Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De stukken
- de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 11 oktober 2023;
- de vordering van de officier van justitie van 10 januari 2024, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 11 januari 2024, tot omzetting van de maatregel tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting in een TBS-maatregel met een bevel tot verpleging van overheidswege;
- het verlengingsadvies van 20 december 2023 van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (hierna: RJJI) [inrichting] te [plaats] , opgemaakt door H. van den Berg, gedragswetenschapper/GZ-psycholoog en drs. C. Peeters, pedagogisch directeur van de RJJI [inrichting] ;
- het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, jeugdbescherming & reclassering van 22 december 2023, opgemaakt door J.M.M. Curfs, reclasseringswerkster en
- de beslissing verlenging maatregel plaatsing in een justitiële jeugdinrichting van deze rechtbank van 7 februari 2023;
- de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2023 tot afwijzing van het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel en bevestiging van voornoemde uitspraak van de rechtbank;
- het zeventiende perspectiefplan Youturn betreffende de periode van 30 mei 2023 tot
2.De procesgang
- de officier van justitie;
- [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. G.L.P. Biesmans;
- mevrouw H. van den Berg, gedragswetenschapper/GZ-psycholoog namens [inrichting] ;
- mevrouw J.M.M. Curfs, reclasseringswerkster bij het Leger des Heils.
3.Het standpunt van de inrichting
4.Het standpunt van de reclassering
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering;
- het hebben en behouden van dagbesteding en zich hiervoor inzetten;
- meewerken aan middelencontrole;
- inzicht geven in financiën en zo nodig meewerken aan financiële ondersteuning;
- meewerken aan ambulante behandeling en zich houden aan aanwijzingen en huisregels.
5.Het standpunt van de officier van justitie
- 13 december 2021 is er gesproken over een verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van 12 maanden en daar kwam de drugsproblematiek ook al naar voren;
- uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023 blijkt dat ook toen het middelengebruik het grote probleem was. Dit risico is het accent van de behandeling. De officier van justitie heeft aangegeven dat uit de dubbelrapportage veel zorgen blijken en dat er een helder perspectief moest zijn. Een onderzoek door Forca zou daar helderheid in kunnen brengen;
- de rechtbank beslist in februari 2023 dat de PIJ-maatregel met 12 maanden wordt verlengd. Er is nog steeds sprake van een hoog recidiverisico en de inrichting heeft geprobeerd dit op een aanvaardbaar niveau te krijgen. [verdachte] weigert aan behandelingen deel te nemen en blijft drugs gebruiken. De rechtbank overweegt dat [verdachte] zelf verantwoordelijk is voor het behalen van zijn doelen;
- uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juni 2023 blijkt dat het STP-traject niet is gestart. Dit is tweemaal doorkruist door cocaïnegebruik. Er is sprake van positieve urinecontroles en het schoolverzuim is hoog. Het recidiverisico wordt opgehangen aan het middelengebruik;
- het gerechtshof heeft op 20 juli 2023 het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel afgewezen;
- in de weigerrapportages van eind 2022 is geadviseerd [verdachte] binnen de observatieafdeling van [kliniek] te laten onderzoeken. De behandelbaarheid en de mogelijkheden, het perspectief en wat hierbij nodig is kunnen op die manier worden onderzocht. Deze plaatsing zou via [inrichting] lopen. Omdat [inrichting] de lopende behandeling niet wilde doorkruisen, is er uiteindelijk geen plaatsing geweest. Het openbaar ministerie heeft toestemming gegeven voor het STP-traject, omdat de PIJ-maatregel uitgaat van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] . Het STP-traject is weer niet van start gegaan vanwege middelengebruik;
- uit het verlengingsadvies van 12 december 2023 blijkt dat:
- uit het reclasseringsadvies van 22 december 2023 blijkt dat de reclassering weinig mogelijkheden ziet de risico’s te beperken of het gedrag van [verdachte] te veranderen. [verdachte] heeft aangegeven dat hij bij een voorwaardelijke beëindiging de eerste drie maanden met rust gelaten wil worden omdat hij van zijn vrijheid wil genieten. Hij geeft aan onder welke voorwaarden hij het traject voor zich ziet. Er lijkt sprake te zijn van extrinsieke motivatie;
- uit het zeventiende perspectiefplan blijkt dat er weer sprake is van positieve urinecontroles.
6.Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
7.De beoordeling
1. De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen (…).2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt (…) Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.(…)
1. De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging.2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht.(…)
1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweede lid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid;b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.5. Bij de beslissing betrekt de rechter:a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, enb. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.