ECLI:NL:RBLIM:2024:695

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
Zaak; 10771155 AZ 23-114
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster op basis van ernstig verwijtbaar handelen. De werkgever beschuldigde de werkneemster en haar echtgenoot van seksueel grensoverschrijdend gedrag, het aanbieden van drugs en het verspreiden van roddels. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meeste beschuldigingen niet zijn komen vast te staan en dat de enkele vastgestelde verwijten niet voldoende zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever te voortvarend heeft gehandeld en dat de verstoorde arbeidsverhouding voornamelijk het gevolg is van het handelen van de werkgever zelf. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, maar de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding en een transitievergoeding aan de werkneemster. De kantonrechter heeft de einddatum van de arbeidsovereenkomst vastgesteld op 31 mei 2024, en de werkgever moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10771155 AZ VERZ 23-114
Beschikking van 29 januari 2024
in de zaak van
de maatschap
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.J.W.M. Voncken
tegen
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. W.C.G.J. Sterk.
Partijen zullen hierna [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2023, waarbij partijen ieder een pleitnota overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] 1984, is op 1 juli 2003 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in de functie van baliemedewerkster/tandartsassistente. De overeengekomen arbeidsomvang is momenteel 25,5 uur per week tegen een brutoloon van € 2.026,58 per maand exclusief 8% vakantiebijslag.
2.2.
Bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zijn 19 personen werkzaam: vier tandartsen, één praktijkmanager en veertien ondersteuners (mondhygiënisten, tandartsassistenten en baliemedewerksters).
2.3.
De echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is cliënt van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] .
2.4.
In juli 2023 heeft een werknemer van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , die [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ging verlaten, bij de praktijkmanager [naam praktijkmanager] melding gemaakt van ontoelaatbaar gedrag van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] jegens andere collega’s. [naam praktijkmanager] heeft toen tegen deze werknemer gezegd dat deze collega’s zich dan bij hem moesten melden.
2.5.
Vervolgens hebben twee werknemers van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zich bij [naam praktijkmanager] gemeld.
2.6.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op vrijdag 25 augustus 2023 geschorst.
2.7.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft daarna gesprekken gevoerd met diverse werknemers.
2.8.
Op 30 augustus 2023 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gevraagd wat de reden van de schorsing is en verder medegedeeld dat zij wil meewerken aan een onderzoek en zich beschikbaar houdt om haar werkzaamheden uit te voeren.
2.9.
Bij brief van 31 augustus 2023 heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] medegedeeld dat uit nader onderzoek - waarbij de collega’s zijn bevraagd - is gebleken dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar partner (haar echtgenoot) frequent en over een langere periode in ernstige mate grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond.
2.10.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd, waarbij onder meer is gepoogd om een minnelijke regeling te treffen.
2.11.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen om de zaak buiten rechte onderling te regelen.

3.Het geschil

het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]

3.1.
verzoekt de kantonrechter:
de arbeidsovereenkomst tussen partijen tegen de kortst mogelijke termijn te ontbinden,
vast te stellen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen transitievergoeding aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd is,
vast te stellen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] geen billijke vergoeding aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd is omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ,
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voert verweer.
het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
3.3.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt:
I. voor het geval de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e of g BW wordt ontbonden:
1. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van:
a. € 14.816,55 bruto transitievergoeding;
b. € 150.000,00 bruto billijke vergoeding;
c. € 25.000,00 netto schadevergoeding;
d. € 10.000,00 netto extra vergoeding;
e. € 12.500,00 advocaat en proceskosten (exc. btw).
II. voor het geval de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder i BW wordt ontbonden:
2. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de vergoedingen onder 1. a. t/m e. alsmede tot betaling van € 7.408,25 bruto cumulatievergoeding
III. in alle gevallen:
3. de einddatum niet eerder dan 1 mei 2024 vast te stellen;
4. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot het opmaken van de eindafrekening;
5. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Verder verzoekt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voorwaardelijk, voor het geval [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar verzoek intrekt dan wel de kantonrechter het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] afwijst:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden, niet eerder dan 1 mei 2024;
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van alle vergoedingen als genoemd onder I. en II.;
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot het opmaken van de eindafrekening;
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert verweer.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]

4.1.
verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te ontbinden. Primair baseert zij dat op (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW). Subsidiair grondt zij haar verzoek op een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW) en meer subsidiair op een combinatie van deze gronden (art. 7:669 lid 3 aanhef en onder i BW).
primair: (ernstig) verwijtbaar handelen (de e-grond)
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijtbaar gehandeld heeft. Van ernstig verwijtbaar handelen aan haar zijde is dus evenmin sprake. Het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om op die grond (de e-grond) de arbeidsovereenkomst te ontbinden, is dus niet toewijsbaar. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.3.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt dat zij in 2022 heeft geconstateerd dat de sfeer op de werkvloer in negatieve zin was veranderd. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft toen naar eigen zeggen gesprekken met werknemers gevoerd en een anonieme enquête uitgevoerd. Een oorzaak van de minder goede sfeer heeft dit echter niet opgeleverd, aldus [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] .
4.4.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in 2022 heeft geconstateerd dat sprake was van een verslechterde sfeer en dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] naar aanleiding daarvan gesprekken met werknemers heeft gevoerd en een enquête heeft gehouden. Ter zitting heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in reactie daarop aangevoerd dat in de maand oktober 2022 individuele gesprekken over de verslechterde sfeer zijn gevoerd, dat het gesprek met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daarover heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022 van 17.15 tot 19.00 en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daarvoor twee overuren heeft geboekt. Verder heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aangevoerd dat in diezelfde maand een enquête is verstuurd met veertig vragen, waaronder de “vraag”: onze praktijk vormt een veilige werkomgeving voor medewerker. Met sterren konden de werknemers aangeven wat al dan niet het meest van toepassing was. Op deze gedetailleerde en concrete uiteenzetting van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet meer gereageerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wel degelijk reeds in 2022 een verslechterde sfeer heeft geconstateerd op de werkvloer en dat zij (tevergeefs) heeft geprobeerd daarvoor een oorzaak te vinden.
4.5.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt vervolgens dat uit haar onderzoek in juli/augustus 2023 naar voren is gekomen dat de verslechterde sfeer werd veroorzaakt door ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (en haar echtgenoot). Ten aanzien van dit onderzoek heeft zij gesteld dat zij diverse gesprekken met haar werknemers heeft gevoerd en dat uit die gesprekken is gebleken dat:
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en/of haar echtgenoot werknemers van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] hebben gevraagd voor seks;
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en/of haar echtgenoot meermaals heeft/hebben gezinspeeld op het hebben van seks met collega’s;
De echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] handtastelijk is geweest tegenover collega’s van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ;
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot drugs aan collega’s aangeboden en opgedrongen hebben;
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] herhaaldelijk leugens over haar collega’s heeft verspreid binnen het team;
De echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een dickpick heeft gestuurd naar collega’s via een bericht in een Whatsappgroep en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] toen niet heeft ingegrepen.
De kantonrechter zal hierna puntsgewijs deze verwijten beoordelen.
de verwijten 1. en 2.: vragen en zinspelen op seks
4.6.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] baseert deze verwijten op verklaringen van [naam 1] . [naam 2] en
[naam 3] .
4.6.1.
[naam 1] heeft verklaard dat zij begin 2021 op de hoogte werd gesteld van de seksuele voorkeur/interesse van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenote en dat vanaf dat moment het ongepaste gedrag jegens haar is begonnen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wijst in dat verband op een passage in de verklaring van [naam 1] waarin zij verklaart dat zij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot duidelijk gemaakt heeft dat zij en haar man toch echt anders zijn en dat daarna toch nog privé-appjes die alleen aan [naam 1] waren gericht en uitnodigingen om langs te komen voorbij bleven komen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Dit verweer komt erop neer dat zij en haar echtgenoot vriendschappelijk contact met [naam 1] hadden en dat zij in dat kader ook whatsapp-contact hadden. De open relatie tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot is inderdaad met [naam 1] besproken en [naam 1] heeft volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daarbij gezegd dat zij en haar vriend [naam 4] ook deden aan “swingen”. De kantonrechter is op basis van dit partijdebat van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en/of haar echtgenote aan [naam 1] gevraagd hebben om seks of daarop gezinspeeld hebben. De verklaring van [naam 1] is op dat punt veel te vaag. Dat het whatsapp-contact was gericht op het vragen van seks aan [naam 1] (of het zinspelen daarop), blijkt nergens uit.
4.6.2.
[naam 2] heeft verklaard dat de echtgenote van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] bij de bruiloft van
[naam 1] tegen haar heeft gezegd: “ik zou je hier zo over de tafel willen trekken en neuken.” Volgens [naam 2] stond [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] hierbij te lachen. Ook dit voorval is gemotiveerd betwist door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Zij stelt dit niet gehoord of gezien te hebben. Ook heeft zij een verklaring van haar echtgenoot in het geding gebracht waarin de volgende passage staat: “Gek scherend zij ik daarop dat zij er super goed uitzag en dat ik haar bij wijze van spreken zo over de tafel kon trekken. Ik had wel al wat gedronken. Over seks of neuken heb ik niks gezegd. Ik gaf haar alleen dit compliment om haar op te beuren omdat zij altijd zo onzeker overkomt en ook is”.
De kantonrechter is van oordeel dat ook op dit onderdeel niet kan worden vastgesteld dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] iets valt te verwijten. Denkbaar is dat in de setting van een bruiloft met veel omgevingslawaai [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] inderdaad niet gehoord heeft wat haar echtgenoot tegen [naam 2] gezegd heeft, nog daargelaten dat de versie die haar echtgenoot van het gebeurde heeft gegeven als van betrekkelijk onschuldige aard moet worden bestempeld.
4.6.3.
[naam 3] heeft verklaard dat zij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot bij haar thuis had uitgenodigd voor een spelletjesavond. Die avond deelden [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot hun ervaringen met “swingen”. Ondanks dat [naam 3] en haar vriend daarop aangaven daar niet in geïnteresseerd te zijn, bleven [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot steeds op dit onderwerp terugkomen en bleven zij “pushen”. In reactie hierop heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aangevoerd dat zij inderdaad die avond over haar recente eerste swing ervaring heeft gepraat en dat zij heeft gezegd dat dit haar relatie ten goede kwam. Volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft zij niet gevraagd hoe [naam 3] en haar partner hierin staan en of zij interesse hadden. De kantonrechter is van oordeel dat ook op dit onderdeel niet kan worden vastgesteld dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] enig verwijtbaar gedrag vertoond heeft.
4.6.4.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft er verder naar het oordeel van de kantonrechter terecht op gewezen dat het haar vrij staat hoe zij haar privéleven inricht. De verwijten die [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar in de onderdelen 1 en 2 maakt, hebben, nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat een en ander is gebeurd op de wijze als door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] geschetst, allemaal betrekking op privésituaties bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] thuis, bij collega’s thuis en op feesten/tijdens het uitgaan. Een nadere uitleg van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] waarom het (gestelde) gedrag van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] bij die gelegenheden de vergaande arbeidsrechtelijke consequentie van ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg moet hebben, heeft zij niet gegeven. Nergens blijkt bovendien uit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] het gedrag waarvan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar beticht zou hebben vertoond op de werkvloer.
verwijt 3.: echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] handtastelijk
4.7.
Volgens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] herhaaldelijk handtastelijk geweest richting werkneemsters van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in het bijzijn van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet ingegrepen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verwijst in dat verband naar verklaringen van [naam 5] ,
[naam 6] , [naam 1] en [naam 3] . Ook op dit onderdeel heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat zij niet heeft gezien dat haar echtgenoot handtastelijk is geweest. Ook heeft zij een verklaring overgelegd van haar echtgenoot waarin hij verklaart dat hij een flirterige band had met [naam 1] en dat er tussen hun beiden niets onvrijwilligs gebeurd is. De kantonrechter is op basis van de over en weer overgelegde verklaringen van oordeel dat slechts is komen vast te staan dat de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] handtastelijk is geweest jegens [naam 1] . Echter niet is komen vast te staan dat dit zonder instemming van [naam 1] is gebeurd. Evenmin is komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dit of andere handtastelijkheden van haar echtgenoot gezien heeft.
4.8.
Voor wat betreft de verklaring van [naam 3] , merkt de kantonrechter nog het volgende op. Volgens [naam 3] heeft de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geprobeerd haar tijdens een spelletjes avond te zoenen. [naam 3] verklaart daar zelf echter ook over dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] haar echtgenoot toen heeft vastgepakt en heeft gezegd dat dit echt niet kon. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze verklaring op dit punt niet kan worden vastgesteld dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijtbaar gehandeld heeft. Immers, zelfs indien juist is dat de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tijdens die spelletjesavond handtastelijk was, heeft zij daar zeer zeker niet mee ingestemd.
4.9.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat ook op dit onderdeel niet kan worden vastgesteld dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] terechte verwijten maakt.
verwijt 4.: drugs aanbieden en opdringen
4.10.
Dit verwijt baseert [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op diverse verklaringen van collega’s die hebben verklaard dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en/of haar echtgenoot bij meerdere gelegenheden xtc aangeboden hebben.
4.10.1.
[naam 5] heeft verklaard dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenote xtc hebben aangeboden tijdens een spelletjesavond, tijdens een stapavond in Sittard en bij een verjaardagsfeestje. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens haar is aan [naam 5] bij die gelegenheden geen xtc aangeboden. Wel was er, zo stelt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , tijdens een feestje bij haar thuis op 23 oktober 2021 (met als thema Oktoberfest) xtc aanwezig, maar dat was juist op verzoek van [naam 5] . [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verklaart daar verder over dat zij en haar echtgenoot op dat moment nog nooit drugs hadden gebruikt en dat [naam 5] en [naam 3] daarom toen hielpen door de pillen te snijden.
4.10.2.
Ook uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat er tijdens het feest met het thema Oktoberfest xtc voorhanden was en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenote daarvoor gezorgd hadden. [naam 1] verklaart daarover dat het haar werd opgedrongen, maar een nadere toelichting hoe dat dan is gegaan heeft [naam 1] niet gegeven.
4.10.3.
Ook staat wel vast dat de echtgenote van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tijdens een spelletjesavond aan [naam 3] ( [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verwijst in dit verband kennelijk abusievelijk naar de verklaring van [naam 2] ) en haar partner xtc aangeboden te hebben. Volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft haar echtgenoot dit aangeboden omdat [naam 3] en haar partner die avond cocaïne gebruikten en ruzie kregen toen deze op was. De echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft toen daarom xtc aangeboden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijst in dit verband ook naar een door haar echtgenoot afgelegde verklaring
4.10.4.
De kantonrechter stelt op grond van de over en weer afgelegde verklaringen vast dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenote in hun vrije tijd xtc gebruiken en dit bij gelegenheid ook aan hun collega’s hebben aangeboden. Nergens blijkt echter uit dat zij dit opgedrongen hebben. Niet valt uit te sluiten dat [naam 1] spreekt van “opdringen” om te verbloemen dat zij geheel uit vrije wil, nadat haar dat werd aangeboden, xtc gebruikt heeft. In ieder geval is ook op dit onderdeel niet vast komen te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] arbeidsrechtelijk iets verweten kan worden.
verwijt 5: herhaaldelijke leugens over collega’s
4.11.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert aan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tegenover haar collega’s de leugen heeft verspreid dat [naam 3] zwaar verslaafd is aan cocaïne. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] baseert zich in dat verband onder meer op deze verklaring van [naam 3] :
“Maanden later hoorde ik van collega’s dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] over mij heeft verteld dat ik zwaar cocaïne verslaafd zou zijn. Dat is niet waar en ik ben hier erg van geschrokken.”. Verder verwijst [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] naar de volgende verklaring van [naam 5] :
“Er is me toen verteld dat een van mijn collega’s regelmatig cocaïne gebruikte. Ik heb bij die betreffende collega nagevraagd en dat bleek een groten leugen.”
4.12.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat zij heeft gezegd dat [naam 3] zwaar verslaafd is aan cocaïne. Wel erkent zij gezegd te hebben dat [naam 3] regelmatig cocaïne gebruikte. Volgens haar hebben [naam 3] en haar echtgenoot dit zelf toegegeven. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijst in dit verband ook naar de verklaring van haar echtgenoot aangaande de spelletjesavond.
4.13.
De kantonrechter kan op basis van de over en weer afgelegde verklaringen niet vaststellen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] leugens heeft verspreid over haar collega [naam 3] .
4.14.
In dit onderdeel verwijt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] het [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] bovendien dat zij roddels verspreid over haar collega’s. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] doet in dat verband een beroep op diverse verklaringen van collega’s van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Die verklaringen zijn echter op dit punt zo algemeen geformuleerd, dat niet valt vast te stellen welke concrete verwijten [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] hierover gemaakt worden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft bovendien betoogd dat er bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] “de hele dag gekwebbeld wordt over alles en iedereen”, dat dat niet verboden is, dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op dit punt geen beleid voert, dat zij nimmer collega’s zwart gemaakt heeft en dat zij nooit hierop is aangesproken door collega’s of [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft op dit betoog geen inhoudelijke reactie gegeven. De kantonrechter is op basis van dit partijdebat van oordeel dat ook op dit subonderdeel niet valt vast te stellen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verwijtbaar heeft gehandeld.
verwijt 6: dickpick echtgenoot [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
4.15.
Vaststaat dat de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] via whatsapp een foto van zijn geslachtsdeel heeft gedeeld binnen een whatsappgroep die bestond uit [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , haar echtgenoot, [naam 1] en [naam 2] .
4.16.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft hierover verklaard dat haar echtgenoot zich had vergist en dat zij voor dit gedrag van haar echtgenoot direct excuses aangeboden heeft aan [naam 2] . Verder heeft de echtgenoot van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aanvullend verklaard dat de foto alleen was bedoeld voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam 1] en dat [naam 1] zelf ook vaak pikante foto’s deelde van zichzelf en haar partner.
4.17.
De kantonrechter kan op grond van deze verklaringen niet vaststellen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] arbeidsrechtelijk een relevant verwijt gemaakt kan worden voor het feit dat haar echtgenoot een foto van zijn geslachtsdeel heeft verstuurd naar twee collega’s van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .
conclusie
4.18.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een aantal van haar collega’s als vrienden beschouwd. In die context heeft zij buiten werktijd met die collega’s haar ervaringen gedeeld op het gebied van “swingen”. Ook heeft zij samen met enkele van deze collega’s buiten werktijd (wellicht) drugs gebruikt. Dat zij, zoals [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt, haar collega’s onder druk heeft gezet om drugs te gebruiken en/of heeft gevraagd seks met haar en haar echtgenoot te hebben, is niet vast komen te staan. Hierbij moet ook worden bedacht dat het een werknemer in beginsel vrij staat om zijn/haar privéleven naar eigen goeddunken in te richten. Van verwijtbaar handelen dat zou moeten leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst is in deze context dan ook niet gebleken. Datzelfde heeft te gelden voor het verwijt dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] leugens zou hebben verspreid over [naam 3] . De juistheid van dit verwijt is niet komen vast te staan. Wellicht heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] wel geroddeld over haar collega’s, maar omdat onduidelijk is gebleven om welke roddels het ging en omdat bovendien vaststaat dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daar nooit op is aangesproken, is daar evenmin een rechtens relevant verwijt uit destilleren. De verwijten aan het adres van haar echtgenoot kunnen tot slot ook niet bijdragen aan de primaire grondslag voor de verzochte ontbinding. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft namelijk niet aan kunnen tonen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zelf hier op enigerlei wijze (passief of actief) goedkeuring aan heeft gegeven of dit gedrag heeft aangemoedigd.
subsidiair: verstoorde arbeidsrelatie (de g-grond)
4.19.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert aan dat door de gedragingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in redelijkheid niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt in dat verband dat de collega’s van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich niet meer veilig voelen in haar aanwezigheid en dat dit volledig is te wijten aan de gedragingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar echtgenoot. De kantonrechter is van oordeel dat op grond van deze stellingen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst evenmin toewijsbaar is. Zoals hiervoor immers reeds is geoordeeld is in het geheel niet vast komen te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich verwijtbaar heeft gedragen richting haar collega’s. Hieruit volgt logischerwijs dat de verstoring van de arbeidsverhouding niet met succes daarop gebaseerd kan worden.
4.20.
Ook voert [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aan dat als aan haar enig verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie, ook dan sprake is van een voldragen g-grond. Van belang is namelijk, zo betoogt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , dat de arbeidsverhouding verstoord is en niet bij wie de schuld hiervoor ligt.
Dit betoog van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] slaagt wel. Vast staat namelijk dat de arbeidsverhouding inmiddels zodanig is verstoord dat een terugkeer van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] naar [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet meer tot de mogelijkheden hoort.
4.21.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zal (op grond van art. 7:686a lid 6 BW) in de gelegenheid gesteld worden om haar verzoek in te trekken. De kantonrechter is namelijk voornemens om aan de ontbinding een aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] toe te kennen billijke vergoeding te verbinden. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is immers het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.21.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft op basis van een veel te gebrekkig onderzoek geconcludeerd dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbare gedragingen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] wijst daar terecht op. Het doel van een dergelijk onderzoek is om de relevante feiten vast te stellen, namelijk welke verwijtbare gedragingen heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verricht. Een dergelijk onderzoek dient dan ook zorgvuldig te gebeuren en vastgelegd te worden. Op allerlei momenten is het daarbij niet goed gegaan.
4.21.2.
Zo is onduidelijk gebleven wat de inhoud is van de eerste melding die werd gedaan bij [naam praktijkmanager] . De inhoud van die melding is niet schriftelijk vastgelegd. Dat geldt ook voor de twee daaropvolgende meldingen.
4.21.3.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft vervolgens op 25 augustus 2023 [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] medegedeeld dat zij geschorst is teneinde nader onderzoek te doen naar het bewuste handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Opvallend is daarbij dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] toen kennelijk niet is medegedeeld wat de reden van de schorsing was. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daar immers expliciet naar moeten vragen in haar brief van 30 augustus 2023.
4.21.4.
Vervolgens heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] nadere gesprekken gevoerd met haar werknemers. Ook die gesprekken zijn niet schriftelijk vastgelegd. Bovendien is onduidelijk gebleven welke werknemers toen door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zijn gehoord.
4.21.5.
Daarna heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] haar conclusies uit het onderzoek medegedeeld, waarbij zij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] beschuldigd heeft van vergaand grensoverschrijdend gedrag.
4.21.6.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] onderbouwt die beschuldigingen eerst met de zeven in de procedure gebrachte schriftelijke verklaringen. Opvallend is echter dat die verklaringen allemaal dateren van eind september 2023. Met andere woorden: die verklaringen zijn niet op deze manier tijdens het bewuste onderzoek afgelegd en wat de bewuste collega’s tijdens dit onderzoek wel verklaard hebben, is hierdoor niet precies vast te stellen. De betreffende collega’s hebben hierdoor na het bewuste onderzoek ruimschoots de gelegenheid gehad om de gebeurtenissen onderling met elkaar te bespreken en niet valt uit te sluiten dat dit (wellicht onbewust) heeft geleid tot verklaringen die op elkaar zijn afgestemd. Verder is onduidelijk gebleven of alleen deze zeven collega’s tijdens het onderzoek verklaringen hebben afgelegd en, zo nee, wat dan door de andere collega’s van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verklaard is.
4.21.7.
Wat verder in het oog springt, is dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft volstaan met het aanhoren van de verklaringen van de werknemers, zonder dat daarbij is gebleken dat zij verder (kritisch) heeft doorgevraagd. Als een werkneemster bijvoorbeeld verklaard dat haar door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] drugs zijn opgedrongen, mag van een zorgvuldig onderzoeker worden verwacht dat deze vraagt hoe dat dan in zijn werk gegaan is. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft dat kennelijk niet gedaan en vervolgens wel klakkeloos geconcludeerd dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] inderdaad aan collega’s drugs opgedrongen heeft. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft zodoende onvoldoende oog gehad voor een scenario waarbij degene die dit verklaard heeft, heeft willen verbloemen dat zij geheel ongedwongen en uit vrije wil de aangeboden drugs gebruikt heeft.
4.21.8.
Ook heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] nagelaten om de door haar werknemers afgelegde verklaringen aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voor te leggen en haar om een reactie te vragen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft simpelweg de afgelegde verklaringen zonder meer voor waar aangenomen. Een onderzoek zonder dat daarbij degene die onderwerp is van dat onderzoek wordt gehoord om haar versie van het gebeurde te vertellen, kan niet als zorgvuldig worden bestempeld.
4.21.9.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft daarnaast conclusies getrokken die niet altijd worden geschraagd door de verklaringen waar zij naar verwijst. Zo voert [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aan dat uit haar onderzoek is gebleken dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] meermaals collega’s om seks gevraagd heeft, terwijl uit de afgelegde verklaringen daar niets van blijkt.
4.22.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] door de wijze waarop zij het onderzoek heeft uitgevoerd en daarna op beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft aangestuurd niet als goed werkgever gehandeld heeft. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft hierbij onvoldoende oog gehad voor de belangen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] die tot op het moment van het onderzoek een (nagenoeg) vlekkeloos dienstverband heeft gehad bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] werd binnen [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gezien als een ervaren kracht en wellicht lag voor haar in de toekomst een functie als praktijkmanager in het verschiet. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] beschuldigd van vergaand grensoverschrijdend gedrag terwijl daar in deze procedure niets van is gebleken. De arbeidsverhouding is hierdoor tussen partij onherstelbaar verstoord en dat komt door het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] .
4.23.
Bij toewijzing van het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst dus het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Uit art. 7:671b lid 9 onderdeel c BW volgt dan dat aan de werknemer een billijke vergoeding toegekend kan worden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt aan haar een billijke vergoeding van € 150.000,00 bruto toe te kennen. Zij gaat daarbij onder meer uit van de veronderstelling dat haar dienstverband nog 10 tot 15 jaar geduurd zou hebben. De kantonrechter deelt die mening niet. Als het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet plaatsgevonden zou hebben, zou naar alle waarschijnlijkheid de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een termijn van één /anderhalf jaar wel geëindigd zijn. Het is namelijk niet of nauwelijks voorstelbaar dat het dienstverband met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , gelet op de belastende verklaringen die een groot deel van haar collega’s ten nadele van haar afgelegd hebben, nog een lang leven beschoren zou zijn. Hieruit volgt tevens dat de kantonrechter het perspectief dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] had op een mogelijke verbetering bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] (de functie van praktijkmanager) buiten beschouwing laat. Nergens blijkt namelijk uit dat zij op een dergelijke korte termijn in aanmerking voor de functie van praktijkmanager kon komen. Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] naar eigen zeggen recht kan doen gelden op een WW- of wellicht een ZW-uitkering van € 1.250,00 per maand en ook betrekt de kantonrechter bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding het feit dat aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding toegekend zal worden. Ook is van belang dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn een andere baan zal vinden, gezien de huidige tekorten op de arbeidsmarkt. Tot slot wordt in het voordeel van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in aanmerking genomen de ernst van het verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Uit dit alles volgt dat de kantonrechter voornemens is aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto toe te kennen.
4.24.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om vast te stellen dat zij geen billijke vergoeding aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd is, zal worden afgewezen.
4.25.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt verder aan haar een schadevergoeding van € 25.000,00 netto toe te kennen. Dit onderdeel zal worden afgewezen aangezien zij in het geheel niet onderbouwd heeft waar de schade waar zij vergoeding van vordert uit bestaat. Een toelichting op deze schadepost heeft zij in het geheel niet gegeven. Ook de door haar verzochte extra vergoeding van € 10.000,00 netto zal worden afgewezen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] doet in dit verband tevergeefs een beroep op de “Hairstyle-rechtspraak”. In die jurisprudentie is nader uitgewerkt op basis van welke gezichtspunten de hoogte van de billijke vergoeding vastgesteld dient te worden. Dat op grond van die jurisprudentie, naast de billijke vergoeding nog een extra vergoeding ten laste van de werkgever toegewezen kan worden, is een onjuist standpunt van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .
4.26.
De kantonrechter is voornemens de einddatum van de arbeidsovereenkomst te bepalen op 31 mei 2024. Hierbij is uitgegaan van een opzegtermijn van vier maanden (zie art. 7:672 lid 2 sub d BW) en van het feit dat de “proceduretijd” op grond van art. 7:671b lid 9 sub a BW) niet in mindering gebracht kan worden op die termijn aangezien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]
4.27.
Verder is de kantonrechter voornemens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Bij een einde van de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2024, bedraagt de transitievergoeding € 15.260,17 bruto. Hieruit volgt tevens dat het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om vast te stellen dat zij geen transitievergoeding verschuldigd is aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , zal worden afgewezen.
4.28.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt om vergoeding van “advocaat- en proceskosten” van
€ 12.500,00 excl. btw). Zij stelt dat het gaat om werkzaamheden die zijn verricht in de aanloop van deze procedure. De kantonrechter stelt vast dat het dus niet om proceskosten, maar om buitengerechtelijke kosten gaat. Deze kosten komen reeds niet voor vergoeding in aanmerking omdat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen enkele onderbouwing daarvan gegeven heeft. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wijst daar terecht op.
4.29.
De kantonrechter is verder voornemens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot het
tot het opmaken van de eindafrekening.
4.30.
Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, zal [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding. Aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op
€ 793,00 salaris gemachtigde.
4.31.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zal in de gelegenheid gesteld worden om haar verzoek binnen veertien dagen na vandaag in te trekken.
het voorwaardelijke verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
4.32.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft haar verzoek ingediend voor het geval het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zal worden afgewezen en ook voor het geval [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar verzoek intrekt. Zoals hierboven is geoordeeld, is het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] toewijsbaar, maar zal [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wel in de gelegenheid gesteld worden haar verzoek in te trekken. Voor het geval [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar verzoek intrekt, volgt hierna de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .
4.33.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Dat verzoek is toewijsbaar. Bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft de kantonrechter immers geoordeeld dat de arbeidsverhouding tussen partijen onherstelbaar verstoord is en dat dit het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Dat oordeel heeft ook te gelden voor wat betreft het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . De einddatum van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 31 mei 2024.
4.34.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt daarnaast [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 150.000,00 bruto, een schadevergoeding van € 25.000,00 netto, een extra vergoeding van € 10.000,00 netto en de advocaat- en proceskosten van € 12.500,00 excl. btw. Van deze vergoedingen is een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto toewijsbaar en een transitievergoeding van € 15.260,17 bruto toewijsbaar. Voor het overige zullen deze vergoedingen afgewezen worden. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen 3.23 tot en met 3.28.
4.35.
De kantonrechter is verder voornemens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot
tot het opmaken van de eindafrekening.
4.36.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 793,00 salaris gemachtigde,
4.37.
Omdat een substantieel deel van de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzochte vergoedingen niet zullen worden toegewezen, zal zij eveneens in de gelegenheid gesteld worden haar verzoek in te trekken.
4.38.
In het geval [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] haar verzoek ook intrekt, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
indien [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet binnen veertien dagen na vandaag haar verzoek intrekt:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ,
5.2.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2024,
5.3.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding van € 15.260,17 bruto en een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto te betalen,
5.4.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 793,00,
5.5.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot het opmaken van een eindafrekening,
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
indien [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wel binnen veertien dagen na vandaag haar verzoek intrekt en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vervolgens haar verzoek niet binnen veertien dagen daarna intrekt:
5.8.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ,
5.9.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2024,
5.10.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding van € 15.260,17 bruto en een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto te betalen,
5.11.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 793,00,
5.12.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot het opmaken van een eindafrekening,
5.13.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders verzochte af,
indien [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wel binnen veertien dagen na vandaag haar verzoek intrekt en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vervolgens haar verzoek binnen veertien dagen daarna intrekt:
5.15.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW