14.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in navolging van de SAOZ, terecht gesteld dat gelet op de afstand van de huisvesting tot het perceel van eiser op ten minste 250 m en ongeveer 320 m van zijn woning, daarvan in ruimtelijk opzicht geen objectief relevante effecten meer uitgaan die de waarde van eisers perceel nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat zij hiervoor heeft overwogen (rechtsoverweging 9.3).
15. Verweerder is volgens eiser in het bestreden besluit niet op de bezwaargronden ingegaan die betrekking hebben op de toegestane bebouwing onder het oude regime en de daarmee samenhangende schadefactoren, het toestaan van evenementen en de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico moet worden ingevuld. Gelet hierop handhaaft eiser deze gronden in beroep.
16. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder/de commissie op een aantal bezwaargronden niet is ingegaan, wat verweerder ook niet bestrijdt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Het is immers verweerders taak om op de bezwaargronden te reageren in de beslissing op bezwaar. Gelet hierop is het beroep gegrond. Verweerder is in het verweerschrift onder ad 4) wel gemotiveerd ingegaan op alle overige bezwaargronden. De rechtbank zal hierna ingaan op deze motivering. Als met deze motivering alsnog afdoende is gereageerd op de bezwaargronden, dan kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten en het geschil daarmee definitief beslechten.
Toegestane bebouwing en schadefactoren
17. Volgens eiser is de conclusie van de SAOZ dat zowel stacaravans als chalets niet werden beschouwd als ‘bouwwerken’, maar als ‘kampeermiddelen’, zodat plaatsing daarvan niet werd beperkt door het maximale bebouwingspercentage, onjuist. Vanwege deze onjuiste aanname kan de beoordeling van de SAOZ van de schadefactoren uitzichtschade, schaduwhinder, aantasting privacy en wijziging situeringswaarde, niet voor juist en volledig worden gehouden, omdat deze direct samenhangen met de toegestane maximale oppervlakte en bouwhoogte. In het advies van Landraad is terecht geconcludeerd dat het nieuwe planologische regime heeft geleid tot een forse toename van gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, aangezien recreatie als gebruiksvorm naar zijn aard aanzienlijk minder intensief is dan (een gebruik ten behoeve van) permanente bewoning (door arbeidsmigranten). De SAOZ heeft dit niet onderkend.
18. Volgens de SAOZ worden, gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507, stacaravans en chalets niet beschouwd als ‘gebouwen’, maar als ‘kampeermiddelen’, zodat plaatsing daarvan niet beperkt wordt door het maximale bebouwingspercentage van 3%. Uit deze uitspraak volgt ook dat de aanwezige chalets een bouwhoogte van 5,80 m hadden. 19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat stacaravans/chalets in het bestemmingsplan “Buitengebied Leudal” niet werden aangemerkt als gebouwen, zodat plaatsing daarvan niet werd beïnvloed c.q. beperkt door het maximale bebouwingspercentage van 3%. In overweging 7.3 van de uitspraak van 18 november 2015 is namelijk opgenomen dat in de plantoelichting staat ‘Kampeermiddelen, waaronder stacaravans, zijn geen gebouwen, zodat deze verstening niet onder het bebouwingspercentage viel.’ Dit valt ook op te maken uit de definitie van ‘kampeermiddel’ in artikel 1.81 van het bestemmingsplan “Buitengebied Leudal”: een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Onder een gebouw wordt op grond van artikel 1.60 van de planregels verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waarbij een bouwwerk een bouwkundige constructie van enige omvang is die direct en duurzaam met de aarde is verbonden (artikel 1.44 van de bestemmingsplanregels). De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het verweerschrift terecht stelt dat hetgeen eiser over de schadefactoren in de gronden van bezwaar stelt niet (geheel) in overeenstemming is met het door Landraad gestelde. Immers, Landraad concludeert dat de verhoging van het maximale bebouwingspercentage van 3% naar 40% alleen tot meer verstening zal leiden doordat een groter areaal aan centrumvoorzieningen gebouwd kan worden, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied beperkt geïntensiveerd zijn. Ook wordt in het advies van Landraad gesteld dat het uitzicht slechts zeer beperkt is verminderd, er gaan sprake zal zijn van vermindering van bezonning en de privacy nauwelijks zal worden aangetast. De grond slaagt niet.
20. Eiser stelt dat de ‘Beheersverordening Buitengebied’ het oud planologisch regime is en niet, zoals de SAOZ stelt, het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’. De beheersverordening stond geen evenementen toe. Dit element dient volgens eiser alsnog te worden betrokken in de planvergelijking.
21. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen, dat bestemmingsplan “Buitengebied Leudal” het oude planologische regime is, en niet de ‘Beheersverordening Buitengebied’. Gelet hierop dient het element, zoals verweerder terecht heeft gedaan, niet betrokken te worden bij de planvergelijking. Het betoog slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
22. Volgens eiser ligt een korting van 2% voor de hand in plaats van de door de SAOZ gehanteerde 3%, omdat de SAOZ ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de mogelijkheid tot huisvesting van arbeidsmigranten onder het nieuwe regime onder meer vermindering situeringswaarde tot gevolg heeft.
23. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt dat de SAOZ bij de planvergelijking terecht geen betekenis heeft toegekend aan het huisvesten van arbeidsmigranten zoals hiervoor door de rechtbank al aan de orde gesteld. Het betoog slaagt niet.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande in het verweerschrift afdoende gemotiveerd de overige gronden van bezwaar weerlegd.
Conclusie finale geschilbeslechting
25. Omdat verweerder alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat de overige gronden van bezwaar niet tot een ander standpunt leiden, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de door verweerder aan eiser toegekende planschade ter hoogte van € 4.350,- in stand blijft.