ECLI:NL:RBLIM:2024:730

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
03.700552.16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot omzetting van PIJ-maatregel naar TBS-maatregel met verpleging

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die een PIJ-maatregel onderging. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel met verpleging afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals gesteld in de Wetboek van Strafvordering. De rapportages van de psychiater en psycholoog waren ouder dan één jaar en de verdediging had geen instemming gegeven voor het gebruik hiervan. De rechtbank weegt het recidiverisico van de verdachte af tegen de impact van de terbeschikkingstelling. Ondanks het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, was er onvoldoende bewijs dat de verdachte een zodanig groot gevaar voor de samenleving vormde dat omzetting naar TBS gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel hij positieve urinecontroles had en zich niet altijd aan de voorwaarden hield, niet het type gevaar vertoonde dat een TBS-maatregel noodzakelijk maakte. De PIJ-maatregel eindigt voorwaardelijk op 20 februari 2024, en de verdachte moet zich aan de voorwaarden houden om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot aanhouding afgewezen, omdat er geen noodzaak was voor observatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.700552.16
Datum uitspraak : 15 februari 2024
Tegenspraak
Beslissing omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel) in de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: TBS-maatregel)
Beslissing van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, op de op
11 januari 2024 op de griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van het openbaar ministerie in de zaak van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
Raadsvrouw is mr. G.L.P. Biesmans, advocate kantoorhoudende te Maastricht.

1.De stukken

In het dossier bevinden zich onder andere:
  • de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 11 oktober 2023;
  • de vordering van de officier van justitie van 10 januari 2024, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 11 januari 2024, tot omzetting van de maatregel tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting in een TBS-maatregel met een bevel tot verpleging van overheidswege;
  • het verlengingsadvies van 20 december 2023 van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (hierna: RJJI) [inrichting] te [plaats] , opgemaakt door H. van den Berg, gedragswetenschapper/GZ-psycholoog en drs. C. Peeters, pedagogisch directeur van de RJJI [inrichting] ;
  • het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, jeugdbescherming & reclassering van 22 december 2023, opgemaakt door J.M.M. Curfs, reclasseringswerkster en
[naam] , unitmanager;
  • de beslissing verlenging maatregel plaatsing in een justitiële jeugdinrichting van deze rechtbank van 7 februari 2023;
  • de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2023 tot afwijzing van het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel en bevestiging van voornoemde uitspraak van de rechtbank;
  • het zeventiende perspectiefplan Youturn betreffende de periode van 30 mei 2023 tot
31 oktober 2023;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 januari 2024.
De vordering van de officier van justitie houdt in dat de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting omzet in een maatregel terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege.

2.De procesgang

Bij vonnis van 7 november 2017 is aan [verdachte] de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk opgelegd.
De maatregel is toegepast voor bewezenverklaarde feiten gepleegd op 21 november 2016 en
5 oktober 2016. Dit zijn feiten waarvoor naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De PIJ-maatregel is opgelegd voor de navolgende feiten:
feit 1:verkrachting;
feit 2:diefstal.
De PIJ-maatregel is verder opgelegd in het belang van een zo gunstig mogelijke
ontwikkeling van [verdachte] , waarbij ook aan alle overige wettelijke voorwaarden voor het
opleggen van de maatregel werd voldaan.
Bij beschikking van 27 maart 2018 is de eerder voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel tenuitvoergelegd.
De termijn van de PIJ-maatregel is ingegaan op 21 februari 2018.
[verdachte] heeft zich van 16 november 2019 tot 19 november 2019 aan de maatregel onttrokken. De PIJ-maatregel is op 27 februari 2020 door de rechtbank verlengd met 24 maanden. Die beslissing is in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigd.
De PIJ-maatregel is bij beschikking van deze rechtbank van 7 februari 2023 laatstelijk verlengd met 12 maanden tot 20 februari 2024. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beslissing op 20 juli 2023 bevestigd.
Blijkens de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid eindigt de PIJ-maatregel op 20 februari 2024.
De vordering van de officier van justitie is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 1 februari 2024. Ter zitting zijn gehoord:
  • de officier van justitie;
  • [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. G.L.P. Biesmans;
  • mevrouw H. van den Berg, gedragswetenschapper/GZ-psycholoog namens [inrichting] ;
  • mevrouw J.M.M. Curfs, reclasseringswerkster bij het Leger des Heils.
De rechtbank merkt op dat bij aanvang van de terechtzitting ook sprake was van een vordering van het openbaar ministerie om de PIJ-maatregel te verlengen met 70 dagen. Ter terechtzitting is uit informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen echter gebleken dat [verdachte] per 20 februari 2024 alle dagen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal hebben ondergaan. Hierop heeft de officier van justitie de betreffende vordering ingetrokken.
De rapporteurs van [inrichting] en de reclassering zijn in hun rapportages uitgegaan van de mogelijkheid tot verlenging van de PIJ-maatregel met 70 dagen. Volledigheidshalve zijn deze standpunten in het onderstaande nog kort meegenomen.

3.Het standpunt van de inrichting

De inrichting heeft in het verlengingsadvies van 20 december 2023 geadviseerd de
PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen. Een verlenging van de PIJ-maatregel lijkt momenteel niets toe te voegen aan het blijvend hoge risico zolang het middelengebruik van [verdachte] niet doorbroken kan worden.
[verdachte] kampt met complexe psychopathologie. Er is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarbij sprake is van gemengde persoonlijkheidstrekken, zoals een pervasief wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en antisociale trekken, een stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in het gebruik van een stimulantium, amfetamineachtig middel en gedrag dat zwakbegaafd imponeert. Het vermogen tot hechting is al vroeg beschadigd geraakt. Hierdoor is de ontwikkeling van het gevoelsleven, het geweten en de impulscontrole niet goed op gang gekomen.
De afgelopen jaren lijkt [verdachte] enige stappen te hebben gezet met betrekking tot zijn gedrag, maar zijn traject blijft stagneren omdat hij lastig te motiveren is om zijn houding ten opzichte van middelengebruik te veranderen. Zonder intensieve kaders blijven de risico’s groot. De grootste risicofactoren zijn een beperkt zelfinzicht, het moeilijk kunnen uiten van gevoelens en emoties, het moeilijk kunnen omgaan met spanning en autoriteit, het middelengebruik en het overschatten van zijn eigen kunnen. Dit in combinatie met beperkte copingvaardigheden, zwakbegaafdheid en paranoïde gekleurde kerncognities/wantrouwen. Het gebruik van harddrugs komt de laatste periode steeds nadrukkelijker naar voren. [verdachte] geeft zelf aan dat hij geen drugsprobleem heeft, maar kan zijn gebruik niet uitstellen. Meerdaags onbegeleid verlof is om deze reden stopgezet. Hij lijkt drugs nodig te hebben om zich beter te voelen en meer zelfvertrouwen te krijgen. Hij staat er niet voor open om alternatieven te gebruiken om patronen van middelengebruik te doorbreken. [verdachte] is moeilijk leerbaar. Hij kan nauwelijks generaliseren van het geleerde en er is nauwelijks sprake van protectieve factoren.
Het einddoel bij uitstroom was dat [verdachte] zou gaan resocialiseren in Kerkrade. Vanaf midden februari 2023 had [verdachte] meerdaagse onbegeleide verloven. Sinds 25 februari 2023 ging [verdachte] op slaapverlof bij zijn moeder en was hij medio maart aan het [naam school] in Maastricht gestart. Ook liep [verdachte] stage in Maastricht en had hij een bijbaan in de gemeente Heerlen. Het doel was om toe te werken naar een Scholings- en Trainingsprogramma (hierna: STP). Aan het einde van het schooljaar kreeg [verdachte] een negatief schooladvies en was dagbesteding in de vorm van werk bij de [naam bedrijf] in Landgraaf gevonden, waar zijn werkhouding zowel positief als negatief was. In oktober mocht [verdachte] opnieuw op slaapverlof, maar scoorde daarna meteen positief op urinecontroles. Ook na het krijgen van een tweede kans was de urinecontrole wederom positief. Hij heeft laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden van een STP kan en wil houden. Er wordt nu ingezet op resocialisatie gericht op het oefenen met werk in de omgeving van de inrichting en met verlof gaan naar zijn moeder als hij aan de verlofvoorwaarden voldoet.
Binnen de gestructureerde setting van [inrichting] kan [verdachte] redelijk functioneren, maar hij ziet zelf niet in dat hij afhankelijk is geworden van drugs. Hierdoor blijven de risicofactoren onverminderd groot in een minder beveiligde omgeving (het indexdelict is gepleegd onder invloed van drugs). Hij doet over het algemeen waar hij zin in heeft en heeft voor zijn gevoel alles al geleerd wat hij nodig heeft. De beperkte groei die zichtbaar was, is ook binnen de huidige strikte kaders gestagneerd. [verdachte] overschat zichzelf in zijn mogelijkheden, hij blijft middelen gebruiken en wil en kan hier niets in veranderen. Het behandelplafond lijkt bereikt te zijn.
Ter zitting heeft de deskundige toegelicht dat het meerdaags onbegeleid verlof sinds
12 januari 2024 is stop gezet. [verdachte] is tijdens de kerstdagen thuis geweest, maar hij heeft op 7 januari 2024 XTC gebruikt. Het recidivegevaar bij het wegvallen van kaders is gelegen in het feit dat [verdachte] dan waarschijnlijk meer drugs gaat gebruiken en geen goede keuzes zal maken. De deskundige voorziet niet perse gevaar in het risico op herhaling van het indexdelict, maar meer in die zin dat de verdachte zich bezig gaat houden met verkeerde dingen om in zijn verslaving te voorzien. Bij drugsgebruik kan [verdachte] grensoverschrijdend gedrag laten zien en trekt hij zich terug. De deskundige vindt de vraag moeilijk te beantwoorden tegen welk gevaar de maatschappij beveiligd zou moeten worden door een mogelijke TBS met dwangverpleging. Zij ziet nog kanten van [verdachte] die hij kan ontwikkelen. De noodzaak van omzetting naar een TBS-maatregel is niet bij haar opgekomen.

4.Het standpunt van de reclassering

De reclassering, Leger des Heils, adviseert de PIJ-maategel te verlengen. Bij een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel ziet de reclassering te weinig mogelijkheden de risico’s te beperken of gedrag te veranderen. Het verleden heeft laten zien dat [verdachte] zich niet gedurende langere tijd aan afspraken en voorwaarden kan houden en niet voldoende gemotiveerd is om mee te werken aan resocialisatie.
De reclassering ziet dat een verlenging van de PIJ-maatregel met 70 dagen het tij niet zal keren, maar heeft ook grote vraagtekens bij de haalbaarheid van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel omdat er weinig andere juridisch haalbare opties zijn.
[verdachte] staat in contact met de reclassering en verschijnt op afspraken als hij op verlof is bij zijn moeder. De afgelopen 1,5 jaar heeft de reclassering geprobeerd om [verdachte] te laten starten met een STP, maar hij viel steeds terug in cocaïnegebruik. Ondanks herhaalde beloftes lukt het hem niet zich aan gemaakte afspraken te houden. Als de reclassering de voorwaarden bespreekt voor een eventuele voorwaardelijke beëindiging, geeft [verdachte] aan onder welke voorwaarden hij dit voor zich ziet. Hij wil de eerste drie maanden van zijn vrijheid genieten en met rust gelaten worden. Een drugs- en alcoholverbod lijkt niet haalbaar omdat [verdachte] graag wil blowen. Er lijkt sprake van extrinsieke motivatie en de kans dat hij zich langdurig aan voorwaarden zal houden, lijkt bijna onhaalbaar.
Indien de rechtbank besluit om over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging dan adviseert de reclassering de volgende voorwaarden daar aan te koppelen:
  • meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering;
  • het hebben en behouden van dagbesteding en zich hiervoor inzetten;
  • meewerken aan middelencontrole;
  • inzicht geven in financiën en zo nodig meewerken aan financiële ondersteuning;
  • meewerken aan ambulante behandeling en zich houden aan aanwijzingen en huisregels.
Ter zitting heeft de reclasseringswerkster toegevoegd dat de situatie niet rooskleurig is. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Er is al veel geprobeerd. De kans van slagen van een voorwaardelijke beëindiging wordt als laag ingeschat. Bij een voorwaardelijke beëindiging zou de volgende voorwaarde nog moeten worden toegevoegd: meewerken aan behandeling voor zijn drugsverslaving.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft primair gepersisteerd bij de vordering. Daartoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
De officier van justitie verwijst naar het verloop van de afgelopen 6 jaren. Zij legt hierbij de nadruk op het volgende:
  • 13 december 2021 is er gesproken over een verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van 12 maanden en daar kwam de drugsproblematiek ook al naar voren;
  • uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023 blijkt dat ook toen het middelengebruik het grote probleem was. Dit risico is het accent van de behandeling. De officier van justitie heeft aangegeven dat uit de dubbelrapportage veel zorgen blijken en dat er een helder perspectief moest zijn. Een onderzoek door Forca zou daar helderheid in kunnen brengen;
  • de rechtbank beslist in februari 2023 dat de PIJ-maatregel met 12 maanden wordt verlengd. Er is nog steeds sprake van een hoog recidiverisico en de inrichting heeft geprobeerd dit op een aanvaardbaar niveau te krijgen. [verdachte] weigert aan behandelingen deel te nemen en blijft drugs gebruiken. De rechtbank overweegt dat [verdachte] zelf verantwoordelijk is voor het behalen van zijn doelen;
  • uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juni 2023 blijkt dat het STP-traject niet is gestart. Dit is tweemaal doorkruist door cocaïnegebruik. Er is sprake van positieve urinecontroles en het schoolverzuim is hoog. Het recidiverisico wordt opgehangen aan het middelengebruik;
  • het gerechtshof heeft op 20 juli 2023 het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel afgewezen;
  • in de weigerrapportages van eind 2022 is geadviseerd [verdachte] binnen de observatieafdeling van [kliniek] te laten onderzoeken. De behandelbaarheid en de mogelijkheden, het perspectief en wat hierbij nodig is kunnen op die manier worden onderzocht. Deze plaatsing zou via [inrichting] lopen. Omdat [inrichting] de lopende behandeling niet wilde doorkruisen, is er uiteindelijk geen plaatsing geweest. Het openbaar ministerie heeft toestemming gegeven voor het STP-traject, omdat de PIJ-maatregel uitgaat van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] . Het STP-traject is weer niet van start gegaan vanwege middelengebruik;
  • uit het verlengingsadvies van 12 december 2023 blijkt dat:
* [verdachte] na 6 zes jaar enige stappen heeft gezet met betrekking tot zijn gedrag, maar het traject blijft stagneren omdat hij lastig is te motiveren zijn houding ten opzichte van middelengebruik te veranderen en vervolgstappen niet kunnen worden gezet. De risicofactoren zijn hetzelfde als in 2022;
* het STP-traject weer is stopgezet vanwege positieve urinecontroles;
* de risico’s onverminderd groot blijven door het drugsgebruik en het niet kunnen inzien dat hij hiervan afhankelijk is geworden;
* tegenover veel risicofactoren weinig beschermende factoren staan. De risicofactoren zijn hoog in vrije situaties zonder nieuwe passende perspectieven;
* er is sprake van weinig behandelmotivatie. [verdachte] vindt dat hij te zwaar gestraft is. Het risico op ontregeling blijft bestaan;
  • uit het reclasseringsadvies van 22 december 2023 blijkt dat de reclassering weinig mogelijkheden ziet de risico’s te beperken of het gedrag van [verdachte] te veranderen. [verdachte] heeft aangegeven dat hij bij een voorwaardelijke beëindiging de eerste drie maanden met rust gelaten wil worden omdat hij van zijn vrijheid wil genieten. Hij geeft aan onder welke voorwaarden hij het traject voor zich ziet. Er lijkt sprake te zijn van extrinsieke motivatie;
  • uit het zeventiende perspectiefplan blijkt dat er weer sprake is van positieve urinecontroles.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan alle formele vereisten voor een omzetting van de PIJ-maatregel naar de TBS-maatregel is voldaan en verwijst hierbij naar de artikelen 6:6:31, 6:6:32 en 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering en naar de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Er is sprake van een hoog recidiverisico. Zij verwijst naar de Memorie van Toelichting [1] bij de wet ASR en naar een beslissing van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden [2] . Omzetting is bedoeld voor jeugdigen die nog steeds zeer recidivegevaarlijk zijn, waarbij wordt aangenomen dat bij invrijheidsstelling onvermijdelijk recidive zal volgen. Er moet maximale inspanning zijn verricht om de adolescent adequaat te behandelen. Er moet sprake zijn van proportionaliteit, subsidiariteit en ultimum remedium ofwel er moet een noodzaak tot omzetting zijn.
De officier van justitie is zich ervan bewust dat een omzetting naar een TBS-maatregel een zeer ingrijpende beslissing is. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen eist de omzetting. Waar de PIJ-maatregel is gericht op opvoeding en ontwikkeling, is de TBS-maatregel gericht op beveiliging van de maatschappij. [verdachte] is nog steeds recidivegevaarlijk en de maximale inspanning is verricht. De met de behandelmaatregel samenhangende doelen zijn niet gerealiseerd. Er gaat nog steeds gevaar uit van [verdachte] en daarom dient het belang van de samenleving boven het belang van [verdachte] te prevaleren.
[verdachte] heeft eind 2022 niet meegewerkt aan de NIFP-rapportages. De officier van justitie is primair van mening dat de rechtbank de actuele stand van zaken van [verdachte] kan bepalen aan de hand van de rapportages die voorhanden zijn, te weten het verlengingsadvies van [inrichting] van december 2023, het reclasseringsadvies van december 2023 en het zeventiende perspectiefplan.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de actuele stand van zaken van [verdachte] niet bepaald kan worden dan vordert de officier van justitie subsidiair aanhouding. [verdachte] kan dan alsnog worden geobserveerd, mede gelet op het feit dat de rapportages van het NIFP niet voldoen aan het criterium dat ze jonger dan 1 jaar zijn. In 2023 is de Forca-plaatsing niet doorgegaan. Er is nu sprake van een andere situatie. Het gaat om de vraag: “Hoe nu verder?” Het is op voorhand evident dat een voorwaardelijke beëindiging gaat mislukken. Gedurende een voorwaardelijke beëindiging kan het openbaar ministerie weliswaar een omzetting vorderen, maar de officier van justitie vindt dat voor zowel [verdachte] als ook voor de maatschappij een te groot risico. Mocht de rechtbank het verzoek toewijzen, dan verzoekt de officier van justitie dat in de beslissing wordt opgenomen dat er wordt gerapporteerd door ter zake kundige, gespecialiseerde rapporteurs op het gebied van zowel het jeugd- als het volwassenstrafrecht en dienen specifiek toegespitst te zijn op een omzetting van de PIJ-maatregel naar een TBS-maatregel. Tot slot brengt de officier van justitie naar voren dat de rapportage eind december 2023 is ontvangen. Zij heeft het verzoek tot observatie van [verdachte] niet bij de rechter-commissaris ingediend gelet op de huidige zittingsdatum.

6.Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich - conform haar pleitnota - op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen en heeft bepleit de PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen onder de voorwaarden zoals die zijn geformuleerd in het Reclasseringsadvies van 22 december 2023.
Formeel is niet voldaan aan het vereiste in artikel 6:6:33, tweede lid, Wetboek van Strafvordering juncto artikel 37a, derde lid, Wetboek van Strafrecht. Eén van de vereisten is dat er een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies is overlegd van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disiplines, waaronder een psychiater. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
De officier van justitie verwijst in haar vordering onder andere naar de psyhiatrische onderzoeken van 9 september 2021 en 26 november 2022, een psychologische rapportage van 23 november 2021 en een psychologische rapportage van 5 december 2022. De verdediging heeft geen toestemming gegeven gebruik te maken van voornoemde rapporten.
Zowel de JJI als ook de reclassering hebben niet geadviseerd de PIJ-maatregel om te zetten in een TBS-maatregel. Bij het gerechtshof heeft mevrouw Van den Berg op 15 juni 2023 verklaard dat het recidiverisico wordt opgehangen aan het middelengebruik, omdat dit samenhangt met het indexdelict. Niet is gebleken van recidive met betrekking tot een seksueel misdrijf. Uit jurisprudentie blijkt dat er sprake moet zijn van een zodanig groot en onmiddellijk gevaar dat dit de omzetting naar een TBS-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigt, waarbij een toets op proportionaliteit en subsidiariteit zijn inbegrepen. De incidenten die er zijn geweest, hebben zich afgespeeld in de inrichting. [verdachte] heeft meermalen meerdaags onbegeleid verlof gehad, heeft gewerkt en is naar school gegaan. Gedurende die tijd is er geen sprake geweest van het plegen van strafbare feiten. Tijdens de keren dat [verdachte] meerdaags onbegeleid verlof had, was er geen sprake van een zodanig groot en onmiddellijk gevaar voor de samenleving dat [verdachte] niet naar huis mocht.
Er zijn onvoldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen dat van [verdachte] een groot gevaar uit gaat die een omzetting rechtvaardigen.
[verdachte] heeft aangegeven dat hij bereid is zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik. Het gegeven dat tijdens de voorwaardelijke beëindiging de PIJ-maatregel alsnog kan worden omgezet in een TBS-maatregel is voor hem een grote stok achter de deur.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het subsidiaire verzoek van de officier van justitie moet worden afgewezen. Zij verwijst naar de psychologische rapportage van D. van Luijk van 5 december 2022 waaruit blijkt dat mevrouw Van den Berg van [inrichting] heeft aangegeven dat een Forca-plaatsing enerzijds vragen kan beantwoorden, maar anderzijds niet het beste in [verdachte] naar boven haalt omdat hij bij een overplaatsing moet wennen aan een nieuwe situatie. Ook is de raadsvrouw van mening dat de officier van justitie dit verzoek eerder had moeten doen bij de rechter-commissaris.

7.De beoordeling

Zoals blijkt uit de stukken kampt [verdachte] met complexe psychopathologie. Er is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarbij sprake is van gemengde persoonlijkheidstrekken, zoals een pervasief wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en antisociale trekken, een stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in het gebruik van een stimulantium, amfetamineachtig middel en gedrag dat zwakbegaafd imponeert. Het vermogen tot hechting is al vroeg beschadigd geraakt. Hierdoor is de ontwikkeling van het gevoelsleven, het geweten en de impulscontrole niet goed op gang gekomen. Binnen de
PIJ-maatregel is het niet gelukt [verdachte] zelf te laten inzien dat hij een drugsprobleem heeft. Dit zorgt voor stagnatie in zijn traject. [inrichting] heeft aangegeven dat de risico’s onverminderd groot blijven door het drugsgebruik. In vrije situaties zijn de risicofactoren hoog en kan dit als matig worden beoordeeld in meer gekaderde omstandigheden met voldoende begeleiding en duidelijkheid.
Wettelijk kader
Artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt, voor zover van belang:
1. De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen (…).2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt (…) Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.(…)
Artikel 6:6:32 Sv luidt, voor zover van belang:
1. De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging.2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht.(…)
Artikel 6:6:33 Sv luidt:
1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweede lid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid;b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.5. Bij de beslissing betrekt de rechter:a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, enb. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt, voor zover van belang:
1. Indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, kan de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat:1°. bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en2°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet.(…)3.Ten behoeve van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, doet de rechter een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit advies.
De rechtbank stelt voorop dat alleen voor uitzonderlijke gevallen, als de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, de omzetting van een PIJ-maatregel in een TBS- maatregel mogelijk is. Er moet sprake zijn van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en van de veroordeelde dient een zodanig groot gevaar uit te gaan dat dit een omzetting rechtvaardigt. Hierbij is ook een toets van de proportionaliteit en subsidiariteit van die omzetting aan de orde. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dat verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om de veroordeelde te behandelen.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel van [verdachte] voorwaardelijk eindigt op
20 februari 2024 en de maximale duur van het onvoorwaardelijke deel aldus is bereikt. Hierna gaat de voorwaardelijke beëindiging van rechtswege lopen. Bij [verdachte] bestond ten tijde van het feit waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het indexdelict betreft een feit waarvoor TBS kan worden opgelegd.
Aan de voorwaarde gesteld onder 37a, lid 3, Wetboek van Strafvordering, is niet voldaan. De rapportages van de psychiater en psycholoog zijn ouder dan 1 jaar en de verdediging heeft geen instemming gegeven hiervan gebruik te maken. Wel beschikt de rechtbank over het verlengingsadvies van [inrichting] , een reclasseringsadvies en het zeventiende perspectiefplan, allen daterend uit 2023.
In de afgelopen periode is gebleken dat er meerdere malen positieve urinecontroles zijn geweest en dat [verdachte] begin december 2023 binnen de instelling verbaal geweld heeft gebruikt. Tijdens het doorlopen van het STP-traject had [verdachte] meerdaags onbegeleid verlof en is hij naar zijn werk en naar school gegaan. Van gewelds- of andere ernstige incidenten buiten de instelling is geen sprake geweest. De rechtbank stelt vast dat het STP-traject en het meerdaags onbegeleid verlof niet zouden zijn goedgekeurd als het risico zodanig hoog zou zijn geweest dat dit onverantwoord zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen zijn dat van [verdachte] daadwerkelijk een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit omzetting naar een TBS-maatregel rechtvaardigt. Weliswaar heeft [verdachte] meermalen positieve urinecontroles gehad en is er sprake geweest van twee mishandelingen binnen [inrichting] , waarbij de rechtbank geen afbreuk wil doen aan de impact die dit soort feiten op de aangevers heeft (gehad), maar er is in deze beide gevallen geen sprake geweest van een zeer ernstig geweldsincident. De voornoemde incidenten ondersteunen het bestaan van gevaar voor recidive, maar bieden geen onderbouwing voor een zodanig ernstig (qua aard en omvang) recidiverisico op een geweldsincident dat terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Daarbij komt dat door de deskundige van [inrichting] ter terechtzitting is aangegeven dat het risico meer zit in het gebruik van drugs en de keuzes die [verdachte] daarbij maakt. De deskundige ziet niet perse gevaar voor het indexdelict. Afgewogen het recidiverisico enerzijds en de zwaarte en impact van de terbeschikkingstelling anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. De rechtbank wijst het verzoek tot omzetting dan ook af.
Het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om aanhouding en [verdachte] (alsnog) te laten observeren wijst de rechtbank ook af. Uit de voorhanden zijnde rapportages blijkt niet dat er sprake is van een dusdanig hoog recidiverisico voor ernstige geweldsdelicten. Een observatie is ook niet aan de orde geweest voor het inzetten van het STP-traject en het toekennen van meerdaags onbegeleid verlof. De rechtbank ziet geen aanleiding tot de conclusie te komen dat [verdachte] geobserveerd moet worden.
Nu de vordering tot omzetting wordt afgewezen, eindigt de PIJ-maatregel van rechtswege voorwaardelijk. [verdachte] zal moeten laten zien dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. Er wordt ingezet op resocialisatie gericht op het leren van werkervaring in de omgeving van de inrichting en het op bezoek gaan bij zijn moeder. Vanuit dat gegeven zal perspectief gegeven moeten worden, waarbij veel sturing en begeleiding nodig is. Ter terechtzitting heeft [verdachte] zich bereid verklaard zich aan alle voorwaarden te zullen houden en mee te willen werken om van zijn drugsverslaving af te komen.
Bij de voorwaardelijke beëindiging zullen de van rechtswege gestelde voorwaarden gelden, zoals opgenomen in artikel 77ta, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast zullen er ook bijzondere voorwaarden worden gesteld aan de voorwaardelijke beëindiging, zoals deze hieronder in de beslissing zijn vermeld.

8.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de vordering;
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot het omzetten van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in de maatregel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
- bepaalt dat de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen gaat lopen met ingang van 20 februari 2024 voor de duur van een jaar;
- stelt de volgende bijzondere voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen:
a. de veroordeelde werkt mee aan het toezicht door de reclassering. Deze medewerking houdt onder andere in:
 de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
 de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
 de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde als dat voor belang is voor het toezicht;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en werkt zo nodig mee aan financiële ondersteuning;
de veroordeelde laat zich behandelen, ook als deze behandeling gericht is op zijn middelenverslaving, door een nader te bepalen instelling voor ambulante begeleiding of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start tijdens de voorwaardelijke beëindiging. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
de veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
- verstaat dat aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden:
- de veroordeelde maakt zich tijdens de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt ter inzage aan een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
- de veroordeelde verleent medewerking aan het toezicht door de reclassering;
- geeft opdracht aan de reclassering Nederland, Leger des Heils, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. P. van Blaricum en mr. S.A.M.C. van de Winkel, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2024.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2013, 33 498, nr. 3.