ECLI:NL:RBLIM:2024:7198

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
10988174 CV EXPL 24-1337
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake onverschuldigde betaling en huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, die in de oorspronkelijke procedure als gedaagde was opgetreden, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 23 augustus 2023. Dit verstekvonnis was uitgesproken in een geschil tussen de opposant en de stichting Woningstichting Veenvesters, waarbij de opposant was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.498,51 aan Veenvesters. De opposant betwistte de inhoud van het verstekvonnis en vorderde vernietiging ervan, terwijl Veenvesters verzocht om de opposant niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet, omdat dit te laat zou zijn ingesteld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat de opposant pas op 23 januari 2024 kennis had genomen van de inhoud van het verstekvonnis. De rechter heeft vervolgens de oorspronkelijke vordering van Veenvesters beoordeeld. De opposant had niet betwist dat zij een bedrag van € 2.038,17 aan Veenvesters verschuldigd was, maar voerde aan dat zij slechts € 2.000,00 hoefde terug te betalen. Dit verweer werd door de kantonrechter verworpen, omdat de opposant dit niet voldoende had onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de opposant € 598,51 aan Veenvesters moest betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden aan de opposant opgelegd, die als de inhoudelijk in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het verstekvonnis werd vernietigd en de rechter deed opnieuw uitspraak, waarbij de verzetprocedure gegrond werd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10988174 CV EXPL 24-1337
Vonnis in verzet van de kantonrechter van 9 oktober 2024
in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
opposant (gedaagde in de oorspronkelijke procedure),
gemachtigde: mr. B.A.L.H. Robijns,
tegen:
de stichting Woningstichting Veenvesters,
gevestigd te Veenendaal,
geopposeerde (eiseres in de oorspronkelijke procedure),
gemachtigde: Digideur, gerechtsdeurwaarder.
Partijen worden hierna [opposant] en Veenvesters genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 1 augustus 2023 van Veenvesters;
  • het verstekvonnis van 23 augustus 2023 van de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht met zaaknummer 10647080 CV EXPL 23-3401 (hierna: “het verstekvonnis”);
  • de verzetdagvaarding van [opposant] van 19 februari 2024;
  • de conclusie van antwoord in verzet;
  • de conclusie van repliek in verzet.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Tussen Veenvesters en [opposant] heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot een woning in [plaats] . Deze huurovereenkomst is per 31 mei 2022 beëindigd.
2.2.
Op 26 juli 2022 heeft Veenvesters een bedrag van € 1.638,17 aan [opposant] betaald onder vermelding van “
creditnota onterechte mutatiekosten”.
2.3.
[opposant] is in het verstekvonnis veroordeeld om aan Veenvesters te betalen een bedrag van € 1.498,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.235,85 vanaf 5 juli 2023 tot de dag van volledige betaling. Ook is [opposant] veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
Het verstekvonnis is op 30 augustus 2023 aan [opposant] betekend door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het adres van [opposant] .
2.5. (
De gemachtigde van) Veenvesters heeft het verstekvonnis op 23 januari 2024 per e-mail aan (de gemachtigde van) [opposant] toegestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[opposant] is het niet eens met het verstekvonnis en komt daartegen in verzet. [opposant] vordert vernietiging van het verstekvonnis en om de vorderingen van Veenvesters alsnog af te wijzen. Ook vordert [opposant] om Veenvesters te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Veenvesters verzoekt de kantonrechter om [opposant] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet, omdat dit te laat is ingesteld. Mocht [opposant] wel ontvangen kunnen worden in haar verzet dan concludeert Veenvesters tot bekrachtiging van het verstekvonnis, met veroordeling van [opposant] in de kosten van de verzetprocedure.

4.De beoordeling

4.1.
Voordat de kantonrechter de zaak inhoudelijk kan behandelen moet de vraag worden beantwoord of [opposant] op tijd verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis. Als het verzet op tijd is ingesteld, kan de kantonrechter de zaak inhoudelijk behandelen.
Het verzet is op tijd ingesteld
4.2.
Op grond van artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vangt de verzettermijn van vier weken – kortgezegd – aan (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
4.3.
Er is geen sprake van de situatie zoals hiervoor bedoeld onder (1) omdat het verstekvonnis niet in persoon aan [opposant] is betekend, maar door achterlating van het exploot in een gesloten envelop. De kantonrechter moet dan ook beoordelen of er sprake is van een situatie zoals hiervoor bedoeld onder (2). De vraag is of [opposant] een daad van bekendheid heeft verricht en daarna tenminste vier weken heeft laten verstrijken tot de datum waarop zij de verzetdagvaarding heeft uitgebracht (19 februari 2024). Als er tussen de daad van bekendheid en het uitbrengen van de verzetdagvaarding meer dan vier weken is verstreken dan heeft zij het verzet te laat ingesteld en kan de zaak niet inhoudelijk worden behandeld.
4.4.
De daad van bekendheid impliceert een gedraging van de veroordeelde naar buiten toe, waarmee de veroordeelde laat zien dat hij bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan hem bekend is. Dit houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen op tijd en goed te kunnen verzetten. Als de veroordeelde alleen bekend is met het bestaan van een vonnis en niet met de inhoud van dat vonnis is dat (dus) onvoldoende.
4.5.
[opposant] heeft aangevoerd dat zij niet eerder dan 23 januari 2024 van de inhoud van het verstekvonnis kennis heeft kunnen nemen omdat de gemachtigde van Veenvesters toen het verstekvonnis en de daaraan ten grondslag liggende dagvaarding per e-mail aan haar gemachtigde heeft toegestuurd.
4.6.
Hoewel het e-mailbericht van de gemachtigde van Veenvesters geen daad van bekendheid van [opposant] zelf is, kan naar het oordeel van de kantonrechter hiermee wel worden vastgesteld dat [opposant] tussen 23 januari 2024 en 19 februari 2024 (de datum van de verzetdagvaarding) een daad van bekendheid moet hebben gepleegd. Dat [opposant] zelf dit e-mailbericht in het geding brengt, impliceert immers:
  • dat [opposant] zich tot haar gemachtigde heeft gewend,
  • dat de gemachtigde van [opposant] contact heeft opgenomen met de gemachtigde van Veenvesters,
  • dat de gemachtigde van Veenvesters vervolgens het verstekvonnis aan de gemachtigde van [opposant] heeft toegestuurd en
  • dat [opposant] naar aanleiding daarvan heeft besloten om de verzetdagvaarding uit te laten brengen.
Uitgaande van deze omstandigheden beroept [opposant] er zich naar het oordeel van de kantonrechter terecht op dat de verzettermijn op 23 januari 2024 is gestart.
4.7.
Veenvesters heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat deze -vermoedelijke- gang van zaken niet juist is.
Weliswaar heeft Veenvesters aangevoerd dat [opposant] op 29 augustus 2023 twee keer telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van Veenvesters, waarbij [opposant] heeft aangegeven dat zij vond dat zij niet meer dan € 1.000,00 hoefde te betalen en dat zij een betalingsregeling van € 100,00 per maand wilde treffen, maar op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat [opposant] bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Uit het dossier blijkt namelijk dat er al eerder sommatiebrieven aan [opposant] waren verstuurd en het is niet uitgesloten dat [opposant] naar aanleiding daarvan om een betalingsregeling heeft verzocht. Ook met betrekking tot de telefonische contacten van 31 augustus 2023 en 1 september 2023 van [opposant] met de gemachtigde van Veenvesters kan niet worden vastgesteld dat [opposant] bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Zelfs als [opposant] zou hebben gezegd dat “
de deurwaarder is langsgeweest”, zoals Veenvesters heeft aangevoerd, volgt daaruit geen daad van bekendheid met de inhoud van het vonnis. Dit geldt om dezelfde reden voor het e-mailbericht [opposant] van 13 september 2023, waarin zij vraagt op welk rekeningnummer zij de eerste termijn van € 100,00 moet betalen en het e-mailbericht van 14 september 2023 van [opposant] waarin zij bevestigt dat zij iedere maand € 100,00 zou gaan betalen. En ook uit de daarop volgende betalingen van € 100,00 per maand volgt niet dat [opposant] bekend was met de inhoud van het verstekvonnis, aangezien de overgelegde betalingsbewijzen hier geen blijk van geven. Hier staat bijvoorbeeld geen betalingskenmerk op vermeld, waaruit dit zou kunnen worden afgeleid.
4.8.
Dit leidt tot de conclusie dat de verzettermijn is gaan lopen op 23 januari 2023. [opposant] heeft de verzetdagvaarding op 19 februari 2023 uitgebracht aan Veenvesters. Hiertussen zit een periode van minder dan vier weken. Dat betekent dat [opposant] het verzet tijdig heeft ingesteld. De kantonrechter verklaart [opposant] dan ook ontvankelijk in haar verzet en zal het geschil inhoudelijk beoordelen.
Beoordeling van de oorspronkelijke vordering
4.9.
Veenvesters heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd om [opposant] te veroordelen tot betaling van € 1.498,51. Veenvesters specificeert dit bedrag als volgt:
  • hoofdsom € 1.238,17
  • rente voor uit handen geven € 25,05
  • rente vanaf 3-4-‘23 tot 5-7-‘23 € 12,88
  • incassokosten € 224,73
  • in mindering betaald -/-
Totaal: € 1.498,51.
4.10.
Veenvesters stelt dat zij op 26 juli 2022 een bedrag van € 1.638,18 onverschuldigd aan [opposant] heeft betaald. Op dat moment stond ook nog (een gedeelte van) de huur voor de maand mei 2022 ad € 399,99 open. De totale betalingsachterstand bedroeg daarmee € 2.038,17. Veenvesters en [opposant] hebben voor dit bedrag een betalingsregeling van € 200,00 per maand afgesproken, welke Veenvesters bij brief van 5 september 2022 aan [opposant] heeft bevestigd. [opposant] heeft vervolgens op 5 september 2022, 31 oktober 2022, 14 december 2022 en 20 januari 2023 telkens € 200,00 betaald; in totaal € 800,00. Veenvesters vordert daarom aan hoofdsom een bedrag van € 1.238,17 (€ 2.038,17 - € 800,00).
4.11.
[opposant] heeft niet betwist dat Veenvesters op 26 juli 2022 het bedrag van € 1.638,18 onverschuldigd aan haar heeft betaald en ook niet dat er € 399,99 aan huur openstond.
[opposant] heeft aangevoerd dat Veenvesters aan haar zou hebben verklaard dat zij maar € 2.000,00 hoefde terug te betalen en dat zij voor dit bedrag een betalingsregeling zou hebben afgesproken. [opposant] heeft dit echter niet verder toegelicht. Zo heeft [opposant] niet aangegeven wanneer Veenvesters dit zou hebben gezegd en ook niet in welke context. Ook heeft zij nagelaten dit met stukken te onderbouwen. Daarentegen heeft Veenvesters een brief van 5 september 2022 overgelegd waarin zij aan [opposant] een betalingsregeling bevestigt ter aflossing van een bedrag van € 2.038,17 in negen termijnen van € 200,00 en één termijn van € 238,17. [opposant] heeft de inhoud en de ontvangst van deze brief niet betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [opposant] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij maar € 2.000,00 aan Veenvesters hoefde te betalen. Dit verweer slaagt dan ook niet.
4.12.
[opposant] heeft daarnaast nog aangevoerd dat zij € 1.000,00 had afgelost op het moment dat Veenvesters de oorspronkelijke dagvaarding uitbracht. Ter onderbouwing hiervan heeft [opposant] vier betalingsbewijzen overgelegd van € 200,00 (gedateerd op 5 september 2022, 31 oktober 2022, 14 december 2022 en 20 januari 2023).
De overgelegde betalingsbewijzen tonen aan dat [opposant] ten tijde van het uitbrengen van dagvaarding € 800,00 had afgelost. Omdat [opposant] geen aanvullende betalingsbewijzen heeft overgelegd kan niet worden vastgesteld dat zij op 1 augustus 2023 meer dan € 800,00 had afgelost. Ook niet gesteld of gebleken is dat [opposant] voor de datum van het verstekvonnis (23 augustus 2023) meer heeft betaald dan het hiervoor bedoelde bedrag van € 800,00. Het verweer van [opposant] dat zij € 1.000,00 had afgelost wordt daarom verworpen.
4.13.
Omdat [opposant] niet heeft betwist dat zij € 2.038,17 aan Veenvesters moest betalen en hiervoor is vastgesteld dat zij € 800,00 heeft afgelost komt vast te staan dat [opposant] op 1 augustus 2023 € 1.238,17 aan Veenvesters verschuldigd was. Dit bedrag is dan ook terecht aan hoofdsom in het verstekvonnis toegewezen.
4.14.
Veenvesters heeft een bedrag van € 224,73 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De door Veenvesters op 3 april 2023 gestuurde aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW) en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en kon daarom ook worden toegewezen.
4.15.
De gevorderde vervallen wettelijke rente van € 25,05 en € 12,88 is als onweersproken en op de wet gegrond door [opposant] verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente vanaf 5 juli 2023 over de hoofdsom zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld. Tot slot heeft Veenvesters onweersproken gesteld dat [opposant] nog een betaling van € 2,32 heeft gedaan, die in mindering strekt op de hoofdsom.
4.16.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de bedragen in het verstekvonnis op goede gronden zijn toegewezen en dat het verzet in die zin ongegrond is.
4.17.
Hierna zal de kantonrechter ingaan op de betalingen die [opposant] verricht zou hebben na het verstekvonnis.
Betalingen van [opposant] na het verstekvonnis
4.18.
[opposant] heeft bewijzen overgelegd van betalingen van € 100,00 op 20 september 2023, 20 oktober 2023, 20 november 2023, 20 december 2024, 20 februari 2024, 20 maart 2024 en 20 april 2024. Veenvesters heeft deze betalingen erkend. Daarnaast heeft Veenvesters in de conclusie van antwoord in verzet onweersproken aangevoerd dat zij op 23 januari 2024 € 100,00 heeft ontvangen en dat [opposant] in maart 2024 twee maal € 100,00 heeft betaald. Het staat daarmee vast dat [opposant] sinds de datum van het verstekvonnis ten minste nog € 900,00 heeft betaald.
4.19.
Bij conclusie van repliek in verzet heeft [opposant] nog twee betalingsbewijzen overgelegd van € 100,00, gedateerd op 21 mei 2024 en 20 juni 2024. Over deze betalingen heeft Veenvesters zich niet kunnen uitlaten, zodat de kantonrechter deze niet in dit vonnis kan meenemen. De kantonrechter wijst Veenvesters er wel op dat zij ontvangen betalingen in mindering moet laten komen op het uiteindelijke bedrag dat [opposant] nog aan haar moet betalen.
4.20.
Voor zover [opposant] een beroep heeft willen doen op opschorting van haar betalingsverplichting gaat de kantonrechter ervan uit dat [opposant] dit verweer heeft laten varen, gezien de maandelijkse betalingen die zij heeft gedaan.
4.21.
Op grond van artikel 6:44 BW moeten betalingen eerst worden toegerekend aan de gemaakte kosten, daarna aan de vervallen rente en tot slot aan de hoofdsom. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een afwijkende regeling zijn overeengekomen. Toepassing van dit artikel leidt ertoe dat het betaalde bedrag van € 900,00 eerst in mindering strekt op de buitengerechtelijke incassokosten, dan op de vervallen rente en tot slot op de hoofdsom. Dit heeft tot gevolg dat er een bedrag van € 598,51 aan hoofdsom overblijft (€ 1.498,51- € 900,00). Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
4.22.
Omdat er na het verstekvonnis nog betalingen zijn geweest, waarmee in dit vonnis rekening wordt gehouden, zal de kantonrechter omwille van de duidelijkheid het verstekvonnis in zijn geheel vernietigen en opnieuw uitspraak doen. In zoverre is het verzet gegrond.
4.23.
[opposant] wordt als de inhoudelijk in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van zowel de procedure onder zaaknummer 10647080 CV EXPL 23-3401 als deze verzetprocedure (inclusief nakosten). De proceskosten van Veenvesters worden begroot op:
  • Dagvaarding: € 132,04
  • Griffierecht: € 322,00
  • Salaris gemachtigde: € 398,00 (2 x tarief € 199,00)
  • Nakosten:
Totaal: € 951,54

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet tegen het op 23 augustus 2023 onder zaaknummer 10647080 CV EXPL 23-3401 gewezen verstekvonnis gegrond;
5.2.
vernietigt het op 23 augustus 2023 onder zaaknummer 10647080 CV EXPL 23-3401 gewezen verstekvonnis om proceseconomische redenen en opnieuw rechtdoende:
5.3. veroordeelt [opposant] tot betaling aan Veenvesters van een bedrag van € 598,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo aan hoofdsom dat telkens na iedere betaling heeft uitgestaan, vanaf 5 juli 2023 tot aan dag van betaling;
5.4. veroordeelt [opposant] in de proceskosten, aan de kant van Veenvesters tot aan dit vonnis begroot op een bedrag van € 951,54;
5.5. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en is in het openbaar uitgesproken door
mr. A.P.A. Bisscheroux op 9 oktober 2024.