ECLI:NL:RBLIM:2024:6753

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11279442 / CV EXPL 24-4303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering en concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, beide betrokken bij een arbeidsovereenkomst. De eiseres, werkzaam als hostess parfumerie/beauty specialist, vorderde betaling van achterstallig loon over de maanden november en december 2023, alsook schorsing van een concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de loonvordering, aangezien deze al bijna negen maanden geleden was ontstaan en de eiseres inmiddels een nieuwe baan had. De kantonrechter wees ook de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding af, omdat de maximale duur van het beding al was verstreken. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde.

In reconventie vorderde de gedaagde een boete van € 92.500,00 wegens vermeende schending van het concurrentiebeding door de eiseres. De kantonrechter oordeelde dat ook hier geen spoedeisend belang aanwezig was, en wees de vordering in reconventie af. De gedaagde werd eveneens veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiseres. Dit vonnis benadrukt het belang van spoedeisend belang in kort geding procedures en de voorwaarden waaronder vorderingen kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11279442 \ CV EXPL 24-4303
Vonnis in kort geding van 30 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.L. Smits-Emons,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.A.L.H. Robijns.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 30 augustus 2024 met 14 producties;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [eiseres] in het geding gebrachte productie 15;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [gedaagde] in het geding gebrachte productie 1 tot en met 6;
- de eis in reconventie van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 23 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij namens [eiseres] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is bij [gedaagde] in dienst getreden op 1 mei 2022 in de functie van hostess parfumerie/beauty specialist. De arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 januari 2024. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor het Kappersbedrijf van toepassing.
2.2.
[eiseres] is per 1 januari 2024 in dienst getreden bij [naam] in de functie van schoonheidsspecialiste.
2.3.
[gedaagde] heeft het loon van de maanden november en december 2023 en de eindafrekening van het dienstverband niet betaald aan [eiseres] .
2.4.
Bij brief van 6 januari 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om de achterstallige bedragen te betalen.
2.5.
Per e-mail van 15 januari 2024 heeft de heer R. [gedaagde] , bestuurder van [gedaagde] , aan [eiseres] meegedeeld dat hij aanspraak maakte op een contractuele boete omdat [eiseres] het verbod op nevenwerkzaamheden had overtreden en het concurrentiebeding had geschonden. Hij deed tevens een beroep op verrekening van de boete met de nog door [eiseres] te ontvangen bedragen.
2.6.
Per brief van 12 juni 2024 heeft [gedaagde] van [eiseres] de betaling gevorderd van een boete van € 92.500,00. Op 8 juli 2024 heeft [eiseres] op dit schrijven gereageerd.
2.7.
Per 1 augustus 2024 is [eiseres] uit dienst getreden bij [naam] . Momenteel is zij werkzaam bij de Bijenkorf als assistent store manager.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
Primair:
het concurrentiebeding in artikel 14 lid 2 van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang buiten werking te stellen, dan wel de werking ervan te schorsen totdat bij onherroepelijke uitspraak in een bodemprocedure over de geldigheid van het concurrentiebeding is beslist;
Subsidiair:
te bepalen dat de werking van het concurrentiebeding wordt ingekort van twee jaar naar een periode van zes maanden, conform artikel 2.1 sub c van de van toepassing verklaarde CAO.
2. Te bepalen dat het concurrentiebeding uit artikel 14 lid 2 van de arbeidsovereenkomst niet door [eiseres] is geschonden.
3. Te bepalen dat het verbod op nevenwerkzaamheden uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst niet door [eiseres] is geschonden.
Voorts vordert [eiseres] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
- het netto equivalent van het brutoloon over de maanden november en december 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50%, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
- de wettelijke rente over de genoten salarissen in de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 december 2023;
- de wettelijke verhoging over de verschuldigde loonbedragen ex artikel 7:625 BW over de verschuldigde loonbedragen over de periode 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2023, zulks zoals nader uitgewerkt in randnummers 31 en 32 van de dagvaarding;
- het netto equivalent van het opgebouwde vakantiegeld van € 1.334,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
- het netto equivalent van de opgebouwde, doch niet genoten verlofuren van € 982,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
- het netto equivalent van de opgebouwde, doch niet uitbetaalde meeruren van € 570,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 814,16;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis;
- de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onterecht tot verrekening is overgegaan van haar loon over de maanden november en december 2023 en de eindafrekening van haar dienstverband omdat zij het concurrentie – en nevenwerkzaamhedenbeding niet heeft geschonden en er dus geen boete is verbeurd. Bovendien was het concurrentiebeding maximaal zes maanden geldig conform hetgeen is bepaald in de van toepassing zijnde CAO voor het Kappersbedrijf en is een verbod op nevenwerkzaamheden sinds 1 augustus 2022 niet meer toegestaan, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] meest verstrekkende verweer houdt in dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen nu de loonvordering betrekking heeft op de maanden november en december 2023 en zij momenteel een inkomen ontvangt van een nieuwe werkgever. Voor het geval er wel sprake is van een spoedeisend belang voert [gedaagde] aan dat [eiseres] het nevenwerkzaamheden- en concurrentiebeding willens en wetens heeft overtreden en dus wel degelijk een boete aan haar is verschuldigd. Zij is dan ook terecht tot verrekening van de loonvordering met de verbeurde boete overgegaan, aldus [gedaagde] .
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert [eiseres] te veroordelen tot betaling van een boete van € 92.500,00 wegens overtreding van het contractuele concurrentie- en nevenwerkzaamhedenbeding. [eiseres] voert als verweer aan dat zij geen nevenwerkzaamheden heeft verricht tijdens het dienstverband, dat een dergelijk beding sinds 1 augustus 2022 niet meer is toegestaan en dat zij met goedkeuring van [gedaagde] bij haar nieuwe werkgever [naam] is gaan werken. [naam] is bovendien geen concurrent van [gedaagde] omdat zij een ander aanbod aan behandelingen aanbiedt, aldus [eiseres] .
In conventie en reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin – gelet op de belangen van partijen – een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Spoedeisend belang heeft de eiser van wie niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht. Bij de beoordeling van een vordering in kort geding is van belang hoe aannemelijk het is dat die vordering in een gewone bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat bij een loonvordering in kort geding in beginsel kan worden volstaan met de enkele stelling dat sprake is van spoedeisendheid, nu de spoedeisendheid uit de aard van de vordering volgt. Achterliggende gedachte daarbij is dat een werknemer afhankelijk is van de betaling van het loon om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit is echter anders indien de loonvordering van langere tijd geleden is. In dat geval kan niet worden volgehouden dat er een verband is tussen de loonvordering en het levensonderhoud waarin voorzien dient te worden. In dat geval gelden voor het spoedeisend belang zwaardere motiveringseisen, net zoals bij een geldvordering van een andere soort.
4.3.
In deze zaak gaat het om een loonvordering over een relatief korte periode van twee maanden die al bijna negen maanden geleden is afgesloten. [eiseres] heeft momenteel een baan bij een nieuwe werkgever en is dus niet afhankelijk van de betaling van de loonvordering om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld waarom zij nu nog een spoedeisend belang heeft bij de vordering van dat loon en de daaraan gelieerde vorderingen en waarom de uitkomst van een eventuele bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. Dat klemt te meer omdat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij aanvankelijk had besloten om helemaal geen aanspraak meer te maken op dit achterstallige loon. Ook voor wat betreft de overige geldvorderingen heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment nog een spoedeisend belang heeft.
4.4.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat het concurrentiebeding van twee jaar in strijd is met de van toepassing zijnde CAO. Nu de in de CAO bepaalde maximumtermijn van zes maanden al is verstreken zal [eiseres] geen nieuwe boete meer kunnen verbeuren voor wat betreft het overtreden van dat concurrentiebeding zodat zij ook ten aanzien van de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding geen (spoedeisend) belang meer heeft.
4.5.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat voor de toewijzing van de door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht in kort geding geen plaats is. De kantonrechter kan in kort geding slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen en kan daarover geen definitieve uitspraak doen. Dat strookt immers niet met de voorlopige aard van een kortgedingprocedure.
4.6.
Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter alle vorderingen van [eiseres] afwijzen.
4.7.
Omdat [eiseres] de partij is die in het ongelijk wordt gesteld, zal zij ook tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, die tot aan dit vonnis worden vastgesteld op € 814,00 aan salaris gemachtigde.
In reconventie
4.8.
Ook voor de vorderingen in reconventie geldt dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang. Nu het hier gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom, stelt de kantonrechter voorop dat ook hier terughoudendheid op zijn plaats is.
4.9.
[gedaagde] is al sinds medio oktober 2023 op de hoogte van het feit dat [eiseres] bij [naam] zou gaan werken. Weliswaar heeft zij [eiseres] per e-mail van 15 januari 2024 er op gewezen dat haar standpunt was dat [eiseres] daarmee handelde in strijd met het concurrentiebeding en dat zij dus een boete verbeurde maar daarna heeft [gedaagde] stil gezeten, met uitzondering van de brief van 12 juni 2024, en heeft zij uiteindelijk pas in reconventie in deze procedure een vordering ingesteld voor wat betreft die verbeurde boete. Een duidelijke verklaring voor dit stilzitten, heeft [gedaagde] niet gegeven.
4.10.
Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat het spoedeisend belang gelegen is in de onzekere en beperkte verhaalsmogelijkheden die [eiseres] zou bieden, is niet aannemelijk geworden dat op dit moment sprake is van een situatie, die zodanig acuut of ernstig is dat van [gedaagde] niet gevergd kan worden de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Zoals al in 4.4 van dit vonnis is opgenomen, heeft [gedaagde] tijdens de zitting erkend dat de maximale looptijd van het concurrentiebeding al is verstreken zodat ook daar geen spoedeisendheid meer uit te herleiden is.
4.11.
Nu [gedaagde] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde boete zal ook de vordering in reconventie worden afgewezen.
4.12.
[gedaagde] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en zal daarom ook tot betaling van de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld, die tot aan dit vonnis worden vastgesteld op € 814,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van € 814,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
5.4.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 814,00,
5.6.
verklaart onderdeel 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
LC