Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 19,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarbij namens Eckelholt Enterprises spreekaantekeningen zijn voorgedragen en de eis is gewijzigd,
- de antwoordakte na wijziging van eis.
2.De feiten
3.Het geschil
b. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de wei behorende tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste de eigendom zijn van Eckelholt Enterprises, en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises, met een verbod voor [gedaagden] om de wei voormeld vervolgens nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen; en
b. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om uiterlijk 1 januari 2024 (subsidiair uiterlijk op een datum die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren) de oprit behorende tot het perceel, kadastraal bekende als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste de eigendom zijn van Eckelholt Enterprises en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises, met een verbod voor [gedaagden] om de oprit voormeld nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen; en
primair[gedaagde sub 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met betrekking tot de overbouw van de bebouwing op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] op een strook grond ter grootte van circa 16 m² op zijn perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 3] zijn medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van de verjaring en daarmee formele vastlegging van de overdracht van de eigendom van de betreffende strook aan Eckelholt Enterprises ten overstaan van de notaris (notaris [naam notaris] van [naam notarissen] te [vestigingsplaats 2] )
subsidiair: [gedaagde sub 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met betrekking tot de overbouw van de bebouwing op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] op een strook grond ter grootte van circa 16 m² op zijn perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 3] zijn medewerking te verlenen aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand ex artikel 5:54 BW ten overstaan van ten overstaan van de notaris (notaris [naam notaris] van [naam notarissen] te [vestigingsplaats 2] );
b. alsmede voor het geval dat [gedaagde sub 2] niet binnen de gestelde termijn aan de in dat kader uitgesproken veroordeling voldoet:
primair: bepaalt dat het vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde sub 2] c.q. diens medewerking aan het verlijden van de bedoelde akte tot vastlegging van de verjaring en eigendomsoverdracht dan wel de akte tot het vestigen van de erfdienstbaarheid, met bepaling dat deze aldus opgemaakte akte op deze basis rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven; of
subsidiairde veroordeling sub a uit te spreken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde sub 2] verzuimt om aan de veroordeling te voldoen; en
b. [gedaagden] , hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van Eckelholt Enterprises en verplichte verschotten, alsmede alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening; en
c. [gedaagden] , hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv ad € 173,--, indien gedaagden aan de veroordeling voldoen zonder dat het vonnis aan hen behoeft te worden betekend, en € 263,-- indien het vonnis aan hen betekend moet worden, althans voor recht verklaart dat de kostenveroordeling in het vonnis ook een executoriale titel oplevert voor de door de rechtbank in dat vonnis te noemen nakosten, althans voor de nakosten die door deurwaarders gebruikelijk in rekening worden gebracht.
4.De beoordeling
erkend dat de overbouw door verjaring eigendom is geworden van Eckelholt Enterprises, ligt de primaire vordering onder IV a. en b. voor toewijzing gereed.
begrijpt, op het standpunt dat [gedaagde sub 2] daarvan door verjaring eigenaar is geworden. Zij stellen daartoe dat tussen de rechtsvoorgangers van Eckelholt Enterprises en [gedaagde sub 2] (te weten respectievelijk de Zusters van Barmhartigheid en [naam] : hierna ook te noemen grootvader [naam] ) in 1972 een overeenkomst is gesloten inhoudende dat ter
compensatie van het verlies van het bezit van de grond onder de overbouw grootvader
[naam] de eigendom zou verkrijgen van de wei en de oprit in ruil waarvoor grootvader
[naam] de grond waarop de overbouw staat in eigendom zou overdragen aan de Zusters van Barmhartigheid. Dat blijkt volgens [gedaagden] uit de brieven (van 31 augustus 1972 en 6 oktober 1972) die als productie 2 bij de conclusie van antwoord zijn gevoegd.
eigendom van de wei en de oprit enkel kan hebben verkregen door verjaring. Volgens [gedaagden] hebben de rechtsvoorgangers van Eckelholt Enterprises en [gedaagde sub 2] de percelen in bezit genomen en gehouden overeenkomstig hetgeen zij hadden afgesproken eind jaren ’60, begin jaren ‘70 en zou worden opgenomen in de op te stellen notariële ruilingsakte. Eckelholt Enterprises betwist dat sprake is van bezit en (ten aanzien van de wei) dat de verjaringstermijn verstreken is.
inbezitneming van de oprit en de wei heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarbij dat het, nu het gaat om een bevrijdend verweer, aan [gedaagden] is om gemotiveerd te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zij (althans hun rechtsvoorgangers) het voor verkrijgende of bevrijdende verjaring vereiste bezit hebben gehad en dat daarvan sprake is geweest gedurende een periode lang genoeg om op grond van voormelde verjaringsgronden eigendom te hebben verkregen.
vastgesteld wat tussen grootvader [naam] en de Zuster van Barmhartigheid ter zake van welke percelen is overeengekomen. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat hij die bijlage ook niet (meer) in zijn administratie (of in die van grootvader [naam] ) heeft aangetroffen
verkrijgen) krachtens de rechtsverhouding met de verkoper (lees: iemand die op grond van een ruilovereenkomst eigendom zal verliezen) jegens deze gerechtigd is om, vooruitlopend op de levering van het gekochte (lees: het geruilde), zich daarover de feitelijke macht te
perceel, en zulks deed met instemming van de partij die door de koop of ruiling de eigendom van een perceel zou verliezen.
hadden immers ook concreet moeten stellen dat het gebruik dat zij van de wei hebben
gemaakt ook door derden kon worden beschouwd als bezitsdaden en dat hebben zij
onvoldoende gedaan. [gedaagden] hebben onder randnummer 21 van de conclusie van
antwoord immers al aangegeven dat ‘dit bezit wellicht niet dagdagelijks zichtbaar is voor eenieder’. Het voorgaande klemt te meer nu gedaagde sub 4 (hierna ook: [gedaagde sub 4] ) ter zitting heeft verklaard dat het juist de Zusters van Barmhartigheid zijn geweest die in 1964 de wei hebben afgezet en dat een gedeelte van die afrastering er nog steeds staat. Uit de
verklaring van [gedaagde sub 4] kan in ieder geval niet worden afgeleid dat [gedaagden] zelf de wei hebben afgerasterd. Ook vanuit dat perspectief bezien hebben [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom sprake is van bezit van de wei. Dat betekent dat Eckelholt
rechtvaardiging om die bouwhekken niet aan Eckelholt Enterprises te retourneren. De
rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van
kosten gevorderd. Op grond van het toepasselijke rapport BGK-integraal moet voor
vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten sprake zijn van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Eckelholt Enterprises heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan voornoemde criteria is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 925,00 zal daarom worden toegewezen.
1.042,00(2,0 punten × tarief € 521,00);