ECLI:NL:RBLIM:2024:6731

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
03/720153-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing en het wettelijk binnendringen van een woning in Sittard, en veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en wonende te Maastricht. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot afpersing, het wederrechtelijk binnendringen van een woning in Sittard op 11 januari 2017, en de handel in cocaïne en amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing en het binnendringen van de woning, omdat de verklaringen van getuigen niet voldoende steun vonden in het dossier. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te identificeren als een van de mannen die de woning binnendrongen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de handel in cocaïne en amfetamine, en sprak de verdachte vrij van deze feiten. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van 50 gram cocaïne, die werd aangetroffen tijdens zijn aanhouding op 13 maart 2017. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van 5 jaar en 6 maanden en legde een gevangenisstraf op van 4 dagen, met aftrek van het voorarrest. De inbeslaggenomen cocaïne werd onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank in Maastricht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720153-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht en zijn kantoorgenoot mr. M.J.E. Kallen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 september 2024 en formeel gesloten op 11 september 2024. De verdachte is niet verschenen. Wel zijn verschenen zijn gemachtigde raadslieden. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] met het parketnummer 03/720137-17. De zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] met het parketnummer 03/720131-17 is inhoudelijk behandeld op 11 september 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 11 januari 2017 samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 25.000,00;
Feit 2:op 11 januari 2017 samen met anderen de woning van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk is binnengedrongen;
Feit 3:in de periode van 1 februari 2017 tot en met 12 maart 2017 heeft gehandeld in cocaïne en/of amfetamine;
Feit 4:op 13 maart 2017 opzettelijk 50 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 heeft de verdediging aangevoerd dat er slechts één bewijsmiddel is, namelijk de verklaring van getuige [slachtoffer 2] , die verder niet wordt ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Bovendien is op de betrouwbaarheid van die verklaring en de totstandkoming van de herkenning door [slachtoffer 2] veel af te dingen. Ten aanzien van het tenlastegelegde feit 3 bevat het dossier onvoldoende concreet bewijs. Anders dan de officier van justitie is de verdediging van oordeel dat onvoldoende duidelijk is waar de chatgesprekken over gaan. Ten aanzien van het tenlastegelegde feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Vrijspraak – feiten 1 en 2
Op 11 januari 2017 omstreeks 21.50 uur dringen vier mannen de woning aan de [adres] in Sittard binnen. Een van de mannen zegt tegen de bewoonster – getuige [slachtoffer 2] – dat haar vriend [slachtoffer 1] een bedrag van € 25.000,00 moet betalen, anders zal hij worden afgemaakt. Wanneer de getuige verklaart dat zij geen geld heeft wordt dit bedrag verlaagd naar € 10.000,00. Een paar minuten later vertrekken de mannen weer.
Die avond, omstreeks 22.14 uur, gaan verbalisanten ter plaatse en spreken zij met getuige [slachtoffer 2] . Zij verklaart dan dat ze de mannen die waren binnengedrongen heeft herkend en kan tonen op foto’s op haar telefoon. Een van de mannen is [medeverdachte 2] . Hij was de leider van de groep en deed het woord. De getuige toont een foto van het Instagram account van [medeverdachte 2] en verklaart dat hij de persoon is in het witte T-shirt. Aan de linkerzijde van [medeverdachte 2] staat een witte man met een kaal hoofd en rechts achter hem staat een man in een T-shirt met rode opdruk. De getuige verklaart dat die drie mannen de woning zijn binnengedrongen. Door een politieambtenaar wordt de persoon in het T-shirt met rode opdruk – die op de foto van het Instagram account van [medeverdachte 2] rechts achter [medeverdachte 2] staat – herken als [verdachte] . De getuige toont nog een tweede foto waarop een man centraal staat afgebeeld. Dit is volgens de getuige de vierde man geweest, die zij later heeft geïdentificeerd als [medeverdachte 1] .
Tijdens haar verhoor op 2 maart 2017 – bijna twee maanden later – verklaart getuige [slachtoffer 2] dat [verdachte] een van de vier mannen is geweest. Zij verklaart dat ze hem kent ‘van zien’ en weet dat zijn vrouw eigenaar is van de [naam 1] in [plaats] . Ze bevestigt dat ze dit zelf heeft uitgezocht.
Op 10 oktober 2023 wordt de getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Daar verklaart zij dat ze [verdachte] niet kende vóór 11 januari 2017 en nog nooit had gezien. Pas op die dag, voor de deur van haar woning, zag ze hem voor het eerst. Ze verklaart dat ze later dingen is gaan uitzoeken via
social mediaen hem toen herkende op de foto waarop hij samen stond met [medeverdachte 2] .
Wanneer getuige [slachtoffer 1] op 2 maart 2017 wordt gevraagd wat hij weet van [verdachte] verklaart hij: “ [slachtoffer 2] heeft me daar die foto van laten zien maar die heb ik voor de rest nog nooit eerder gezien die man. Ik heb hem ook die avond niet bij mij binnen gezien”.
Ook in zijn latere verhoor bij de rechter-commissaris op 10 oktober 2023 is [slachtoffer 1] heel stellig als hij verklaart: “Ik heb op Facebook gekeken naar een foto van [verdachte] , maar ik ken hem niet. (..) Hij komt mij ook niet bekend voor. Ik heb hem nog nooit gezien”.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van getuige [slachtoffer 2] volgt dat zij de verdachte vóór het incident op 11 januari 2017 niet kende. Na het incident heeft zij het Instagram account van [medeverdachte 2] opgezocht en heeft zij een foto gezien waarop [medeverdachte 2] samen met enkele andere mannen staat. Die betreffende foto heeft geleid tot haar herkenning. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een hele gemotiveerde herkenning is en dat deze herkenning alleen niet voldoende is om aan te nemen dat verdachte een van de personen is geweest die de woning zijn binnengedrongen. Onder die omstandigheden dient aanvullend bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte voorhanden te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijk aanvullend bewijs niet uit het dossier kan worden geput. De rechtbank stelt vast dat de herkenning van getuige [slachtoffer 2] niet wordt ondersteund door getuige [slachtoffer 1] . Die heeft immers stellig verklaard dat hij de verdachte nog nooit heeft gezien en dat hij hem – ook nadat [slachtoffer 2] hem de foto heeft laten zien – niet kent of ooit heeft gezien. Daarnaast blijkt uit mastgegevens dat de telefoon van de verdachte – waarvan op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat die enkel door de verdachte wordt gebruikt – op het moment van het incident werd aangestraald in Heerlen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte een van de vier mannen is geweest die op 11 januari 2017 de woning aan de [adres] in Sittard zijn binnengedrongen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt, zal zij geen beslissing nemen op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman.
3.3.2
Vrijspraak – feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne of amfetamine.
De rechtbank overweegt dat het dossier een tapgesprek bevat waarin een onbekende man tegen de verdachte zegt dat hij 200C nodig heeft. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat het hier gaat om cocaïne. Het zou net zo goed om cannabis kunnen gaan, wat beter zou aansluiten bij de TCI informatie inhoudende dat de verdachte handelt in weed. Daar komt bij dat de verdachte in dat gesprek reageert met “Ik weet het niet”. Als de onbekende man hem vervolgens vraagt “Kun jij niet van die … zakken die jij mij gegeven hebt?” antwoordt de verdachte met “Nee”.
In het dossier bevindt zich nog een tapgesprek tussen de verdachte en [naam 2] . In dat gesprek zegt de verdachte tegen [naam 2] dat [naam 3] hem moet hebben en dat hij de foto’s klaar heeft. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hier met ‘foto’s’, monsters van verdovende middelen wordt bedoeld. De verdediging heeft aangevoerd dat [naam 3] een medewerker is van een fotostudio die naast de [naam 1] in [plaats] ligt en een vriend van verdachte is en dat het gesprek daarmee te maken had. De rechtbank kan, gelet op deze verklaring van de verdediging, op basis van het dossier niet vaststellen dat in dit gesprek met ‘foto’s’, monsters van verdovende middelen wordt bedoeld.
Ook de overige in het dossier opgenomen bevindingen en tapgesprekken wijzen naar het oordeel van de rechtbank niet op betrokkenheid van de verdachte bij cocaïne of amfetamine handel.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 3.
3.3.3
De bewijsmiddelen – feit 4
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [2] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op maandag 13 maart 2017 hielden wij op de locatie Vrankerkerklaan ter hoogte van nummer 1, 6412 HS Heerlen, als verdachte aan: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1969.
Verbalisant [verbalisant 4]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op maandag 13 maart 2017 doorzocht ik het voertuig waarmee de verdachte [verdachte] zich verplaatste ten tijde van zijn aanhouding. Dit voertuig betreft een Volkswagen Transporter voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] . In het voertuig werd een tasje aangetroffen waarin een plastic zakje zat. De inhoud van dit plastic zakje betrof 50 gram (bruto) indicatief positief op amfetamine geteste stof. [3]
Het zakje wit poeder werd op 13 maart 2017 in beslag genomen [4] vanuit het voertuig [kenteken] van de verdachte [verdachte] . Van dit poeder werd door mij een monster genomen. Dit monster werd voorzien van het Sporen Identificatienummer SIN AAHB6487NL. [5]
Het
NFI rapport [6] vermeldt dat het onderzoeksmateriaal met kenmerk AAHB6487NL cocaïne bevat.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] [7] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 15 maart 2017 hoorden wij de verdachte [verdachte] . Wij deelden de verdachte mede: “In de Volkswagen werd een zwart tasje aangetroffen, waarin een doorzichtige verpakking zat met een hoeveelheid van circa 50 gram bruto op amfetamine gelijkende stof zat. Althans bij het testen reageerde deze stof positief op de aanwezigheid van amfetamine. Wij tonen je een foto van dit tasje en van het doorzichtige zakje met daarin een witte stof vermoedelijke amfetamine. (..) Dit is het zelfde tasje waaruit op jouw verzoek een leesbril gepakt moest worden en een
verpakking met batterijrijtjes voor je gehoorapparaat”.
Overwegingen rechtbank
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 50 gram – naar uiteindelijk na onderzoek door het NFI bleek – cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat de cocaïne is aangetroffen in een tasje dat de verdachte tijdens de aanhouding bij zich had, waar ook zijn persoonlijke spullen in zaten, zoals een leesbril en batterijen voor zijn gehoorapparaat. De verdachte heeft zelf geen verklaring willen geven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 4
op 13 maart 2017 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad 50 gram cocaïne.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat – gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 5 jaar en 6 maanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – enkel een voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank komt tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij de verdachte van een drietal feiten vrij spreekt.
De verdachte heeft 50 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen mede verantwoordelijk voor.
Uit de justitiële documentatie van de verdachte d.d. 16 augustus 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwet delicten. Deze veroordelingen dateren echter van meer dan tien jaar geleden.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs is een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden fors is overschreden en dat deze overschrijding in aanzienlijke mate verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf.
De Hoge Raad heeft in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt genomen dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in dit geval aangevangen op het moment waarop verdachte door de politie als verdachte is aangehouden en verhoord, te weten op 13 maart 2017. Met betrekking tot het procesverloop constateert de rechtbank geen bijzondere omstandigheden. De termijn is derhalve met 5 jaren en 6 maanden overschreden. Met deze overschrijding zal de rechtbank – overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – rekening houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 dagen met aftrek van het voorarrest.

7.Het beslag

De rechtbank zal de inbeslaggenomen cocaïne (G918177) onttrekken aan het verkeer, daar het feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
-
onttrekt aan het verkeerhet volgende in beslag genomen voorwerp:
50 gram cocaïne (G918177).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, heeft geprobeerd door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) met een aantal personen naar de woning van genoemde [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en daar hard op het raam heeft/hebben geslagen en/of de deur heeft/hebben ingetrapt en/of aan de vriendin van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , heeft/hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] een hoeveelheid geld moet betalen en/of aan die [slachtoffer 2] heeft/hebben toegevoegd dat [slachtoffer 1] afgemaakt zal worden als hij niet zal betalen en/of het dak van de woning van [slachtoffer 1] is/zijn opgeklommen in een poging [slachtoffer 1] te vinden welke zich daar uit angst verstopt had.
2.
hij op 11 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereiging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning aan de [adres] te Sittard, bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 t/m 12 maart 2017 in de gemeente Heerlen en/of de gemeente Sittard, althans in het arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland (telksen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 13 maart 2017 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50 gram cocaïne.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer LBRAA17001, gesloten d.d. 15 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 558.
2.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] d.d. 13 maart 2017, p. 48-49.
3.Proces-verbaal van doorzoeking voertuig d.d. 14 maart 2017, p. 498.
4.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 maart 2017, p. 503-504.
5.Proces-verbaal MMC test in beslag genomen verdovende middelen d.d. 14 maart 2017 p. 499-500.
6.NFI rapport identificatie veelvoorkomende drugs d.d. 3 april 2017, p. 505-506.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 maart 2017, p. 532-535.