ECLI:NL:RBLIM:2024:6717

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
11107508 \ CV EXPL 24-2518
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige premie uit zorgverzekering

In deze zaak vordert ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. (hierna: ASR) betaling van een achterstallige premie van gedaagde, die een zorgverzekeringsovereenkomst met ASR heeft afgesloten. ASR heeft gedaagde in gebreke gesteld voor een bedrag van € 1.550,66, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering, maar heeft aangegeven in een moeilijke financiële situatie te verkeren en verzocht om betaling in termijnen. ASR heeft de vordering gehandhaafd en stelt dat gedaagde niet tijdig heeft gereageerd op eerdere aanmaningen en betalingsherinneringen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde als consument wordt beschouwd en dat er geen schending van beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht heeft plaatsgevonden. De rechter heeft vastgesteld dat ASR de vordering voldoende heeft onderbouwd en dat gedaagde geen verweer heeft gevoerd. De gevorderde hoofdsom van € 1.326,55 is toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van ASR vergoeden, die zijn begroot op € 1.019,38.

Het vonnis is uitgesproken op 25 september 2024 door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers en is uitvoerbaar bij voorraad. Gedaagde is veroordeeld tot betaling binnen veertien dagen na aanschrijving, met de mogelijkheid van betekening van het vonnis indien niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11107508 \ CV EXPL 24-2518
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
ASR BASIS ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V. H.O.D.N. IK KIES ZELF VAN ASR,
gevestigd te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: ASR,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
1.2.
Hoewel [gedaagde] daartoe bij brief van de griffier van 26 juni 2024 in de gelegenheid is gesteld en bij emailbericht van 24 juli 2024 nogmaals is gewezen op de wijze van indiening van het processtuk, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
ASR vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
  • € 1.550,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.326,55, te berekenen vanaf 25 april 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • de proceskosten, waaronder een bedrag aan salaris voor de gemachtigde(n) van ASR.
2.2.
ASR legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] aan haar de maandelijkse premie verschuldigd. [gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan van € 1.326,55. Aangezien [gedaagde] de premies (over oktober 2023 tot en met februari 2024) niet op tijd heeft betaald, moet zij daarover wettelijke rente betalen. Deze bedraagt, berekend tot de datum van de dagvaarding € 41,77. ASR heeft haar vordering uit handen gegeven. Zij houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de hieraan verbonden kosten van € 188,32 (inclusief BTW).
In totaal moet [gedaagde] daarom een bedrag van (€ 1.326,55 + € 41,77 + € 188,32) € 1.556,64 aan ASR betalen, waarop een bedrag van € 5,98 in mindering strekt als reeds voldaan en/of verrekend, zodat € 1.550,66 resteert.
2.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. Zij heeft de vordering niet weersproken. Zij stelt echter in een moeilijke financiële situatie te zitten waardoor ze het bedrag niet in één keer kan betalen. Ze verzoekt het bedrag in termijnen te mogen betalen.
2.4.
ASR handhaaft de vordering nu deze niet betwist wordt door [gedaagde] . ASR stelt dat er naast de aanmaningen een aantal betalingsherinneringen aan [gedaagde] zijn verstuurd. [gedaagde] had tijdens het minnelijke traject (tussen januari en april 2024) contact kunnen opnemen om een betalingsregeling te treffen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, daarom zijn de dagvaarding en de daarbij horende kosten onvermijdelijk geworden.
2.5.
ASR is bereid een betalingsregeling te treffen, nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen. Voor de vaststelling van de hoogte van het termijnbedrag is meer concrete informatie nodig, deze ontbreekt tot dusver.
2.6.
[gedaagde] heeft hierop, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen conclusie van dupliek ingediend. Wel heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd op 24 juli 2024. Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft de griffier [gedaagde] meegedeeld dat dit emailbericht niet geaccepteerd kan worden en hem gewezen op de juiste wijze van indiening van het processtuk. Daarop heef [gedaagde] niet meer gereageerd.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.3.
Voor het treffen van de door [gedaagde] gewenste betalingsregeling is in het kader van deze procedure geen plaats. [gedaagde] dient zich daartoe tot ASR te wenden.
3.4.
ASR heeft haar vordering betreffende de hoofdsom voldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. De gevorderde hoofdsom van € 1.326,55 zal dus worden toegewezen.
3.5.
De wettelijke rente - waaronder een bedrag van € 41,77 berekend tot 25 april 2024 (datum dagvaarding) - over het ten tijde van dagvaarding openstaande bedrag wordt ook toegewezen, omdat ASR genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en deze ook niet door [gedaagde] wordt weersproken.
3.6.
ASR maakt tevens aanspraak op de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 188,32. ASR heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 188,32 toegewezen.
3.7.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag € 1.550,66 bestaande uit:
- € 1.326,55 aan hoofdsom
- € 41,77 + aan vervallen rente tot 25 april 2024
- € 188,32 + aan buitengerechtelijke incassokosten
- € 5,98 - aan reeds betaald en /of verrekend
zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.326,55 vanaf 25 april 2024 tot de dag van volledige betaling.
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ASR worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.019,38

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ASR te betalen een bedrag van € 1.550,66, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.326,55, met ingang van 25 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.019,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
MW