ECLI:NL:RBLIM:2024:7181

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/321833 / HA ZA 23-399
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over verjaring en overbouw van percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de stichting Eckelholt Enterprises en meerdere gedaagden over de eigendom en het gebruik van percelen grond. De eiseres, Eckelholt Enterprises, stelt dat zij sinds 23 februari 2017 eigenaar is van bepaalde percelen en dat gedaagden onrechtmatig gebruik maken van deze percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden in hun conclusie van antwoord hebben erkend dat de overbouw door verjaring eigendom is geworden van Eckelholt Enterprises. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringseisen niet zijn voldaan voor de wei en de oprit, en dat Eckelholt Enterprises de rechtmatige eigenaar blijft van deze percelen. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de wei en de oprit, en tot teruggave van bouwhekken aan Eckelholt Enterprises. Tevens zijn gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 september 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/321833 / HA ZA 23-399
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING BEWAARDER C.V. ECKELHOLT ENTERPRISES,
gevestigd te Mheer, gemeente Eijsden-Margraten,
eiseres,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ;
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1]
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn.
Eiseres zal hierna “Eckelholt Enterprises” genoemd worden, terwijl gedaagden gezamenlijk “ [gedaagden] ” genoemd zullen worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 19,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarbij namens Eckelholt Enterprises spreekaantekeningen zijn voorgedragen en de eis is gewijzigd,
  • de antwoordakte na wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eckelholt Enterprises is sedert 23 februari 2017 eigenaar van de percelen aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] . Deze percelen grenzen aan de percelen die thans eigendom zijn van gedaagde sub 2 (ook wel te noemen: [gedaagde sub 2] ) aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer 3] , [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] .
2.2.
Op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] is door een rechtsvoorganger van Eckelholt Enterprises, te weten: de stichting Zusters van Barmhartigheid (hierna: de Zusters van Barmhartigheid) een gebouw gebouwd dat voor een gedeelte over de kadastrale grens met het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 3] is gebouwd (hierna te noemen: de overbouw). De oppervlakte van die overbouw bedraagt ongeveer 16 m².
2.3.
[gedaagden] gebruikt een deel van het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] als oprit (hierna te noemen: de oprit) om te komen en te gaan naar het daarachter gelegen perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 4] . Voorts gebruikt [gedaagden] nog een deel van perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] voor het stallen van landbouwvoertuigen (hierna te noemen: de wei).

3.Het geschil

3.1.
Eckelholt Enterprises stelt dat [gedaagden] in hun conclusie van antwoord erkennen dat Eckelholt Enterprises, althans haar rechtsvoorganger, door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de overbouw.
3.2.
Verder stelt Eckelholt Enterprises dat uit de kadastrale informatie volgt dat zij de rechtmatige eigenaar is van het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] en dat enkel zij gerechtigd is om dat perceel te gebruiken. [gedaagden] hebben dat perceel pas sedert 2019 in gebruik en kunnen dus op grond van bevrijdende verjaring (artikel 3:105 lid 1 BW jo. artikel 3:306 BW) niet de eigendom hebben verkregen van dat perceel(sgedeelte). Dat gebruik is volgens haar begonnen toen [gedaagden] de bestaande afrastering verwijderd hebben en landbouwmachines op het terrein hebben geplaatst. Zo er al sprake zou zijn geweest van het voor verkrijging door verjaring vereiste bezit, dan heeft dat bezit niet minstens twintig jaar onafgebroken voortgeduurd.
3.3.
Eckelholt Enterprises stelt dat de bouwhekken plus toebehoren, die op een deel van het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] stonden, door [gedaagden] onrechtmatig zijn verwijderd.
3.4.
Ten slotte stelt Eckelholt Enterprises dat uit het feit dat zij de rechtmatige eigenaar is van het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] en dat enkel zij gerechtigd is om dat perceel te gebruiken, volgt dat [gedaagden] ook niet gerechtigd zijn om een deel van dat perceel te gebruiken als oprit naar hun perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 4] . De door [gedaagden] gestelde overeenkomst op grond waarvan zij de oprit mochten gebruikten, is door Eckelholt Enterprises immers rechtsgeldig opgezegd bij brief van 2 juni 2023, tegen 31 december 2023, zodat er sedertdien geen gebruikstitel meer kan bestaan.
3.5.
Op grond van het vorenstaande vordert Eckelholt Enterprises, na wijziging van haar eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. a. voor recht verklaart dat Eckelholt Enterprises de rechtmatige eigenaar is van de tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] behorende wei; alsmede
b. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de wei behorende tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste de eigendom zijn van Eckelholt Enterprises, en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises, met een verbod voor [gedaagden] om de wei voormeld vervolgens nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen; en
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot teruggave aan Eckelholt Enterprises van de door haar van de wei van Eckelholt Enterprises verwijderde bouwhekken plus toebehoren, binnen een termijn van zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen; en
III. a. voor recht verklaart dat Eckelholt Enterprises de rechtmatige eigenaar is van de tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] behorende oprit; alsmede
b. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om uiterlijk 1 januari 2024 (subsidiair uiterlijk op een datum die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren) de oprit behorende tot het perceel, kadastraal bekende als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste de eigendom zijn van Eckelholt Enterprises en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises, met een verbod voor [gedaagden] om de oprit voormeld nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen; en
IV. a.
primair[gedaagde sub 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met betrekking tot de overbouw van de bebouwing op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] op een strook grond ter grootte van circa 16 m² op zijn perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 3] zijn medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van de verjaring en daarmee formele vastlegging van de overdracht van de eigendom van de betreffende strook aan Eckelholt Enterprises ten overstaan van de notaris (notaris [naam notaris] van [naam notarissen] te [vestigingsplaats 2] )
subsidiair: [gedaagde sub 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met betrekking tot de overbouw van de bebouwing op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] op een strook grond ter grootte van circa 16 m² op zijn perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 3] zijn medewerking te verlenen aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand ex artikel 5:54 BW ten overstaan van ten overstaan van de notaris (notaris [naam notaris] van [naam notarissen] te [vestigingsplaats 2] );
b. alsmede voor het geval dat [gedaagde sub 2] niet binnen de gestelde termijn aan de in dat kader uitgesproken veroordeling voldoet:
primair: bepaalt dat het vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde sub 2] c.q. diens medewerking aan het verlijden van de bedoelde akte tot vastlegging van de verjaring en eigendomsoverdracht dan wel de akte tot het vestigen van de erfdienstbaarheid, met bepaling dat deze aldus opgemaakte akte op deze basis rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven; of
subsidiairde veroordeling sub a uit te spreken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde sub 2] verzuimt om aan de veroordeling te voldoen; en
V. a. [gedaagden] , hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eckelholt Enterprises te voldoen een bedrag van € 925,-- aan buitengerechtelijke kosten, althans subsidiair een bedrag zoals de rechtbank dat in redelijkheid toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; en
b. [gedaagden] , hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van Eckelholt Enterprises en verplichte verschotten, alsmede alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening; en
c. [gedaagden] , hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv ad € 173,--, indien gedaagden aan de veroordeling voldoen zonder dat het vonnis aan hen behoeft te worden betekend, en € 263,-- indien het vonnis aan hen betekend moet worden, althans voor recht verklaart dat de kostenveroordeling in het vonnis ook een executoriale titel oplevert voor de door de rechtbank in dat vonnis te noemen nakosten, althans voor de nakosten die door deurwaarders gebruikelijk in rekening worden gebracht.
3.6.
De stellingen en vorderingen van Eckelholt Enterprises worden door [gedaagden] gemotiveerd weersproken.
3.7.
De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [gedaagden] in hun conclusie van antwoord (onder nummer 60) hebben
erkend dat de overbouw door verjaring eigendom is geworden van Eckelholt Enterprises, ligt de primaire vordering onder IV a. en b. voor toewijzing gereed.
4.2.
Ten aanzien van de wei en de oprit stellen [gedaagden] zich, naar de rechtbank
begrijpt, op het standpunt dat [gedaagde sub 2] daarvan door verjaring eigenaar is geworden. Zij stellen daartoe dat tussen de rechtsvoorgangers van Eckelholt Enterprises en [gedaagde sub 2] (te weten respectievelijk de Zusters van Barmhartigheid en [naam] : hierna ook te noemen grootvader [naam] ) in 1972 een overeenkomst is gesloten inhoudende dat ter
compensatie van het verlies van het bezit van de grond onder de overbouw grootvader
[naam] de eigendom zou verkrijgen van de wei en de oprit in ruil waarvoor grootvader
[naam] de grond waarop de overbouw staat in eigendom zou overdragen aan de Zusters van Barmhartigheid. Dat blijkt volgens [gedaagden] uit de brieven (van 31 augustus 1972 en 6 oktober 1972) die als productie 2 bij de conclusie van antwoord zijn gevoegd.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat van die beweerde ruiling geen notariële leveringsakte is opgemaakt. Volgens [gedaagden] is dat, omdat de notaris aan wie de opdracht was verstrekt om een dergelijke akte op te stellen, kort daarna ernstig ziek is geworden en vervolgens is overleden. Wat daar verder ook van zij, deze vaststelling heeft tot gevolg dat grootvader [naam] geen eigenaar van de wei en oprit is geworden door levering.
4.4.
Dat betekent dat, hetgeen partijen ook tot uitgangspunt nemen, [gedaagde sub 2] de
eigendom van de wei en de oprit enkel kan hebben verkregen door verjaring. Volgens [gedaagden] hebben de rechtsvoorgangers van Eckelholt Enterprises en [gedaagde sub 2] de percelen in bezit genomen en gehouden overeenkomstig hetgeen zij hadden afgesproken eind jaren ’60, begin jaren ‘70 en zou worden opgenomen in de op te stellen notariële ruilingsakte. Eckelholt Enterprises betwist dat sprake is van bezit en (ten aanzien van de wei) dat de verjaringstermijn verstreken is.
4.5.
De centrale vraag die beantwoord moet worden, is of de voor verjaring vereiste
inbezitneming van de oprit en de wei heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarbij dat het, nu het gaat om een bevrijdend verweer, aan [gedaagden] is om gemotiveerd te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zij (althans hun rechtsvoorgangers) het voor verkrijgende of bevrijdende verjaring vereiste bezit hebben gehad en dat daarvan sprake is geweest gedurende een periode lang genoeg om op grond van voormelde verjaringsgronden eigendom te hebben verkregen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat niet met zekerheid geconcludeerd kan worden dat de rechtsvoorgangers van partijen de afspraak, zoals die door [gedaagden] in deze procedure naar voren is gebracht, daadwerkelijk hebben gemaakt. In de brief van 31 augustus 1972 van de accountant van de Zusters van Barmhartigheid wordt weliswaar gesproken over een ruil van gronden, maar welke gronden dat precies zijn blijkt niet uit dat schrijven. In dat schrijven wordt verwezen naar een bijgevoegd afschrift met punten die destijds tussen de Zusters van Barmhartigheid en grootvader [naam] zouden zijn overeengekomen, maar dat afschrift is niet in het geding gebracht. Derhalve kan ook niet aan de hand van die bijlage worden
vastgesteld wat tussen grootvader [naam] en de Zuster van Barmhartigheid ter zake van welke percelen is overeengekomen. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat hij die bijlage ook niet (meer) in zijn administratie (of in die van grootvader [naam] ) heeft aangetroffen
4.7.
Zou wel vast komen te staan dat de inhoud van de tussen de rechtsvoorgangers van partijen eind jaren ’60, begin jaren ‘70 gemaakte afspraak wel zo is, zoals door [gedaagden] geschetst, dan is dat op zichzelf nog niet voldoende om het voor verjaring vereiste bezit aan te kunnen nemen. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van bezit is immers naar het oordeel van de rechtbank naar analogie beslissend hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 9 september 2011. [1] Volgens dat arrest kunnen zich gevallen voordoen waarin de koper (lees: iemand die op grond van een ruilovereenkomst eigendom zal
verkrijgen) krachtens de rechtsverhouding met de verkoper (lees: iemand die op grond van een ruilovereenkomst eigendom zal verliezen) jegens deze gerechtigd is om, vooruitlopend op de levering van het gekochte (lees: het geruilde), zich daarover de feitelijke macht te
verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen degene die door koop (lees: ruil) een perceel in eigendom zal krijgen, moet worden beschouwd als bezitter van het gekochte (lees: in dit geval geruilde). Daartoe is wel vereist dat degene die door koop (lees: ruil) de eigendom van een perceel zal moeten krijgen zich in alle opzichten en ook naar buiten toe is gaan gedragen als rechthebbende op het
perceel, en zulks deed met instemming van de partij die door de koop of ruiling de eigendom van een perceel zou verliezen.
4.8.
De rechtbank verstaat dat het zich in alle opzichten en naar buiten toe gedragen als rechthebbende niet alleen ziet op gedragingen of omstandigheden ten opzichte van de overdrager van het perceel, maar ook ten opzichte van derden.
4.9.
Ten aanzien de oprit is van dergelijke bezitshandelingen niet gebleken. [gedaagden] hebben ter mondelinge behandeling erkend dat de oprit open is en dus niet is afgesloten van het niet-gebruikte deel van perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] , welk perceel eigendom is van Eckelholt Enterprises. Alleen de toegang op de grens tussen de oprit en het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 4] dat eigendom is van [gedaagde sub 2] , is afgesloten met een poort. Daaruit volgt voor de rechtbank dat bij derden niet duidelijk zal zijn dat [gedaagde sub 2] zich als bezitter van de oprit beschouwt en zich als zodanig gedraagt. Het enkele gebruik om te komen en te gaan naar het eigen perceel is onvoldoende om dat bezit aan te nemen. Sterker nog, het feit dat het perceel van [gedaagde sub 2] juist ter hoogte van de perceelgrens met een hek is afgesloten, ziet de rechtbank veeleer als een indicatie dat derden [gedaagde sub 2] juist niet als bezitter zullen beschouwen. Dat betekent dat [gedaagden] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit volgt dat sprake is van bezit. Eckelholt Enterprises heeft haar eigendom dus niet door verjaring verloren. Derhalve ligt de vordering onder III onder a. voor toewijzing gereed. Datzelfde geldt voor de daarmee samenhangende vorderingen onder III onder b., nu [gedaagden] tegen die vordering geen separate betwisting heeft gericht. De rechtbank zal de datum van ontruiming stellen op 1 oktober 2024. Voorts zal de rechtbank een maximum aan de gevorderde dwangsom verbinden van € 50.000,00.
4.10.
Ten aanzien van de wei geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank
hebben [gedaagden] ook ten aanzien van de wei onvoldoende gesteld waaruit het omstreden bezit heeft bestaan en vanaf welke periode. [gedaagden] heeft immers enkel gesteld dat het bezit is gebaseerd op de omstreden overeenkomst en zou dateren van eind jaren 60, begin jaren 70, maar dat is, zoals hiervoor overwogen, op zichzelf onvoldoende. [gedaagden]
hadden immers ook concreet moeten stellen dat het gebruik dat zij van de wei hebben
gemaakt ook door derden kon worden beschouwd als bezitsdaden en dat hebben zij
onvoldoende gedaan. [gedaagden] hebben onder randnummer 21 van de conclusie van
antwoord immers al aangegeven dat ‘dit bezit wellicht niet dagdagelijks zichtbaar is voor eenieder’. Het voorgaande klemt te meer nu gedaagde sub 4 (hierna ook: [gedaagde sub 4] ) ter zitting heeft verklaard dat het juist de Zusters van Barmhartigheid zijn geweest die in 1964 de wei hebben afgezet en dat een gedeelte van die afrastering er nog steeds staat. Uit de
verklaring van [gedaagde sub 4] kan in ieder geval niet worden afgeleid dat [gedaagden] zelf de wei hebben afgerasterd. Ook vanuit dat perspectief bezien hebben [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom sprake is van bezit van de wei. Dat betekent dat Eckelholt
Enterprises niet het eigendom van de wei door verjaring is kwijtgeraakt en dat de vordering onder I a. en b. moet worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden vastgesteld op € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
4.11.
Eckelholt Enterprises heeft voorts onder II gevorderd dat [gedaagden] de aan haar toebehorende bouwhekken met toebehoren terug moet geven op straffe van een dwangsom. Onder randnummer 49 van de conclusie van antwoord hebben [gedaagden] erkend dat zij de bouwhekken hebben verwijderd en op het bedrijf hebben opgeslagen. Er bestaat geen
rechtvaardiging om die bouwhekken niet aan Eckelholt Enterprises te retourneren. De
rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van
€ 10.000,00. Eckelholt Enterprises heeft gevorderd dat niet alleen de bouwhekken, maar ook het ‘toebehoren’ teruggegeven wordt. Zij heeft echter niet toegelicht waaruit dit toebehoren bestaat, terwijl [gedaagden] alleen het onder zich hebben van de bouwhekken hebben
erkend, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.12.
Eckelholt Enterprises heeft onder V een vergoeding van de buitegerechtelijke
kosten gevorderd. Op grond van het toepasselijke rapport BGK-integraal moet voor
vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten sprake zijn van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Eckelholt Enterprises heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan voornoemde criteria is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 925,00 zal daarom worden toegewezen.
4.13.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eckelholt Enterprises worden begroot op:
- dagvaarding € 134,56;
- griffierecht € 2.837,00;
- salaris advocaat €
1.042,00(2,0 punten × tarief € 521,00);
Totaal € 4.013,56.
4.14.
Met betrekking tot de gevorderde nakosten overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL: HR: 2022:853, rov. 2.3).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Eckelholt Enterprises de rechtmatige eigenaar is van de tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] behorende wei,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de wei behorende tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste eigendom zijn van Eckelholt Enterprises, en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises,
5.3.
verbiedt [gedaagden] om de wei voormeld na de onder 5.2. genoemde termijn nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot teruggave aan Eckelholt Enterprises van de door haar van de wie van Eckelholt Enterprises verwijderde bouwhekken, binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00,
5.5.
verklaart voor recht dat Eckelholt Enterprises de rechtmatige eigenaar is van de tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] , behorende oprit,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om uiterlijk 1 oktober 2024 de oprit behorende tot het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 2] te ontruimen en te verlaten met alle daarop aanwezige roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste eigendom zijn van Eckelholt Enterprises en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Eckelholt Enterprises,
5.7.
verbiedt [gedaagden] om de oprit voormeld na de onder 5.6 genoemde datum nog te gebruiken of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] verzuimen om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met betrekking tot de overbouw van de bebouwing op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer 1] op een strook grond ter grootte van circa 16 m² op zijn perceel, kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer 3] zijn medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van de verjaring en daarmee formele vastlegging van de overdracht van de eigendom van de betreffende strook aan Eckelholt Enterprises ten overstaan van de notaris, te weten notaris mr [naam notaris] van [naam notarissen] te [vestigingsplaats 2] ,
5.9.
bepaalt dat, voor het geval dat [gedaagde sub 2] niet binnen de gestelde termijn aan de in onder 5.8. uitgesproken veroordeling voldoet, dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde sub 2] tot c.q. diens medewerking aan het verlijden van de bedoelde akte tot vastlegging van de verjaring en eigendomsoverdracht, zodanig dat deze aldus opgemaakte akte op deze basis rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven,
5.10.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de ander bevrijd zal zijn, tot betaling van een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
5.11.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de ander bevrijd zal zijn, in de proceskosten, aan de zijde van Eckelholt Enterprises tot op heden begroot op € 4.013,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.12.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.4 en 5.6 tot en met 5.11 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024. [2]

Voetnoten

1.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5989.
2.type: MT