ECLI:NL:RBLIM:2024:6732

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
03/720137-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en wederrechtelijk binnendringen in woning door meerdere verdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 25 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met drie anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. De feiten vonden plaats op 11 januari 2017, toen de verdachte en zijn medeverdachten de woning van [slachtoffer 1] binnendrongen met de bedoeling om hem te dwingen tot de afgifte van € 25.000,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot afpersing door met anderen de woning op gewelddadige wijze binnen te dringen en de slachtoffers te bedreigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 5 jaar en 6 maanden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal andere tenlastegelegde feiten, waaronder zware mishandeling en wederrechtelijk binnendringen in een andere woning, omdat deze niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 36 maanden had geëist, aanzienlijk verlaagd, gezien de omstandigheden van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720137-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
(uit anderen hoofde) gedetineerd in P.I. [naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11 en 31 mei 2022 en 10 september 2024 en het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 11 september 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met het parketnummer 03/720153-17. De zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] met het parketnummer 03/720131-17 is inhoudelijk behandeld op 11 september 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 11 januari 2017 samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 25.000,00;
Feit 2:op 11 januari 2017 samen met anderen de woning van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk is binnengedrongen;
Feit 3: op 13 maart 2017 een katapult voorhanden heeft gehad;
Feit 4:op 17 juni 2015 samen met anderen of alleen [slachtoffer 3] zwaar heeft mishandeld;
Feit 5:op 17 juni 2015 samen met anderen of alleen de woning van [slachtoffer 3] en haar partner [naam partner] wederrechtelijk is binnengedrongen.

3.De voorvragen

De rechtbank is van oordeel dat de vervolging van het tenlastegelegde feit 5 niet meer kan plaatsvinden, omdat dit feit is verjaard, gelet op het bepaalde in artikel 70, lid 1, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (verjaringstermijn van 6 jaren, welke termijn ook niet is gestuit door een daad van vervolging). De rechtbank zal de officier van justitie ten aanzien van dat feit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de verdachte überhaupt in de woning is geweest, laat staan dat zijn rol van dermate grote betekenis is geweest dat gesproken kan worden van medeplegen. Ook van het tenlastegelegde feit 4 moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte bij [slachtoffer 3] aan de deur is geweest en dat hij haar heeft mishandeld. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
De bewijsmiddelen – feiten 1 en 2
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op woensdag 11 januari 2017 om 22.07 uur werden wij met diverse
patrouilles aangestuurd naar de [adres 1] te Sittard, aldaar woont [slachtoffer 1]
. Om 22.14 uur kwamen wij ter plaatse. Wij hoorden dat [slachtoffer 1] vertelde dat heden omstreeks 21.50 uur 4 Satudarah leden bij hem aan de deur kwamen, welke vervolgens sloegen op het raam en hierna de voordeur intrapten, welke derhalve beschadigd raakte. Wij hoorden dat [slachtoffer 1] vertelde dat hij vluchtte via de achterzijde van de woning het dak op. Wij hoorden dat [slachtoffer 1] vertelde dat zijn vriendin, [slachtoffer 2] , ook in betrokken woning was en in de woonkamer achterbleef. Vervolgens hoorden wij dat [slachtoffer 2] zei dat zij de leden welke de woning naar binnen waren gedrongen had herkend en kon tonen op haar mobiele telefoon. Wij hoorden dat [slachtoffer 2] zei dat [medeverdachte 2] de leider was van de groep mannen en dat hij het woord deed. Wij hoorden dat [slachtoffer 2] zei, dat [medeverdachte 2] tegen haar zei, dat omdat [slachtoffer 1] ruzie had met deze [medeverdachte 2] hij een schuld had openstaan van 25.000 euro, echter daar [slachtoffer 2] aangaf dat zijzelf en [slachtoffer 1] geen geld hadden werd deze schuld door [medeverdachte 2] verlaagd naar 10.000 euro en deze zouden ze morgen, donderdag 12 januari 2017, komen halen, aldus [medeverdachte 2] . Wanneer dit geld niet gegeven zou worden zou [slachtoffer 1] worden afgemaakt. Vervolgens liepen wij naar de voordeur en zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat de slotplaat in het kunststoffen kozijn vernield was. Tevens zag ik dat er een schoenzoolafdruk aan de buitenzijde van de voordeur zat, ter hoogte van de slotplaat. Ik zag dat de deur was opengetrapt. Vervolgens zagen wij dat [slachtoffer 2] ons foto's toonde vanaf haar mobiele telefoon uit eigen beweging en zij deze ter beschikking stelde aan de politie. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , maakte met mijn diensttelefoon foto's van de door [slachtoffer 2] afgebeelde foto's. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 2] mij een foto toonde van het Instagram account van deze [medeverdachte 2] , welke heden de woning binnengedrongen was. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 2] mij vertelde dat [medeverdachte 2] de persoon op foto 1 is welke in het witte T-shirt staat afgebeeld. Vervolgens zag en hoorde ik dat [slachtoffer 2] mij de vierde man toonde via een foto op Facebook. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 2] vertelde dat de man centraal afgebeeld op foto 2 de vierde man was welke de woning was binnengedrongen.
Getuige [slachtoffer 2] [3] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 11 januari 2017 om iets voor tien, ging ik naar bed toe in mijn woning aan de [adres 1] in Sittard. Ik hoor ineens kei hard iemand tegen het raam kloppen. [slachtoffer 1] komt de kamer in gerend en zegt: “Ja, daar staat die van Satudarah bij mij aan de deur”. Ik doe mijn badjas aan en ik loop naar de deur. Vliegt die deur open. Stormen ze naar binnen. Dus ik tegen die [medeverdachte 2] gezegd van: “Ja, ik wil niet hebben dat je bij mij aan de deur staat”. Ik ben met [medeverdachte 2] omgegaan, zijn vriendin is een vriendin van mij. Hij had in elk geval gezegd: “Ja we komen niet voor jou, we komen voor je vriend”. Komt zo’n andere man, die heb ik wel eens vaker gezien. En ik weet dat het een vriend van [medeverdachte 2] is. Er was ook een man, die ik niet ken, maar wel eens heb gezien. En er was nog iemand bij, die ken ik alleen bij voornaam, [verdachte] heet die. Ik weet dat die bij de Satudarah zit. Ja, ik heb tegen [medeverdachte 2] gezegd dat ik het geld niet heb en toen heeft hij het bedrag verlaagd naar € 10.000,00. Toen [medeverdachte 2] zei: “Kom we gaan”, zijn ze allemaal gegaan.
Getuige [slachtoffer 1] [4] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ja, [verdachte] stond op 11 januari 2017 ook bij mij binnen. [verdachte] heb ik zelf herkend en [medeverdachte 2] ook.
Getuige [getuige 1] [5] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 11 januari 2017 omstreeks 21.30 uur liep ik vanuit mijn woning [adres 2] te
Sittard naar mijn auto die voor de woning geparkeerd stond. Toen ik vanuit mijn voordeur naar mijn auto liep zag ik dat er een mij onbekende personenauto aan kwam rijden vanuit de [straatnaam 1] . Ik zag dat deze auto net voorbij mijn woning op
het trottoir parkeerde. Ik zag hieruit vrijwel direct 4 mannen stapten. Ik zag dat deze mannen rechtstreeks naar de voordeur liepen van [adres 1] te Sittard. Het viel mij op dat deze mannen zich opsplitsten in 2 koppels van 2 personen en ieder aan een zijde van de voordeur van deze woning gingen staan.
Verbalisant [verbalisant 3] [6] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
De camerabeelden afkomstig van Stichting Autismehulp Zuid-Limburg, gevestigd aan de [adres 3] te Sittard, werden door mij bekeken. Ik zag dat aan de linker bovenzijde in beeld de datum 11 januari 2017 stond vermeld. Ik zag dat daarnaast de tijd werd aangeduid in uren:minuten:seconden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent [naam wijkagent] zou het tijdstip vermeld op de beelden overeenkomen met de werkelijke tijd. Navolgend zullen de beelden nader worden beschreven met daarbij vermelding van het tijdstip.
- 21:44:58 uur: Nadat de Skoda Fabia de verlichting heeft gedoofd, is een gedeelte van het kenteken zichtbaar. Zichtbaar is dat het voertuig is voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Opmerking: het slachtoffer [slachtoffer 1] is in het bezit van een witte Skoda Fabia voorzien van het kenteken [kenteken 1] ;
- 21:45:20 uur: Een donkere schim verschijnt rechtsboven in beeld. Deze komt uit de richting van de Skoda Fabia gelopen en gaat ergens naar binnen. Onbekend welk perceel deze naar binnen gaat.
- 21:48:20 uur: Vanuit de richting van de [straatnaam 1] verschijnt een donkerkleurige Renault Captur in beeld. Het voertuig rijdt met de linkerzijde het trottoir op en stopt;
- 21:48:26 uur: Van de Renault Captur worden alle vier de portieren geopend en er stappen vier NN mannen uit;
- 21:48:37uur: De 4 NN mannen, die uit de Renault Captur zijn gestapt, lopen in de richting van de percelen [adres 4] en [adres 1] ;
- Vanaf 21:48:50 uur: De vier NN personen staan voor het perceel waar om 21.45.20 uur de persoon uit de Skoda Fabia naar binnen is gegaan;
- 21:49:17 uur: Van het kenteken van de Renault Captur is een gedeelte van het kenteken zichtbaar. Zichtbaar is dat het kenteken van dit voertuig is [kenteken 2] ;
- Vanaf 21:52:20 uur: De vier NN personen zijn niet meer te zien voor het perceel;
- Vanaf 21:53:50 uur: De vier NN personen verschijnen weer boven in beeld. De verlichting van de Renault Captur gaat aan en uit. De vier NN personen lopen richting de Renault Captur;
- Vanaf 21:54:12 uur: Alle vier de NN personen stappen in de Renault Captur en gaan allen zitten op dezelfde plaatsen als waar zij zaten toen zij aankwamen;
- 21:54:33 uur: De Renault Captur rijdt weg in de richting van de [straatnaam 2] .
Verbalisant [verbalisant 4] [7] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Van de Renault Captur is het kenteken zichtbaar geworden. Uit nader analyse van de beelden is mij gebleken dat het kenteken betrof: [kenteken 2] , zijnde een Renault Captur, rood van kleur, ten name van [bedrijfsnaam] .
Getuige [getuige 2] [8] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
De Renault Captur met kenteken [kenteken 2] is verhuurd aan [medeverdachte 2] die zich legitimeerde met een Belgische Identiteitskaart en een Belgisch rijbewijs. Op 7 januari 2017 heeft hij deze auto gehuurd. [medeverdachte 2] mag als enige de auto gebruiken.
Verbalisant [verbalisant 5] [9] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op donderdag 12 januari 2017 kreeg ik de beschikking over twee foto afdrukken.
Deze afdrukken werden mij ter beschikking gesteld door hoofdagent van politie [verbalisant 1] . [slachtoffer 2] vertelde aan [verbalisant 1] , dat zij de leden die de woning waren binnengedrongen had herkend en deze kon tonen op haar mobiele telefoon. Vervolgens toonde zij [verbalisant 1] twee afbeeldingen, waarvan [verbalisant 1] met zijn diensttelefoon foto's maakte. [verbalisant 1] toonde mij de door hem gemaakte afbeeldingen. Ik zag, dat op de foto met de koptekst:" [bestandsnaam] " een aantal mannen stonden afgebeeld. Ik herkende de persoon in het midden van de afbeelding (shirt met witte opdruk) als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik ken [verdachte] uit mijn tijd als taakveldhouder Jeugd van de basiseenheid Geleen en had in deze hoedanigheid regelmatig met hem contact.
De overwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 11 januari 2017 omstreeks 21.50 uur zijn vier mannen in een Renault Captur – die werd gehuurd door [medeverdachte 2] – naar de woning aan de [adres 1] in Sittard gereden. Alle vier de mannen zijn uitgestapt en in koppels van twee naast de deur gaan staan. Vervolgens hebben zij de deur ingetrapt en zijn de woning binnengestormd. Binnen heeft [medeverdachte 2] tegen getuige [slachtoffer 2] – de vriendin van [slachtoffer 1] – gezegd dat [slachtoffer 1] € 25.000,00 moest betalen, anders zou hij worden afgemaakt. Na een paar minuten hebben de mannen de woning verlaten. Ze zijn alle vier de Renault Captur weer ingestapt en weggereden.
De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte een van die vier mannen was.
Getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben in hun eerste verklaring verklaard dat de verdachte in de woning aanwezig was. Getuige [slachtoffer 2] heeft meteen na het incident twee foto’s aan de politie getoond waarop de mannen stonden die de woning zijn binnengedrongen. Op een van die foto’s wordt de verdachte ambtshalve herkend door verbalisant [verbalisant 5] . Hoewel de rechtbank ook heeft geconstateerd dat getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris – bijna drie jaar later – heeft verklaard dat de verdachte niet binnen is geweest, gaat de rechtbank uit van haar eerste verklaring nu die meteen nadat het feit gepleegd is, is afgelegd. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de getuige in een later fase, uit angst voor mogelijke represailles, andersluidende verklaringen heeft afgelegd.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
De rechtbank overweegt dat er voor medeplegen sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bijdrage aan het delict dient van voldoende intellectueel of materieel gewicht te zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte is samen met drie personen op een laat tijdstip, in het donker, naar de woning van het slachtoffer gereden. Daar is hij samen met de drie andere personen de auto uitgestapt en op een kennelijk afgesproken wijze – namelijk in koppels van twee – naast de voordeur gaan staan. Vervolgens is de deur ingetrapt en is de verdachte samen met de drie andere personen de woning binnengestormd. Daar is door medeverdachte [medeverdachte 2] geroepen dat [slachtoffer 1] € 25.000,00 moet betalen, omdat hij anders zal worden afgemaakt. Vervolgens heeft de verdachte samen met de drie andere personen de woning verlaten en zijn ze gezamenlijk de auto ingestapt en weggereden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er – gelet op bovenstaande beschreven feiten en omstandigheden – naar uiterlijke verschijningsvorm sprake van een gezamenlijke uitvoering van het doen ontstaan van een dreigende en intimiderende situatie in het kader van een poging tot afpersing. De verdachte heeft met zijn aanwezigheid een wezenlijke bijdrage geleverd aan de poging tot afpersing door het met anderen na het gewelddadige binnendringen van de woning – op een bedreigende en intimiderende wijze – vormen van een getalsmatig overwicht in de woning. De rechtbank is van oordeel dat zijn bijdrage van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de afpersing was gericht op [slachtoffer 1] en niet op zijn vriendin [slachtoffer 2] . Zij heeft zelf immers verklaard dat de indringers zeiden dat ze niet voor haar kwamen, maar voor [slachtoffer 1] en dat zij niet bang was dat ze haar iets aan zouden doen. De rechtbank spreekt de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel vrij.
4.3.2
De bewijsmiddelen – feit 3
Verbalisant [verbalisant 6] [10] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 13 maart 2017 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in [adres 5] , [plaats] . Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: een katapult [11] , woonkamer, zichtbaar en voor de hand liggend onder salontafel.
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [12] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op maandag 13 maart 2017 hielden wij binnen de gemeente Sittard-Geleen, als verdachte aan: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1992, adres: [adres 5] , [plaats] .
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] [13] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Het op 13 maart 2017 bij de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen
voorwerp betreft een katapult. Deze katapult kan redelijkerwijs geschikt
worden geacht om daarmee projectielen weg te schieten met een zodanige
kracht of gerichtheid dat daardoor personen ernstig lichamelijk letsel kan
worden toegebracht. Bovendien is deze katapult niet klaarblijkelijk bestemd
om als speelgoed te worden gebruikt. Het is daarom niet een voorwerp als
bedoeld in artikel 2, lid 4 van de Wet Wapens en Munitie. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 6 van de Wet Wapens en Munitie.
De overwegingen
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een katapult voorhanden heeft gehad.
4.3.3
Vrijspraak – feit 4
Op 17 juni 2015 is [slachtoffer 3] in haar woning mishandeld. Zij heeft vlak na het incident tegen de politie verklaard dat er drie mannen voor haar deur stonden en dat [naam] degene was die haar met een honkbalknuppel heeft geslagen. Over de tweede man heeft zij verklaard dat dat een persoon was die zij herkende, maar waarvan ze de naam niet wil noemen en over de derde man heeft zij verklaard dat het een grote, kale, negroïde man was die zij niet kende.
Een dag later heeft [slachtoffer 3] tegen de politie verklaard dat zij nog niet weet of zij aangifte wil doen, maar dat als zij aangifte zou doen, dit alleen zou zijn tegen [naam] , want hij had nog geen hesje en de andere twee mannen waren van Satudarah.
Getuige [getuige 3] – die zich op dat moment in de woning van zijn vader bevond aan de [adres 6] in [plaats] – heeft tegenover de wijkagent verklaard dat hij getuige was van de mishandeling en heeft meegevochten. Hij heeft verder verklaard dat een van de daders in hetzelfde complex woont (als zijn vader) en gewezen naar links onder, zonder een naam te geven. Het is de wijkagent ambtshalve bekend dat [verdachte] op de benedenverdieping van hetzelfde complex woont, schuin onder de woning van getuige [getuige 3] .
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] twee verschillende voornamen heeft genoemd van degene die haar heeft geslagen. Zij heeft eerst de naam [naam] genoemd, wat er op zou kunnen duiden dat de medeverdachte [medeverdachte 3] het slachtoffer zou hebben mishandeld. Een dag later noemt zij de naam [naam] . Op geen enkel moment heeft zij de naam [verdachte] genoemd. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat een van de daders in hetzelfde complex woont, namelijk het complex aan de [straatnaam 3] in [plaats] , en heeft daarbij gewezen naar linksonder. Zoals de verdediging ook heeft aangevoerd, is het de rechtbank op basis van het proces-verbaal niet duidelijk hoe de getuige ten opzichte van het complex stond en in welke richting er vervolgens is gewezen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het haar ambtshalve bekend is dat er meerdere leden van Satudarah in dat complex wonen. De rechtbank constateert dat hier verder geen onderzoek meer naar is gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, heeft geprobeerd door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) naar de woning van genoemde [slachtoffer 1] zijn gegaan en daar hard op het raam hebben geslagen en de deur hebben ingetrapt en aan de vriendin van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] een hoeveelheid geld moet betalen en aan die [slachtoffer 2] hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] afgemaakt zal worden als hij niet zal betalen;
feit 2
op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, in de woning aan de [adres 1] te Sittard, bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
feit 3
op 13 maart 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie I, onder 6, te weten een katapult, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
eendaadse samenloop van:
feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2
medeplegen van in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 3
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat maximaal een straf gelijk aan de duur van het voorarrest aan de verdachte moet worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank komt tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij niet alle tenlastegelegde feiten bewezen heeft verklaard.
De verdachte heeft zich in vereniging met drie anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. Daarnaast heeft de verdachte een katapult voorhanden gehad.
De verdachte is ‘s avonds laat samen met drie mededaders naar de woning van het slachtoffer gegaan, daar hebben zij met geweld de deur ingetrapt en zijn ze de woning binnengestormd. Eenmaal binnen hebben zij tegen de bewoonster – de vriendin van het slachtoffer – gezegd dat het slachtoffer € 25.000,00 moest betalen, omdat hij anders zou worden afgemaakt. Aanleiding hiervoor zou een onderliggend conflict zijn tussen een van de mededaders en het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij is meegegaan om het conflict van iemand anders uit te vechten. Dit, terwijl het slachtoffer heeft verklaard dat hij eigenlijk nooit problemen met de verdachte heeft gehad.
Dit zijn ernstige strafbare feiten waarbij de impact op het slachtoffer groot is. Het slachtoffer heeft – uit angst – geen aangifte willen doen en heeft verklaard dat hij bang is voor represailles.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten), die uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar bij een voltooide afpersing in een woning. Aangezien het in deze zaak om een poging gaat, neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
Uit de justitiële documentatie van de verdachte d.d. 26 augustus 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Na het plegen van de bewezen verklaarde feiten is de verdachte veroordeeld tot een forse gevangenisstraf, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden fors is overschreden en dat deze overschrijding in aanzienlijke mate verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf.
De Hoge Raad heeft in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt genomen dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in dit geval aangevangen op het moment waarop verdachte door de politie als verdachte is aangehouden en verhoord, te weten op 13 maart 2017. Met betrekking tot het procesverloop constateert de rechtbank geen bijzondere omstandigheden. De termijn is derhalve met 5 jaren en 6 maanden overschreden. Met deze overschrijding zal de rechtbank rekening houden bij de bepaling van de straf.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 55, 57, 63, 138 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
- verklaart de
officier van justitie niet-ontvankelijkin de vervolging ter zake van het tenlastegelegde onder
feit 5;

Vrijspraak

-
spreektde verdachte
vrijvan het tenlastegelegde
feit 4;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, heeft geprobeerd door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) met een aantal personen naar de woning van genoemde [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en daar hard op het raam heeft/hebben geslagen en/of de deur heeft/hebben ingetrapt en/of aan de vriendin van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , heeft/hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] een hoeveelheid geld moet betalen en/of aan die [slachtoffer 2] heeft/hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] afgemaakt zal worden als hij niet zal betalen en/of het dak van de woning van [slachtoffer 1] is/zijn opgeklommen in een poging [slachtoffer 1] te vinden welke zich daar uit angst verstopt had;
2.
hij op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereiging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning aan de [adres 1] te Sittard, bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, een of meer wapens van categorie I, onder 6, te weten een katapult, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 17 juni 2015 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee onder het rechteroog en/of een gebroken kaak, heeft toegebracht, door met een knuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 3] te slaan;
5.
hij op of omstreeks 17 juni 2015 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning aan de [adres 7] te Geleen bij [slachtoffer 3] en/of [naam partner] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer LBRAA17001, gesloten d.d. 15 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 558.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2017, p. 243-245.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 10 mei 2017, p. 328-354.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 10 mei 2017, p. 309-327.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 24 januari 2017, p. 362-363.
6.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [straatnaam 4] Sittard d.d. 27 februari 2017, p. 261-279.
7.Proces-verbaal van herkenning kenteken d.d. 15 maart 2017, p. 280.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 8 maart 2017, p. 378-379.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2017, p. 252-253.
10.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 13 maart 2017, p. 543-544.
11.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 54.
12.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] d.d. 13 maart 2017, 107-108.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2017, p. 551-553.