ECLI:NL:RBLIM:2024:694

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 302
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning inzameling oud papier

Op 13 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de intrekking van een vergunning voor het ophalen van oud papier. Verzoeker, die eerder een vergunning had ontvangen, kreeg op 28 november 2023 te horen dat hij niet meer in aanmerking kwam voor de inzameling van oud papier. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling van de gemeente Meerssen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van een rechtsbeschermingsclausule. De voorzieningenrechter moest vervolgens beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoeker stelde dat hij door de intrekking van de vergunning inkomsten misliep, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat een louter financieel belang onvoldoende is voor het aannemen van een spoedeisend belang.

Daarnaast werd opgemerkt dat de inzameling van oud papier inmiddels aan andere verenigingen was gegund, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet zou leiden tot het behoud van de ophaalrechten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 302

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij niet meer in aanmerking komt voor de inzameling van oud papier.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het verzoek wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, doet de voorzieningenrechter, nadat vandaag het onderzoek gesloten is, uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek wordt afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid.

Overwegingen

De mededeling van verweerder is een besluit
1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van verweerder van
28 november 2023 is aan te merken als een ‘besluit’ in de zin van artikel 1:3 van de Awb, hoewel dit niet als zodanig benoemd is in de brief en ook geen rechtsbeschermingsclausule is opgenomen. In deze brief heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat verzoeker per 1 januari 2024 niet meer in aanmerking komt voor de inzameling van oud papier. Impliciet behelst deze brief daarmee een intrekking van de op 18 januari 1999 aan verzoeker verleende vergunning voor het inzamelen van oud papier. Dit vergunde recht wordt met de brief immers beëindigd. Daardoor is deze brief een besluit waartegen bezwaar openstaat.
Geen spoedeisend belang
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dit betekent onder andere dat de voorzieningenrechter moet beoordelen beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang. Als dat zo is, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek (ook) inhoudelijk.
3. Verzoeker heeft op 2 februari 2024 desgevraagd aan de voorzieningenrechter laten weten waarin volgens hem het spoedeisend belang in deze zaak is gelegen. Volgens verzoeker loopt hij door het besluit tot intrekking van de vergunning inkomsten mis.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarmee geen spoedeisend belang die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.1.
De voorzieningenrechter leidt uit de reactie van verzoeker van 2 februari 2024 af dat het verzoek enkel is ingediend met het oog op de financiële gevolgen van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter acht dit onvoldoende voor het aannemen van een spoedeisend belang. Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt namelijk dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt.
Verzoeker heeft echter niet gesteld en ook niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het zaalvoetbalteam, zonder de inkomsten van het ophalen van het oud papier, gedurende de periode tot aan de beslissing op bezwaar noodgedwongen zal moeten ophouden te bestaan of anderszins in onoverkomelijke financiële problemen terecht zal komen. Dat komt de voorzieningenrechter, zonder een dergelijke onderbouwing, ook niet aannemelijk voor. Inkomsten kunnen immers ook langs andere weg kunnen worden verkregen en/of de leden kunnen een eigen bijdrage doen.
4.2.
Daarnaast blijkt uit de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen 2024 en bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit huishoudelijk afval gemeente Meerssen 2024 dat de inzameling van oud papier inmiddels al aan andere verenigingen is gegund. Met de ingediende voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen de (impliciete) intrekking van de vergunning voor het ophalen van oud papier kan dus niet worden bereikt dat in de tussentijd aan “concurrerende” verenigingen geen ophaalrechten worden vergund. Ook hierin acht de voorzieningenrechter daarom geen spoedeisend belang gelegen.
Geen evident onrechtmatig besluit
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan hij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet correct is en in de bezwaarfase dus geen stand zal houden. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent het karakter van deze procedure (waarin slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven) zich niet voor een inhoudelijk oordeel over de vraag of, ondanks het ontbreken van het spoedeisend belang, de vergunning van verzoeker ingetrokken mocht worden en het ‘schaarse recht’ van het ophalen van oud papier aan een andere vereniging mocht worden gegund op wijze waarop verweerder en de gemeenteraad dit nu gedaan hebben (via de verordening en het uitvoerings- c.q. aanwijzingsbesluit). Beantwoording van die vragen zal primair moeten plaatsvinden door verweerder in de beslissing op bezwaar en in een (eventuele) daarop volgende bodemprocedure bij de rechtbank, dan wel in een eventuele procedure tegen de gunning van dit recht aan andere verenigingen.
6.2.
De voorzieningenrechter heeft (ook) voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van evidente onrechtmatigheid.
Conclusie
7. Gezien het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af als kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024. .
De griffier is verhinderd
voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 februari 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.