In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wonen Zuid en een gedaagde partij, die optreedt als bewindvoerder over de goederen van een onderbewindgestelde. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 oktober 2024. Tijdens deze behandeling zijn partijen tot een schikking gekomen over de huurachterstand, die tot en met september 2024 is vastgesteld op € 2.434,89. De gedaagde partij heeft zich verplicht om een bedrag van € 1.000,00 te betalen uiterlijk op 9 oktober 2024, gevolgd door maandelijkse betalingen van € 150,00, totdat de totale achterstand is voldaan. Tevens is de gedaagde partij verplicht om de lopende huurverplichtingen stipt na te komen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de verhuurder, Stichting Wonen Zuid, toewijsbaar zijn. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Daarnaast is de huurovereenkomst ontbonden, en is de gedaagde partij verplicht om de woning te ontruimen indien zij in gebreke blijft met de betalingsverplichtingen. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder direct kan overgaan tot uitvoering van het vonnis, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.