ECLI:NL:RBLIM:2024:7011

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
03/085593-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben en produceren van MDMA en voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 oktober 2024, is de verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. G.W.L.A.M. Koppen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 september 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het aanwezig hebben van 920 kilogram MDMA en het produceren van MDMA en methamfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 maart 2024 in een loods in Weert betrokken was bij de productie van MDMA, waarbij hij samen met medeverdachte(n) handelingen verrichtte die als voorbereidingshandelingen kwalificeerden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking van het voertuig van medeverdachte onrechtmatig was, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de productie en het aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 4 jaren en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/085593-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Weert op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in [P.I.]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte 1] (met parketnummer 03/085436-24) en [medeverdachte 2] (met parketnummer 03/085556-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: al dan niet met een of meer anderen, 920 kilogram MDMA aanwezig heeft gehad;
Feit 2: al dan niet met een of meer anderen, MDMA en/of methamfetamine heeft geproduceerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 3: al dan niet met een of meer anderen, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van MDMA en/of methamfetamine.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Voor feit 1 kan een hoeveelheid van 790,54 kilogram MDMA bewezen worden verklaard. De verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in het lab MDMA aan het produceren, zodat zij wetenschap hadden van de aanwezigheid van MDMA in het lab en daarover ook de beschikking hadden. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 kan alleen bewezen worden dat de verdachte op 11 maart 2024 de strafbare handelingen heeft verricht. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de gehele ten laste gelegde periode.
De verdachte moet partieel worden vrijgesproken van het aanwezig hebben en produceren van methamfetamine, wegens onvoldoende bewijs.
Er is geen sprake van een vormverzuim in verband met de doorzoeking van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] , naar aanleiding van een identiteitsfouillering. De doorzoeking was rechtmatig. Ook al was de doorzoeking onrechtmatig, dan zijn de belangen van de verdachte niet geschaad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft primair bepleit dat het openen en doorzoeken van het laadgedeelte van de bus van medeverdachte [medeverdachte 1] onrechtmatig is geweest. Dat geldt ook voor het tijdens deze handelingen beperken van de inzittenden in hun bewegingsvrijheid. Het verdere handelen van de opsporingsambtenaren is vervolgens gebaseerd op de vondst in het voertuig. De enige juiste consequentie aan dit vormverzuim zou, aldus de verdediging, bewijsuitsluiting zijn. Ook omdat dit vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het onderzoek tegen de verdachte. Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, is door de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van MDMA en ook niet dat hij daarover kon beschikken. De verdachte was op 11 maart 2024 voor de eerste keer in de loods om daar eenmalig pre-precursoren te mengen. De verdachte kan enkel een verwijt worden gemaakt ten aanzien van voorbereidingshandelingen in de vorm van het produceren van PMK zoals ten laste gelegd onder feit 3. Ten aanzien van voornoemd feit dient hij te worden vrijgesproken voor de gedachtestreepjes 2, 3, 5, 6 en 7 op de tenlastelegging. De verdachte wist – bij gebrek aan kennis van het productieproces van harddrugs – immers niet wat voor een voorwerpen zich allemaal in de loods bevonden. Niet kan worden gezegd dat de verdachte door het binnentreden in de loods zich bewust is geweest van hetgeen zich allemaal in die loods bevond.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Uit het proces-verbaal van bevindingen, zoals opgenomen op p. 34 en verder van het dossier, volgt dat de politie op grond van artikel 2 Politiewet (de rechtbank begrijpt: artikel 3 Politiewet in samenhang met artikel 8 Politiewet) twee inzittenden van een Ford Transit verzocht heeft een legitimatiebewijs te tonen. De bestuurder, [medeverdachte 1] , deed dit. De mede-inzittende, [naam] , kon dit niet. Daarna is [naam] aan een identiteitsfouillering onderworpen en is in het passagiersgedeelte en het laadgedeelte van de bus gekeken naar een eventuele tas. In het laadgedeelte bleken goederen te liggen die door de politie herkend werden als zijnde objecten die gebruikt kunnen worden voor de productie van harddrugs. Uit een van de objecten druppelde een vloeistof waarvan de politie vermoedde dat dit amfetamineolie was en de politie rook ook een geur die overeenkwam met de geur die vaak in een productielocatie voor harddrugs hangt. Daarna is gekeken of op het terrein waar de bus stond een productielocatie voor drugs aanwezig was, welke later, na gevonden aanwijzingen, inderdaad werd aangetroffen. Op die productielocatie is de verdachte aangetroffen en aangehouden.
De rechtbank verwerpt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer. Ook indien met de verdediging ervan uit moet worden gegaan dat zich met betrekking tot het openen en zoeken in de laadruimte een vormverzuim heeft voorgedaan in die zin dat dit gebeurde terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld bestond, is daarvan niet het gevolg dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden, en ook niet dat sprake is van een zodanig ernstige schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces – waaronder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM – dat bewijsuitsluiting noodzakelijk is. Ook strafvermindering is niet aan de orde, aangezien niet is gebleken dat de verdachte door het gestelde verzuim in enige mate daadwerkelijk nadeel heeft geleden dat door middel van strafvermindering kan worden gecompenseerd. Zou de rechtbank dus inderdaad het gestelde verzuim hebben geconstateerd, dan zou zij hebben volstaan met die enkele constatering en daar geen verdere rechtsgevolgen aan hebben verbonden.
3.3.2
De bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
Bewijsoverweging
Vaststelling feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 11 maart 2024 in een loods aan [adres] in Weert een productielocatie voor synthetische drugs is aangetroffen. Op deze locatie werd (in het achterste gedeelte van de loods) een pre-precursor omgezet in PMK. In het middelste gedeelte van de loods werd de PMK omgezet naar MDMA-base, welke verder werd gezuiverd, gekristalliseerd en gedroogd. In totaal is 711,60 kilogram aan MDMA, in verschillende stadia en verspreid op verschillende plekken, in de loods aangetroffen, te weten:
- in het voorste gedeelte van de loods: - 323,65 kg MDMA in zwarte strijkzakken in dozen;
- in het middelste gedeelte van de loods
(de productieruimte): - 120 kg MDMA in vaten;
- in het achterste gedeelte van de loods: - 267,95 kg MDMA in bruine broodkratten
in een zwarte kweektent.
Ten aanzien van hetgeen overigens is aangetroffen ontbreekt bewijs dat het hier om een op de bij de Opiumwet behorende lijst I of II genoemd middel betreft.
Ook is er een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen aangetroffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs.
Ten tijde van het aantreffen van de productielocatie waren de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de loods aanwezig. Zij waren op dat moment in het achterste gedeelte van de loods bezig met het omzetten van een pre-precursor in de precursor PMK. Zij hebben dus PMK geproduceerd.
Feit 1Voor een bewezenverklaring van het al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid MDMA is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen in de loods en dat
die verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Uit de bewijsmiddelen en voormelde feiten en omstandigheden blijkt dat er in de loods sprake was van een professionele en grootschalige productielocatie voor MDMA. De MDMA is in verschillende stadia en verspreid op verschillende plekken in de loods aangetroffen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren ten tijde van het aantreffen van de productielocatie met zijn tweeën in de loods. Zij hadden toegang tot alle delen van de loods en dus ook tot de plekken waar de MDMA is aangetroffen. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in het achterste deel van de loods PMK hebben geproduceerd en dat deel alleen te bereiken is via het voorste deel van de loods en vervolgens het middelste deel van de loods (de productieruimte), omdat de loods alleen toegankelijk is via de schuifdeuren in het voorste deel van de loods. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat de jas van de verdachte in het voorste gedeelte van de loods is aangetroffen en het door de verdachte gedragen volgelaatsmasker in het middelste gedeelte van de loods is aangetroffen. Een deel van de aangetroffen MDMA was duidelijk zichtbaar. Ook de stoffen en voorwerpen ten behoeve van de productie van synthetische drugs waren duidelijk zichtbaar.
Voorts hing er in de loods een zeer penetrante geur. Daarbij komt dat de verdachte wist dat hij in de loods ging “smelten” en dus wist dat hij iets ging doen wat met drugs te maken had. Gelet hierop kan het niet anders zijn geweest dan dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van MDMA. Dat een deel van de MDMA niet (direct) zichtbaar was, doet daaraan niet af. Ook volgt uit genoemde omstandigheden dat de MDMA zich in zijn machtssfeer bevond.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen en voormelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte op 11 juni 2024 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de loods PMK heeft geproduceerd Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 2] de enige personen waren die betrokken waren bij deze productie; gelet op de aard en omvang van de locatie acht de rechtbank dat ook geenszins aannemelijk. Het kan dus niet anders zijn dan dat de verdachte dit feit met meerdere personen heeft gepleegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en derden is komen vast te staan. Dat ieders rol niet exact te duiden is, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 711,60 kg MDMA aanwezig heeft gehad. Voor het meerdere is onvoldoende bewijs voorhanden, zodat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Feit 2Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 11 maart 2024 PMK geproduceerd. De productie van PMK kwalificeert als een voorbereidingshandeling en niet als productie van amfetamine, omdat PMK geen amfetamine bevat en voor een bewezenverklaring van productie van amfetamine is vereist dat “een stof bevattende amfetamine” is geproduceerd.
Er zijn wel aanwijzingen dat er kort voor het aantreffen van de productielocatie - naast PMK - ook MDMA is geproduceerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 augustus 2024 blijkt namelijk dat op het moment van het aantreffen van de productielocatie er negen vaten met kristallen in de productieruimte stonden waarvan de vloeistof was afgepompt, terwijl daarnaast een leeg vat stond waar een vloeistofpomp inhing en daarnaast een vat met kristallen en vloeistof stond waarvan de vloeistof nog moest worden afgepompt. Ook was er één vriezer waarin nog twee soortgelijke vaten met kristallen en vloeistof stonden, terwijl in de rest van de vriezers niets meer of slechts een jerrycan met zoutzuur stond en deze vriezers wél in werking waren. Het dossier bevat evenwel geen andere informatie op grond waarvan de rechtbank met voldoende zekerheid kan vaststellen dat op 11 maart 2024 de vaten met kristallen en vloeistof daadwerkelijk zijn afgepompt of dat op die dag andere werkzaamheden zijn verricht waaruit blijkt dat er op die dag MDMA is geproduceerd, terwijl er evenmin bewijs voor handen is waaruit blijkt dat de verdachte eerder dan 11 maart 2024 op de productielocatie is geweest.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat er ten aanzien van de productie van methamfetamine onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken. Dit geldt eveneens voor het ten laste gelegde afleveren, verstrekken en vervoeren van MDMA en methamfetamine.
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen acht de rechtbank wel het impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat de rechtbank de pleegperiode zal beperken tot 11 maart 2024, omdat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte eerder dan 11 maart 2024 op de productielocatie is geweest.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van het aanwezig hebben van MDMA van zowel feit 1 en feit 2 eendaadse samenloop oplevert. De onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde gedragingen leveren namelijk een zodanig samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Feit 3Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] PMK heeft geproduceerd. De productie van PMK betreft een voorbereidingshandeling. De verdachte heeft nog verklaard dat hij niet wist wat er met de door hem geproduceerde olie (de PMK) werd gedaan. Voor de verwezenlijking van voorbereidingshandelingen is echter volgens bestendige jurisprudentie niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de in de tenlastelegging vermelde stoffen en voorwerpen in de loods aanwezig waren. Deze waren, in ieder geval deels, voor eenieder zichtbaar. Dus ook voor verdachte. Verdachte was werkzaam in de loods en had ten behoeve van zijn werkzaamheden ook diverse stoffen en voorwerpen nodig. Zo bezien kon de verdachte feitelijke macht over de stoffen en voorwerpen uitoefenen en had hij deze dus voorhanden.
De rechtbank gaat er ook van uit dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor is overwogen. Voor wat betreft het medeplegen verwijst de rechtbank eveneens naar hetgeen onder feit 1 is overwogen. Voor wat betreft de pleegperiode verwijst de rechtbank naar hetgeen onder feit 2 is overwogen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat de rechtbank de pleegperiode zal beperken tot 11 maart 2024.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 790,25 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 2:
omstreeks 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 3:
omstreeks 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden MDMA, zijnde MDMA vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- grote hoeveelheden chemicaliën waaronder, fosforzuur, zoutzuur, natriumhydroxide, ethylester van PMK-glycidezuur, wijnsteenzuur, AIBN, methylamine, methanol en aceton en/of
- drie rvs-destillatieopstellingen en
- twee hogedruk reactieopstellingen en
- een witte kunststof reactieketel en
- centrifuges en
- blauwe vaten (met de geur van metamfetamine) en
- vaten gevuld met een sterk basische vloeistof en
- ( grote) hoeveelheden PMK en/of BMK
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
en (een grote) hoeveelheid PMK heeft geproduceerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
T.a.v. feit 3:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met een eerdere veroordeling van de verdachte van 5 februari 2020 voor de productie van harddrugs waarbij aan hem een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 4 jaren. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw de Opiumwet te overtreden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie. Tevens heeft de raadsman verwezen naar opgelegde straffen in vergelijkbare zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA en aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan.
De verdachte heeft zich begeven op het terrein van de grootschalige productie en handel in harddrugs. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit met alle kwalijke neveneffecten van dien. De productie van en handel in drugs gaan namelijk gepaard met vele vormen van ernstige criminaliteit en dit heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. Bij de productie van harddrugs worden allerhande veiligheids- en gezondheidsvoorschriften met voeten getreden en de productie van harddrugs resulteert vrijwel altijd in de illegale lozing van drugsafval, hetgeen grote schade aan het milieu toebrengt en tot hoge kosten leidt bij de sanering daarvan. Drugscriminaliteit leidt tot ondermijning, waarbij de grens tussen de onderwereld en de bovenwereld vervaagt doordat grote hoeveelheden crimineel geld via witwassen en legale bedrijven de maatschappij in worden gepompt. De verdachte heeft geen enkel oog gehad voor deze kwalijke gevolgen en is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij strafverzwarend mee dat de verdachte ook wat betreft zijn proceshouding op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde strafbare feiten. Ter terechtzitting heeft de verdachte nauwelijks tot geen openheid van zaken verschaft. Duidelijk is echter wel dat de verdachte hardleers is. Hij is namelijk 2020 reeds veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar voor de productie van harddrugs. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw in de wereld van de verdovende middelen te begeven.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 12 september 2024 en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ziet, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden passend en geboden. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu zij gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Groot, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2024.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Vanwege de omvang en het gebruik van afbeeldingen zijn de bewijsmiddelen niet gepubliceerd.