ECLI:NL:RBLIM:2024:7202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 24/4158
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Participatiewet en spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. Het college had deze aanvraag op 19 augustus 2024 afgewezen, waarna verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van verzoekster en het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Hoewel zij aangeeft dat zij al geruime tijd zonder inkomsten zit en haar spaargeld op is, blijkt uit de beoordeling dat er geen acute dreiging van huisuitzetting of afsluiting van energie en water is. Verzoekster woont bij haar moeder en is geen huur of kostgeld verschuldigd. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift kan afwachten.

Daarnaast is er geen sprake van een evident onrechtmatig besluit van het college. De voorzieningenrechter stelt vast dat de feitelijke situatie nog te onduidelijk is en dat er aanknopingspunten zijn voor het standpunt van het college dat verzoekster op geld waardeerbare activiteiten verricht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4158

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, het college

(gemachtigde: A. van Santvoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3.1.
Verzoekster voert aan dat zij al geruime tijd, vanaf juli 2024, niet meer beschikt over een bron van inkomsten om in haar levensonderhoud te voorzien. Haar spaargeld is op. Ze kan haar vaste lasten niet meer voldoen, waardoor er sprake is van toenemende schulden. Verzoekster stelt dat het nog weken kan duren voordat het college heeft beslist op haar bezwaarschrift.
3.2.
Het college betwist het spoedeisend belang. Van het maken van schulden waardoor een acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten is niet gebleken. Verzoekster kan de beslissing op bezwaar afwachten.
3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in een acute (financiële) noodsituatie verkeert of dat onomkeerbare gevolgen dreigen. Zij woont bij haar moeder en is geen huur of kostgeld verschuldigd. Van een dreigende uithuiszetting of afsluiting van energie daarom is geen sprake. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij wel de afspraak heeft met haar moeder dat zij meebetaalt aan de boodschappen (ongeveer € 100,- per week). Die afspraak kan verzoekster momenteel niet nakomen, stelt ze. Het is echter niet zo dat verzoekster niet meer mag mee-eten. Ook in die zin is er van een noodsituatie derhalve geen sprake. Dat verzoekster vaste lasten heeft, die ze nu niet meer kan voldoen, waardoor schulden ontstaan, leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat sprake is van een financiële noodsituatie of van onomkeerbare gevolgen. Daarvoor zijn voor de voorzieningenrechter de aard en omvang van de vaste lasten van doorslaggevend belang. De vaste lasten bestaan namelijk uit wegenbelasting (€ 107,-), (auto)verzekering (€ 65,58 pakketpremie), zorgverzekering (€ 146,95), telefoon (€ 35,37), aflossen van een schuld bij Duo (€ 33,65), een begrafenisverzekering (€ 6,88) en benzinekosten. De voorzieningenrechter neemt daarbij mede in overweging dat verzoekster maandelijks een zorgtoeslag van € 123,00 ontvangt waarvan zij de kosten van de zorgverzekering grotendeels kan voldoen. Gelet op het voorgaand is de voorzieningenrechter met het college van oordeel dat verzoekster de beslissing op bezwaar kan afwachten.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
4. De door verzoekster gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van het college evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarvoor is de feitelijke situatie nog te onduidelijk, terwijl er wel aanknopingspunten zijn voor het standpunt van het college dat verzoekster op geld waardeerbare activiteiten verricht, met haar eigen twee paarden en met drie paarden van derden.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
de griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 oktober 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.