ECLI:NL:RBLIM:2024:6930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 21/2420
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade en de peildatum voor het schadeveroorzakende bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen de toekenning van een tegemoetkoming in planschade van € 4.350,- door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. Eiser, eigenaar van een perceel te [plaats 1], had een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal', vastgesteld op 9 september 2014 en 11 november 2014. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat verweerder het verkeerde bestemmingsplan heeft aangemerkt als schadeoorzaak en dat de SAOZ in de planvergelijking is uitgegaan van een onjuist oud regime. De rechtbank oordeelt dat de SAOZ terecht het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal' als schadeveroorzakend heeft aangemerkt en dat de peildatum voor de planvergelijking moet worden gesteld op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, namelijk 12 maart 2015. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, waarbij de tegemoetkoming in planschade van € 4.350,- wordt bevestigd. Eiser krijgt wel een vergoeding van de proceskosten van € 2.187,50 en het griffierecht van € 181,- wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde zitting 16 januari 2024: [gemachtigde] ;
gemachtigde zitting 9 juli 2024: mr. W.D.W. van Aken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een tegemoetkoming in planschade van € 4.350,-.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 2 september 2020 (primaire besluit) aan eiser een tegemoetkoming in planschade van € 4.350,- toegekend. Met het bestreden besluit van 20 juli 2021 op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 2 september 2020 is verweerder bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Ook waren namens eiser als deskundigen ter zitting aanwezig [partijdeskundige] , werkzaam bij LandRaad Advies, Taxatie en bemiddeling voor het landelijk gebied (hierna: Landraad) en [naam 1] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven aan de Stichting Adviesbureau Onroerende zaken (hierna: de SAOZ) nader advies te vragen, en ook het aanvullend advies van de SAOZ, bijlage 1 bij het verweer van de gemeente tijdens de hoorzitting, te overleggen. Verweerder heeft bijlage 1 bij het verweer bij mail van 15 januari 2024 overgelegd en de SAOZ heeft op 24 januari 2024 nader advies uitgebracht. Eiser heeft bij brief van 20 februari 2024 gereageerd op het nader advies van 24 januari 2024. Verweerder heeft bij brief van 21 maart 2024 desgevraagd aangegeven, in het bijzijn van haar externe adviseur, op een nadere zitting gehoord te willen worden. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Ook was namens eiser als deskundige ter zitting aanwezig [naam 1] en [naam 2] , werkzaam bij de SAOZ, als deskundige namens verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats 1] , waarop een woonboerderij is gevestigd. Bij brief van 29 maart 2019 heeft eiser een aanvraag tegemoetkoming planschade ingediend als gevolg van het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’, vastgesteld op 9 september 2014 en 11 november 2014. Eisers perceel grenst aan Landgoed Leudal, zijnde een voormalige camping aan de [adres 2] in [plaats 2] . De schade bestaat volgens eiser uit de feitelijk geleden schade inclusief de planschade en bedraagt volgens eiser € 440.000,-. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiser een planschadetaxatie advies van Landraad van februari 2019 overgelegd, waarin geconcludeerd wordt tot een tegemoetkoming in planschade van € 55.380,-. Verweerder heeft naar aanleiding van eisers aanvraag om tegemoetkoming in planschade de SAOZ verzocht om advies uit te brengen. In juni 2020 heeft de SAOZ haar definitieve advies uitgebracht, waarin zij een tegemoetkoming in planschade adviseert van € 4.350,-
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) toegekend van € 4.350,- inclusief wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Ook ontvangt eiser een deskundigenkostenvergoeding van € 1.323,35. Verweerder heeft dit besluit bij de beslissing op bezwaar, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie), in stand gelaten. Eiser is het hier niet mee eens en voert, kort gezegd, aan dat verweerder het verkeerde bestemmingsplan heeft aanmerkt als schadeoorzaak en dit heeft vergeleken met het verkeerde oude planologische regime.
4. De SAOZ heeft op 10 januari 2022, naar aanleiding van eisers beroepschrift, een nader advies uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om de overwegingen en conclusies van de eerdere adviezen onjuist of onvolledig te achten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de door verweerder aan eiser toegekende tegemoetkoming in planschade van € 4.350,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. De door eiser in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Toepasselijke planologische regimes voor de planvergelijking

8. Eiser stelt dat de SAOZ in de planvergelijking is uitgegaan van een onjuist oud regime, omdat het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’, vastgesteld op 25 februari 2014 - waarvan de SAOZ in de planvergelijking is uitgegaan - voor de locatie Leudal nooit onherroepelijk is geworden. Dit bestemmingsplan is namelijk kort na vaststelling vervangen door het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal (2014)’. De SAOZ had daarom de aan het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ voorafgaande ‘Beheersverordening Buitengebied’ als oude regime moeten aanmerken, zoals de commissie in haar advies heeft aangegeven.
8.1.
Partijen twisten ook over de vraag wat voor de planvergelijking het toepasselijke nieuwe regime oftewel de schadeveroorzakende planologische maatregel is. Volgens eiser heeft de SAOZ ten onrechte drie planvergelijkingen verricht, omdat enkel het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal 2018’ onherroepelijk is geworden. SAOZ diende dan ook, net als Landraad, uit te gaan van dit bestemmingsplan als nieuw planologisch regime. Bovendien is SAOZ hierdoor van een onjuiste peildatum uitgegaan.
Oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank volgt eiser niet in voornoemde redenering. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Om te beginnen is de rechtbank van oordeel dat het schadeveroorzakende planologische regime in de planvergelijking het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ is. De rechtbank overweegt dat in eisers aanvraag tegemoetkoming planschade van 29 maart 2019 onder meer het volgende is opgenomen:
“Dienen, als eigenaren sinds 5 mei 1982 van [adres 1] te [plaats 1] , middels dit schrijven een aanvraag in voor de door hen geleden schade. Deze schade is inclusief de tegemoetkoming planschade volgens het in de bijlage toegevoegde rapport opgesteld door LandRaad B.V., in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Landgoed Leudal, vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 9 september 2014 en 11 november 2014”.
9.1.
Gelet op deze aanvraag is de rechtbank van oordeel dat eiser stelt planschade geleden te hebben als gevolg van het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’, vastgesteld op 9 september 2014 en 11 november 2014. Dit is volgens de aanvraag de door eiser als schadeoorzaak gestelde planologische maatregel. Dat Landraad in haar advies dat is bijgevoegd bij de aanvraag in paragraaf 3.3 ‘Vigerend planologisch regimes’ ook de bestemmingsplannen ‘Landgoed Leudal 2016’ en ‘Landgoed Leudal 2018 heeft opgenomen, maakt dit niet anders, omdat eiser in zijn aanvraag enkel het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ als schadeveroorzakend besluit heeft genoemd en het eiser is die de omvang van zijn aanvraag bepaalt.
9.2.
De rechtbank volgt eiser ook inhoudelijk niet in zijn stelling dat moet worden uitgegaan van het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal 2018’ omdat slechts het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal 2018’ onherroepelijk is geworden, omdat het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ bij genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507, deels is vernietigd. De rechtbank overweegt dat de Afdeling met de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507 inderdaad enkele planregels uit het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ met betrekking tot artikel 4 "Recreatie - Verblijfsrecreatie" heeft vernietigd, onder meer de bepaling dat het aantal arbeidsmigranten niet meer bedraagt dan 225, en bepaald dat de gemeenteraad hierover een nieuw besluit moet nemen. Dit heeft geresulteerd in het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal 2016’ en ‘Landgoed Leudal 2018’. Voor het overige en voor zover hier van belang is echter het bestemmingsplan “Landgoed Leudal’ op 18 november 2015 onherroepelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is het vernietigen van de bepaling van maximaal 225 arbeidsmigranten echter geen relevante gebeurtenis, omdat dit niet tot nadeel van betekenis leidt.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in navolging van de SAOZ, namelijk terecht gesteld dat gelet op de afstand van de huisvesting tot het perceel van eiser op ten minste 250 m en ongeveer 320 m van zijn woning, daarvan in ruimtelijk opzicht geen objectief relevante effecten meer uitgaan die de waarde van eisers perceel nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Ook heeft de SAOZ in het nader advies van 10 januari 2022 onweersproken aangegeven dat eiser vanaf zijn perceel en vanuit zijn woning, gezien de tussenliggende en afschermende gronden waar verblijfsrecreatie met de bijbehorende bebouwing is toegestaan, de huisvesting van de arbeidsmigranten niet kan zien, noch horen, en ook dat er anderszins geen sprake is in objectieve zin van nadeel van betekenis, zoals bijvoorbeeld qua verkeersstromen. Immers, in het advies van Landraad is als het gaat om verkeersstromen gesteld dat van een toename van verkeers- en parkeerdruk aan het Heyerveld geen sprake zal zijn, omdat een volwaardige ontsluiting via het Heyerveld niet aan de orde is en het plangebied kan voorzien in de parkeerbehoefte en parkeren buiten het plangebied niet is toegestaan. Dit betekent dat, anders dan eiser betoogt, het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ het schadeveroorzakende bestemmingsplan is.
9.4.
Het voorgaande betekent ook dat voor de planvergelijking de peildatum voor het schadeveroorzakende besluit gesteld moet worden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’. De datum waarop het gestelde schadeveroorzakende besluit in werking is getreden, heeft namelijk te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of ten gevolge van een onherroepelijk geworden besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, schade is geleden (zie onder meer de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582 en de uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3602). Niet betwist is, en de rechtbank stelt vast, dat het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ op 12 maart 2015 in werking is getreden.
9.5.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank niet het advies van Landraad, omdat Landraad bij de beoordeling van het planologisch nadeel ten onrechte als peildatum 29 juni 2018 hanteert (zie paragraaf 3.7). Hiertoe verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3126, waarin is overwogen dat als wordt gesteld dat verschillende planologische maatregelen schade hebben veroorzaakt, per planologische maatregel een vergelijking moet worden gemaakt tussen het planologische regime zoals dat gold onmiddellijk vóór en na de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt.
Oude planologische regime
10. Op het moment van het in werking treden van het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’, dus 12 maart 2015, gold naar het oordeel van de rechtbank voor deze planvergelijking het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ en niet de ‘Beheersverordening Buitengebied’, omdat het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ al op 12 augustus 2014 in werking is getreden. Dat het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ op de peildatum nog niet onherroepelijk was, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit bestemmingplan niet gezien kan worden als het oude planologische regime. Hiertoe overweegt de rechtbank dat bij uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507, het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ weliswaar deels vernietigd is, maar niet het van belang zijnde artikel 20 ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’, welke bestemming Landgoed Leudal had, wat door eiser ook niet is betwist. Immers, de Afdeling heeft bij genoemde uitspraak van 18 november 2015 het besluit van de raad van 25 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" vernietigd voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met waarden - 4" en "Agrarisch met waarden - 1" voor een bepaald perceel. Dit betekent dat op 18 november 2015 het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ onherroepelijk is geworden voor wat betreft de op Landgoed Leudal rustende bestemming ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’, als genoemd in artikel 20 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’. Het oude planologische regime is daarom het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’.
11. Samenvattend is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder (en SAOZ) van de juiste planologische regimes zijn uitgegaan bij de planvergelijking. De beroepsgronden van eiser die daarop zien, slagen dan ook niet. Dan zal de rechtbank nu de inhoudelijke gronden van eiser gericht tegen de gemaakte planvergelijking bespreken.
Situeringswaarde
12. Eiser stelt, in navolging van de commissie, dat verweerder/de SAOZ geen materiële vergelijking heeft gemaakt van de objectieve ruimtelijke gevolgen van het mogelijk maken van de huisvesting van 300 arbeidsmigranten en deze schadefactor louter heeft afgedaan als subjectieve beleving. Het enkel wijzen op de afstand tussen het woonperceel van eiser en het gedeelte van Landgoed Leudal waar de huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan kan niet worden beschouwd als een deugdelijke beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van het nieuwe bestemmingsplan. Zeker omdat verweerder op dit punt afwijkt van het advies van de commissie moet zij deugdelijk onderbouwen waarom geen sprake is geweest van intensivering van het gebruik en vermindering van de situeringswaarde door een drastische wijziging van het karakter van de bestemming. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit niet gedaan.
13. Verweerder stelt oog gehad te hebben voor de wel degelijk in de boordeling te betrekken objectieve en ruimtelijk relevante gevolgen van het toelaten van huisvesting van arbeidsmigranten. Ter zake daarvan heeft verweerder echter vastgesteld dat het gedeelte van het plangebied waar de huisvesting is toegestaan op het westelijke deel van het plangebied ligt op ten minste zo’n 250 m van het perceel en ongeveer 320 m van de woning van eiser. Gelet daarop gaat daarvan voor (het object van) eiser in ruimtelijk opzicht geen objectief relevante effecten meer uit die de waarde daarvan nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Dat zou bij dergelijke afstanden eveneens het geval zijn geweest als hier bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk gekomen zou zijn. Ook dan zou dezelfde combinatie van een grote afstand en het onverkort mogelijk blijven van verblijfsrecreatie c.a. op de tussenliggende gronden tot eenzelfde conclusie hebben geleid: geen planologisch nadeel daarvan. Het ‘verschil in verblijfsduur’ tussen recreanten en arbeidsmigranten maakt om die reden ter plaatse van het object van eiser dan ook geen merkbaar verschil meer uit.
14. Volgens de overzichtsuitspraak planschade van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, is bij de beoordeling van de situeringswaarde van belang dat bij de planvergelijking alleen de objectief te verwachten gevolgen van het nieuwe planologische regime van belang zijn. Subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij bepaalde bestemmingen, mogen bij de bepaling of schade is ontstaan geen rol spelen. Dat het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van arbeidsmigranten weerstand op kan roepen is dan ook terecht niet bij de beoordeling van het te verwachten nadeel betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:625).
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in navolging van de SAOZ, terecht gesteld dat gelet op de afstand van de huisvesting tot het perceel van eiser op ten minste 250 m en ongeveer 320 m van zijn woning, daarvan in ruimtelijk opzicht geen objectief relevante effecten meer uitgaan die de waarde van eisers perceel nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat zij hiervoor heeft overwogen (rechtsoverweging 9.3).
Overige bezwaargronden
15. Verweerder is volgens eiser in het bestreden besluit niet op de bezwaargronden ingegaan die betrekking hebben op de toegestane bebouwing onder het oude regime en de daarmee samenhangende schadefactoren, het toestaan van evenementen en de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico moet worden ingevuld. Gelet hierop handhaaft eiser deze gronden in beroep.
16. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder/de commissie op een aantal bezwaargronden niet is ingegaan, wat verweerder ook niet bestrijdt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Het is immers verweerders taak om op de bezwaargronden te reageren in de beslissing op bezwaar. Gelet hierop is het beroep gegrond. Verweerder is in het verweerschrift onder ad 4) wel gemotiveerd ingegaan op alle overige bezwaargronden. De rechtbank zal hierna ingaan op deze motivering. Als met deze motivering alsnog afdoende is gereageerd op de bezwaargronden, dan kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten en het geschil daarmee definitief beslechten.
Toegestane bebouwing en schadefactoren
17. Volgens eiser is de conclusie van de SAOZ dat zowel stacaravans als chalets niet werden beschouwd als ‘bouwwerken’, maar als ‘kampeermiddelen’, zodat plaatsing daarvan niet werd beperkt door het maximale bebouwingspercentage, onjuist. Vanwege deze onjuiste aanname kan de beoordeling van de SAOZ van de schadefactoren uitzichtschade, schaduwhinder, aantasting privacy en wijziging situeringswaarde, niet voor juist en volledig worden gehouden, omdat deze direct samenhangen met de toegestane maximale oppervlakte en bouwhoogte. In het advies van Landraad is terecht geconcludeerd dat het nieuwe planologische regime heeft geleid tot een forse toename van gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, aangezien recreatie als gebruiksvorm naar zijn aard aanzienlijk minder intensief is dan (een gebruik ten behoeve van) permanente bewoning (door arbeidsmigranten). De SAOZ heeft dit niet onderkend.
18. Volgens de SAOZ worden, gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507, stacaravans en chalets niet beschouwd als ‘gebouwen’, maar als ‘kampeermiddelen’, zodat plaatsing daarvan niet beperkt wordt door het maximale bebouwingspercentage van 3%. Uit deze uitspraak volgt ook dat de aanwezige chalets een bouwhoogte van 5,80 m hadden.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat stacaravans/chalets in het bestemmingsplan “Buitengebied Leudal” niet werden aangemerkt als gebouwen, zodat plaatsing daarvan niet werd beïnvloed c.q. beperkt door het maximale bebouwingspercentage van 3%. In overweging 7.3 van de uitspraak van 18 november 2015 is namelijk opgenomen dat in de plantoelichting staat ‘Kampeermiddelen, waaronder stacaravans, zijn geen gebouwen, zodat deze verstening niet onder het bebouwingspercentage viel.’ Dit valt ook op te maken uit de definitie van ‘kampeermiddel’ in artikel 1.81 van het bestemmingsplan “Buitengebied Leudal”: een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Onder een gebouw wordt op grond van artikel 1.60 van de planregels verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waarbij een bouwwerk een bouwkundige constructie van enige omvang is die direct en duurzaam met de aarde is verbonden (artikel 1.44 van de bestemmingsplanregels). De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het verweerschrift terecht stelt dat hetgeen eiser over de schadefactoren in de gronden van bezwaar stelt niet (geheel) in overeenstemming is met het door Landraad gestelde. Immers, Landraad concludeert dat de verhoging van het maximale bebouwingspercentage van 3% naar 40% alleen tot meer verstening zal leiden doordat een groter areaal aan centrumvoorzieningen gebouwd kan worden, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied beperkt geïntensiveerd zijn. Ook wordt in het advies van Landraad gesteld dat het uitzicht slechts zeer beperkt is verminderd, er gaan sprake zal zijn van vermindering van bezonning en de privacy nauwelijks zal worden aangetast. De grond slaagt niet.
Evenementen
20. Eiser stelt dat de ‘Beheersverordening Buitengebied’ het oud planologisch regime is en niet, zoals de SAOZ stelt, het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’. De beheersverordening stond geen evenementen toe. Dit element dient volgens eiser alsnog te worden betrokken in de planvergelijking.
21. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen, dat bestemmingsplan “Buitengebied Leudal” het oude planologische regime is, en niet de ‘Beheersverordening Buitengebied’. Gelet hierop dient het element, zoals verweerder terecht heeft gedaan, niet betrokken te worden bij de planvergelijking. Het betoog slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
22. Volgens eiser ligt een korting van 2% voor de hand in plaats van de door de SAOZ gehanteerde 3%, omdat de SAOZ ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de mogelijkheid tot huisvesting van arbeidsmigranten onder het nieuwe regime onder meer vermindering situeringswaarde tot gevolg heeft.
23. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt dat de SAOZ bij de planvergelijking terecht geen betekenis heeft toegekend aan het huisvesten van arbeidsmigranten zoals hiervoor door de rechtbank al aan de orde gesteld. Het betoog slaagt niet.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande in het verweerschrift afdoende gemotiveerd de overige gronden van bezwaar weerlegd.
Conclusie finale geschilbeslechting
25. Omdat verweerder alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat de overige gronden van bezwaar niet tot een ander standpunt leiden, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de door verweerder aan eiser toegekende planschade ter hoogte van € 4.350,- in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Dit omdat verweerder in het verweerschrift afdoende gemotiveerd is ingegaan op de overige bezwaargronden.
27. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten
.De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting) met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 20 juli 2021;
 laat de rechtsgevolgen van het besluit van 20 juli 2021 in stand;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 7 oktober 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.