Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
Primair:
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, beide betrokken bij een arbeidsovereenkomst. De eiseres, werkzaam als hostess parfumerie/beauty specialist, vorderde betaling van achterstallig loon over de maanden november en december 2023, alsook schorsing van een concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de loonvordering, aangezien deze al bijna negen maanden geleden was ontstaan en de eiseres inmiddels een nieuwe baan had. De kantonrechter wees ook de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding af, omdat de maximale duur van het beding al was verstreken. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde.
In reconventie vorderde de gedaagde een boete van € 92.500,00 wegens vermeende schending van het concurrentiebeding door de eiseres. De kantonrechter oordeelde dat ook hier geen spoedeisend belang aanwezig was, en wees de vordering in reconventie af. De gedaagde werd eveneens veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiseres. Dit vonnis benadrukt het belang van spoedeisend belang in kort geding procedures en de voorwaarden waaronder vorderingen kunnen worden toegewezen.