvrije toekomst.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster om de gemeente te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 8 oktober 2024 door mr. P. Hoekstra, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond toewijzing dwangakkoord
intrekking verzoek schuldsanering
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/334246 / FT RK 24/412
datum vonnis: 8 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoekster.
tegen:
Gemeente Venray,
Postbus 500
5800 AM Venray,
hierna: verweerster.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 29 augustus 2024 - naast een verzoekschrift met bijlagen tot
toepassing van de schuldsaneringsregeling - een verzoek ex art. 287a van de Faillissementswet (Fw) (dwangakkoord) ingediend.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 24 september 2024 zijn verschenen:
  • verzoekster, in aanwezigheid van haar zus
  • de heer [naam schuldhulpverlener 1] en de heer [naam schuldhulpverlener 2] , schuldhulpverleners namens de gemeente Venray.
1.3.
Verweerster is - correct opgeroepen - niet ter zitting verschenen en heeft ook geen schriftelijk verweer ingediend.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster heeft één preferente schuldeiser en twee concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van € 92.977,86 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort verweerster met een vordering van € 89.084,64.
2.2.
Verzoekster heeft in het minnelijk traject een aanbod gedaan van 1,15 % aan de preferente schuldeiser en van 0,58 % aan de concurrente schuldeiser. Verweerster is de enige schuldeiser die heeft geweigerd in te stemmen met het aanbod.

3.De verzoeken

3.1.
Verzoekster verzoekt primair verweerster op de voet van het bepaalde in art. 287a Fw te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en subsidiair de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen. De totale vordering van verweerster, zoals door haar becijferd - maar zie hieronder! - is 95,87 % van de totale schuldenlast.
4.3.
De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.4.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag allereerst vast dat het gedane aanbod is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij, te weten
de Gemeente Venray als schuldhulpverlener.
4.5.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het aanbod - gelet op de beschikbaar zijnde informatie - het maximaal haalbare is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht.
4.6.
Weigering tot medewerking aan de minnelijke schuldregeling is in dit geval niet redelijk, niet ten opzichte van de andere schuldeisers en niet ten opzichte van verzoekster, vindt de rechtbank.
4.7.
Het is aannemelijk dat verzoekster zonder dwangakkoord zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van achttien maanden. Het is niet waarschijnlijk dat het inkomen van verzoekster in die periode dusdanig zal toenemen dat er een hoger percentage aan de weigerende schuldeiser zal worden uitbetaald. Te voorzien is verder dat een wettelijk (schuldsanerings-)traject dermate hoge kosten met zich meebrengt dat het thans aangeboden percentage daarin sowieso niet haalbaar zal zijn.
4.8.
Bij het oordeel, zoals verwoord in de eerste volzin van 4.6., heeft de rechtbank ook nog het volgende laten meewegen.
4.9.
Tot verwondering van de rechtbank waren wel
medewerkers van schuldhulpverlening van de Gemeenteter zitting verschenen – die de rechtbank overigens adequaat konden informeren waar het steeds ging om vragen op hun “schuldhulpverleningsgebied” - maar niemand om de Gemeente
als weigerende schuldeiserte vertegenwoordigen. Ook heeft
de Gemeente als schuldeiserdus geen schriftelijk verweer ingediend.
4.10.
Dat is een ernstige omissie, want het dossier - aangeleverd door
de Gemeente als schuldhulpverlener- liet op voorhand veel vragen open over aard, omvang, ouderdom en aflossing van die grote schuld van bijna € 90.000,00. Klopte die berekening wel? Hoe was de oorspronkelijke vordering berekend en wanneer? Welk onderzoek was daarvoor verricht, wie had wát verklaard, wat was de uitkomst van het onderzoek? Kon met de uitkomst van zulk soort onderzoek het verweer van verzoekster dat het slechts te maken had met het feit dat een man illegaal zes maanden bij haar had ingewoond in 2005 of 2006, worden weerlegd? En hoe kon er nog € 90.000,00 openstaan als schuld terwijl verzoekster via beslaglegging al ruim € 20.000,00 had betaald aan
de Gemeente als schuldeiser?
4.11.
Elke relevante informatie hierover ontbrak in het dossier, terwijl
de Gemeente als schuldeiserdus niet verscheen ter zitting om al die vragen te beantwoorden en/of die verweren te weerleggen, bij voorkeur met schriftelijke bewijsstukken.
4.12.
In het dossier zat slechts één mail waarin
de Gemeente als schuldeiseraan
de Gemeente als schuldhulpverlenerberichtte dat ze niet akkoord ging met het voorstel, onder verwijzing naar een mondeling gemaakte afspraak met verzoekster over de helft van een transitievergoeding en vakantiegeld waarmee verzoekster haar andere schulden zou voldoen - welke afspraak ze niet zou zijn nagekomen - en onder verwijzing naar haar eigen beleid dat minstens betaling van 50% van de fraudeschuld moest worden aangeboden, wilde ze akkoord gaan.
4.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster het bestaan van die mondelinge afspraak overigens gemotiveerd betwist. Omdat verzoekster de Nederlandse taal niet heel erg machtig is, zoals duidelijk bleek ter zitting, vraagt de rechtbank zich af of die mondelinge afspraak zo wel is gemaakt althans of de betreffende ambtenaar van
de Gemeente als schuldeiserwel redelijkerwijs mocht veronderstellen dat verzoekster die afspraak over de helft van de transitievergoeding en het vakantiegeld zo had begrepen als de ambtenaar meende. Een schriftelijk bewijs van de afspraak ontbrak. Omdat
de Gemeente als schuldeiserdus niet ter zitting was, kon de rechtbank hier verder ook niet naar vragen en ook daar dus verder geen duidelijkheid over verkrijgen.
4.14.
De afwezigheid van
de Gemeente als schuldeisertijdens de mondelinge behandeling, de afwezigheid van een schriftelijk verweer, het gebrek aan informatie en aan bewijsstukken ter onderbouwing van aard, omvang en berekening van de vermeende restvordering van
de Gemeente als schuldeiser,brengt de rechtbank er dus toe om te concluderen dat verzoekster na zo lange tijd licht aan het einde van de tunnel verdient en dat ze na afloop van de thans aangeboden schuldregeling, een schuldenvrije toekomst tegemoet moet kunnen gaan.
4.15.
De rechtbank zal daarom het verzoek om verweerster te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling, dan ook toewijzen.
4.16.
Met toewijzing van het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling, wordt niet meer toegekomen aan het subsidiair verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
beveelt voor zover vereist verweerster in te stemmen met de door verzoekster aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra, rechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van M. Vanderbroeck, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.