ECLI:NL:RBLIM:2024:7296

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 22/2691
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen de woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet behandeld. De burgemeester van Kerkrade had het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens hem geen procesbelang hadden. Eisers, die tussen het voornemen tot sluiting en de feitelijke sluiting van de woning waren verhuisd, stelden dat zij nog steeds financieel aansprakelijk konden worden gesteld en op een zwarte lijst waren geplaatst, wat hun kansen op het vinden van een nieuwe woning bemoeilijkte.

De rechtbank oordeelt dat eisers wel degelijk procesbelang hebben, omdat de woningsluiting hun eer en goede naam kan schaden. De rechtbank vernietigt de beslissing van de burgemeester en draagt hem op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank bepaalt tevens dat de burgemeester het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden en veroordeelt hem tot het betalen van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 875,-.

De uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024. Een afschrift van de uitspraak is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2691

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[bewindvoerder], gevestigd te [vestigingsplaats] , bewindvoerder,
[eiser], uit [woonplaats 1] , eiser, en
[eiseres], uit [woonplaats 2] , eiseres,
hierna gezamenlijk genoemd: eisers
(gemachtigde: mr. J.J.M. Goltstein),
en

de burgemeester van de gemeente Kerkrade.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar.
1.1.
De burgemeester heeft met dit besluit het bezwaar van eisers - tegen het sluiten van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet - niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers daarbij geen procesbelang hebben.
1.2.
De rechtbank heeft aan partijen laten weten dat zij het niet nodig acht om een zitting te houden. Zij heeft daarom aan partijen gevraagd om, indien zij wensen te worden gehoord, binnen vier weken een brief naar de rechtbank te sturen. Omdat partijen hier niet op hebben gereageerd doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester onterecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep, voor zover dat is ingesteld door eiser en eiseres, gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser en eiseres hebben op de [adres] in [plaats] gewoond, waar de politie tijdens een huiszoeking op 500 gram henneptoppen heeft aangetroffen. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan een voornemen bekend gemaakt om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten. Daarna heeft de burgemeester de woning gesloten voor de duur van twintig weken. Eiser en eiseres zijn tussen het voornemen tot woningsluiting en de daadwerkelijke woningsluiting verhuisd, en hebben samen met de bewindvoerder bezwaar gemaakt tegen de woningsluiting.
3.1.
De burgemeester heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers geen procesbelang hebben bij het besluit waartegen ze opkomen. Eisers hebben voorafgaande aan de effectuering van de woningsluiting de huur opgezegd en ze hebben volgens de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat ze schade lijden door het besluit.
Wat voeren eisers in beroep aan?
4. Eisers voeren aan dat de omstandigheid dat de woning is verlaten voordat de woningsluiting heeft plaatsgevonden er niet toe leidt dat zij geen (proces)belang meer hebben. Ze geven aan dat zij nog steeds (financieel) aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de woningsluiting, hetgeen gedurende beroep ook is gebeurd. Verder zijn eiser en eiseres op een zwarte lijst geplaatst waardoor het moeilijk is om een andere woning te vinden. Ook worden zij aangekeken voor de woningsluiting.
Hebben eisers belang bij hun bezwaar?
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser en eiseresprocesbelang hebben. Zij motiveert dit oordeel als volgt.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie moet een persoon om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het besluit hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak kan procesbelang ook bestaan indien tot op zekere hoogte aannemelijk is dat betrokkene als gevolg van voorliggende besluit in zijn eer en goede naam is geschaad. [2] De rechtbank is van oordeel dat een woningsluiting, en het aanbrengen van een zegel op de voordeur van die woning, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van eiser en eiseres kan impliceren tegenover de buurt. Daardoor is tot op zekere hoogte aannemelijk dat eiser en eiseres als gevolg hiervan worden geschaad in hun eer en goede naam. [3] Zij hebben daarom al belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar.
5.3.
Het voorstaande geldt echter niet ten aanzien van de bewindvoerder. Ten aanzien van de bewindvoerder is de rechtbank niet gebleken van een eigen, voldoende objectief en actueel belang, ook niet nadat de rechtbank alle eisers heeft verzocht om hun belang concreet te maken. De enkele omstandigheid dat hij bewindvoerder is van eiser en eiseres is onvoldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. De burgemeester heeft het bezwaar van de bewindvoerder daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van de bewindvoerder is ongegrond. Het beroep van eiser en eiseres is gegrond. De burgemeester zal daarom opnieuw, en dit maal inhoudelijk, op het bezwaar van eiser en eiseres moeten beslissen. De rechtbank ziet op dit moment geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting. De rechtbank zal daarom de beslissing op bezwaar vernietigen en de burgemeester opdragen om binnen een termijn van acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
7. Omdat de rechtbank eiser en eiseres gelijk geeft, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiser en eiseres het betaalde griffierecht moet vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt de burgemeester tot slot in de proceskosten die eiser en eiseres hebben gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ter waarde van € 875,- per punt, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van de bewindvoerder ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiser en eiseres gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar, voor zover daarmee op het bezwaar van eiser en eiseres is beslist;
  • draagt de burgemeester op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de burgemeester aan eisers het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4973.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3148.