ECLI:NL:RBLIM:2024:6709

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
10973231 CV EXPL 24-1220
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning na overlijden verhuurder

In deze zaak vordert [eiseres], in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van erflater, de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van de woning die door [gedaagde] wordt gehuurd. De huurovereenkomst is mondeling tot stand gekomen tussen erflater en [gedaagde], die de neef van erflater is. Na het overlijden van erflater op 9 maart 2023 heeft [eiseres] de huurovereenkomst opgezegd per 1 februari 2024, omdat [gedaagde] de huur niet tijdig betaalde. [gedaagde] heeft de huurachterstand erkend en heeft deze in mei 2024 volledig betaald. De kantonrechter oordeelt dat er op het moment van de dagvaarding sprake was van een huurachterstand, maar dat deze inmiddels is voldaan. Hierdoor is er geen sprake meer van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering tot ontbinding en ontruiming wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen die hieraan zijn verbonden. De kantonrechter compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De wettelijke rente over de huurachterstand tot mei 2024 wordt toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10973231 CV EXPL 24-1220
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiseres]in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater](hierna: erflater),
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.L.B. Duijf,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.W.M. van Doorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 20 mei 2024 van [gedaagde]
- de akte wijziging eis van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de akte uitlating van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen erflater, destijds wonende aan de [adres 1] te [woonplaats 2] , en [gedaagde] , zijnde de neef van erflater, is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het naastgelegen woonhuis met erf en tuin (hierna: de woning) aan de [adres 2] te [woonplaats 2] .
2.2.
De huurovereenkomst is mondeling tot stand gekomen. De huurprijs bedraagt € 450,00 per maand. De huurbetalingen worden sedert oktober 2022 op de bankrekening van erflater overgemaakt.
2.3.
Op 9 maart 2023 is erflater overleden. [eiseres] is een vriendin van erflater. In zijn testament heeft erflater [eiseres] benoemd tot executeur, welke benoeming zij heeft aanvaard.
2.4.
[gedaagde] is geen erfgenaam, maar dat was hem aanvankelijk niet duidelijk althans [gedaagde] verkeerde in de veronderstelling een van de erfgenamen te zijn.
2.5.
Vanaf oktober 2023 heeft [gedaagde] geen huurbetalingen meer verricht.
2.6.
Per brief van 1 november 2023 heeft [eiseres] de huurovereenkomst met [gedaagde] opgezegd per 1 februari 2024, met als reden dat [eiseres] de woning moet verkopen en [gedaagde] de huur telkens niet, of niet tijdig, betaalt.
2.7.
Bij brief van 2 februari 2024 heeft [eiseres] [gedaagde] aangemaand tot betaling van de huur over de afgelopen vijf maanden, van oktober 2023 tot en met februari 2024, in totaal € 2.250,00.
2.8.
Diezelfde maand heeft [eiseres] [gedaagde] in rechte betrokken. [gedaagde] heeft de betalingsachterstand erkend. Op 15 mei 2024 heeft [gedaagde] de huur over oktober tot en met december 2023 volledig betaald en op 19 mei 2024 de volledige huur over januari 2024 tot en met mei 2024.
2.9.
In de woning bevinden zich thans nog altijd spullen van de erflater en diens eveneens overleden moeder. In het verleden heeft de moeder in de woning gewoond.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en de veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van € 2.250,00, alsook de huurprijs vanaf 1 maart 2024 tot en met de dag van de ontbinding, een en ander met rente en proceskosten (1 tot en met 4). Aanvullend vordert [eiseres]
  • (nogmaals) de ontruiming van het gehuurde (ditmaal) met uitzondering van de roerende zaken behorende tot de nalatenschap (5) en met dwangsom (6) en een veroordeling in de kosten van de ontruiming (9),
  • het binnen plaatsen van roerende zaken behorende tot de nalatenschap, welke buiten zijn geplaatst (7), met dwangsom (8),
  • ingeval van een vrijwillige ontruiming: een machtiging om achtergebleven eigendommen van [gedaagde] af te voeren en sloten te vervangen (10) en een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit afvoeren (11)
  • de kosten van vervanging van sloten na een, al dan niet vrijwillige, ontruiming (12)
  • nakosten met rente (13).
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

procedureel
4.1.
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren. [eiseres] vertegenwoordigt de erfgenamen van erflater in haar hoedanigheid van executeur (q.q.). De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] geen erfgename is.
4.2.
Naar aanleiding van de gedane betalingen door [gedaagde] , heeft [eiseres] een uitgebreide akte wijziging van eis, met productie, genomen. De kantonrechter heeft [gedaagde] desgevraagd toegestaan nog schriftelijk te mogen reageren. Het verzoek van [eiseres] om op haar beurt hier nog op te mogen reageren, is afgewezen (bij brief van 26 juli 2024) omdat dit bij de mondelinge behandeling niet zo door de kantonrechter is bepaald. Er zijn door [gedaagde] ook geen producties meer overgelegd, waarmee het debat ten einde is en vonnis wordt gewezen.
bestaande huurovereenkomst voor onbepaalde tijd
4.3.
Als vaststaand wordt aangenomen dat (al dan niet inmiddels) sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, wat de bedoelingen van [gedaagde] en de erflater destijds bij het aangaan van de overeenkomst ook zijn geweest. De blote stelling van [eiseres] dat de erflater de woning destijds slechts tijdelijk aan [gedaagde] ter beschikking had gesteld, heeft [gedaagde] betwist en heeft [eiseres] verder ook niet toegelicht en onderbouwd.
geen huurachterstand meer
4.4.
Vaststaat eveneens dat de huurachterstand, zoals die is gevorderd in de dagvaarding, inmiddels volledig is betaald. Dit geldt eveneens voor de daarna opengevallen maanden. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de huurachterstand (onder 1 en 2 van het petitum) is daarmee niet toewijsbaar.
wettelijke rente
4.5.
Deze vordering is bij de mondelinge behandeling niet meer aan bod gekomen. Hoewel de huurachterstand en lopende termijnen alsnog zijn betaald, is gesteld noch gebleken dat daarover tevens de gevorderde (door [eiseres] niet berekende) wettelijke rente is betaald. [eiseres] gaat er in de dagvaarding van uit dat de huur voor dan wel uiterlijk op de eerste dag van de maand moet zijn betaald en dat dit een fatale termijn is, waarna verzuim intreedt en wettelijke rente over de huurtermijn verschuldigd wordt. Artikel 7:212 BW bepaalt evenwel alleen dat de huurder zijn tegenprestatie op de overeengekomen wijze en tijdstippen moet voldoen. De klaarblijkelijke aanname van [eiseres] dat de erflater en [gedaagde] een betaaltermijn zijn overeengekomen, is niet toegelicht. Uit de bankafschriften kan ook niet zonder meer worden opgemaakt dat het bestendig gebruik was om op of voor de eerste dag van de maand te betalen. Op dit onderdeel is evenwel geen verweer gevoerd, en ook in de correspondentie is niet weersproken dat de huur de eerste moet worden betaald, waarmee ten aanzien van de rente hier aangenomen kan worden dat het verzuim (toch al) op de tweede van de maand is ingetreden (en niet eerst na de ingebrekestelling). De restantvordering (onder 1 en 2) zal op die wijze worden toegewezen tot de datum van betaling (15 respectievelijk 19 mei 2024).
geen beëindiging of ontbinding van de huurovereenkomst
4.6.
Ten tijde van dagvaarden was de huurachterstand gelijk aan vijf maanden huur. In de dagvaarding heeft [eiseres] als grondslag voor haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst gesteld dat de huurachterstand een tekortkoming vormt in de nakoming van de huurovereenkomst. Uit artikel 6:265 BW volgt dat iedere tekortkoming door een partij in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden. Bij een tekortkoming in de vorm van een huurachterstand geldt dat een huurachterstand van drie maanden of meer in principe voldoende ernstig is om de ontbinding van een huurovereenkomst te rechtvaardigen. Ten tijde van de mondelinge behandeling is de huur over de relevante periode evenwel al volledig betaald, waarmee geen sprake meer is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . Hoewel het inlopen van de huurachterstand de originele tekortkoming niet ongedaan maakt, kan de tekortkoming een ontbinding en ontruiming hier niet meer rechtvaardigen. De vordering om de huurovereenkomst op die grond te ontbinden, is daarmee niet (meer) toewijsbaar. Dat regelmatig te laat zou zijn betaald, althans uitgaande van de bewering dat een betaaltermijn was overeengekomen - zo dit al mede ten grondslag is gelegd aan de vordering -, is hier evenmin voldoende.
4.6.1.
[eiseres] lijkt dit te onderkennen, nu [eiseres] de vordering en gronden heeft aangepast om “nog iets met de nalatenschap te kunnen”. Die aanpassing ziet niet alleen op de aanvulling van het petitum, maar ook op de gronden om de ontruiming te vorderen “vanwege schade voor de nalatenschap”. [eiseres] heeft het niet meer over een ontbinding, maar louter nog over redenen en belangen om tot een ontruiming over te gaan. De blote stelling van [eiseres] dat zij als executeur exclusief bevoegd is en het recht heeft om de woning te ontruimen, kan de kantonrechter niet plaatsen. Hiervoor ontbreekt elke wettelijke basis. [eiseres] miskent dat het overlijden van de verhuurder de huur niet heeft doen eindigen (artikel 7:229 BW). [eiseres] stelt dat, om uit de onverdeelde boedel te komen, het noodzakelijk is dat de huurovereenkomst wordt beëindigd zodat de woning leeg ontruimd kan worden verkocht, maar deze noodzaak wordt niet gedeeld. De woning kan wel degelijk worden verkocht (maar de koop breekt geen huur; [gedaagde] is en blijft nog altijd huurder). Dat dit meebrengt dat de woning moeilijker is te verkopen, of bij verkoop minder waard zal zijn dan in niet-verhuurde staat, maakt niet dat [eiseres] de woning dan maar in afwijking van artikel 7:231 BW en 555 Rv op eigen houtje zou kunnen ontruimen. Voor zover [eiseres] bedoeld heeft omstandigheden aan te voeren in het kader van de tenzij-formule ex artikel 6:265 BW (daargelaten dat [gedaagde] daarop als huurder geen beroep heeft gedaan), kan ook dit niet tot een ander oordeel leiden reeds omdat van een tot ontbinding leidende tekortkoming geen sprake meer is.
4.6.2.
Bij akte wijst [eiseres] nog op de opzeggingsbrief (zonder hier een rechtsgevolg aan te verbinden). Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in die beëindiging heeft toegestemd. Er ligt hier ook geen opzeggingsgrond of een vordering ex artikel 7:272 BW voor. De zinsnede “Subsidiair, in het geval U Edelachtbare zou oordelen dat sprake is van een niet zonder meer opzegbare huurovereenkomst” (waarmee [eiseres] klaarblijkelijk impliceert vooraleerst van mening te zijn dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd) kan de kantonrechter niet plaatsen.
4.6.3.
[eiseres] stelt tot slot nog dat het risico bestaat op een bestuurlijke boete omdat een huisvestigingsvergunning nodig is en de erflater destijds heeft nagelaten deze aan te vragen voor [gedaagde] . Nu ook dit geen wettelijke grondslag kan vormen voor een ontbinding van de huurovereenkomst, behoeft dit verder geen bespreking.
4.6.4.
Gezien het vorenstaande is de vordering om de huurovereenkomst te ontbinden, en de vordering om het gehuurde te ontruimen niet toewijsbaar te achten; de daarmee samenhangende nevenvorderingen delen dit lot (petitum onder 3, 5, 6, 9 en 12).
spullen behorende tot de nalatenschap
4.7.
Nu [gedaagde] betwist dat sprake is geweest van het buiten plaatsen van spullen die tot de nalatenschap behoren, en [eiseres] die vordering ook verder niet heeft toegelicht of onderbouwd, is die vordering niet toewijsbaar te achten. Daarbij komt dat [gedaagde] al op de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de spullen die in de nalatenschap vallen, mogen worden opgehaald (mits er een afspraak wordt gemaakt). Deze vordering (onder 7 en 8) zal daarmee worden afgewezen.
4.7.1.
De kantonrechter merkt daarbij nog op dat [gedaagde] in zijn akte heeft aangegeven dat die afspraak al is gemaakt tijdens een nog plaatsgevonden hebbende gezamenlijke rondgang door de woning en dat die spullen zich in de kelder en op zolder bevinden, welke ruimtes [gedaagde] niet gebruikt. De kantonrechter begrijpt evenwel dat [gedaagde] de
gehelewoning huurt, zodat het in beginsel ook niet aan [eiseres] is om het gehuurde onaangekondigd via de - volgens haar: ten onrechte afgesloten - deur tussen beide woonhuizen) te betreden.
spullen in eigendom van [gedaagde]
4.8.
Hetgeen overigens is gevorderd ziet veeleer op de toekomstige onzekere situatie dat [gedaagde] zelf zou besluiten om de woning te verlaten. Eventuele opleveringsperikelen ex artikel 7:224 BW spelen nu niet. Het spreekt in beginsel voor zich dat [gedaagde] dan zijn eigendommen meeneemt én de sleutels inlevert (waarbij voor [eiseres] ook geen noodzaak bestaat om de sloten op kosten van [gedaagde] te vervangen). Deze vorderingen (onder 10, 11 en 12) zijn hier niet toewijsbaar.
compensatie van kosten
4.9.
[eiseres] wordt in deze procedure overwegend in het ongelijk gesteld. Het staat echter vast dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een dusdanig hoge huurachterstand had, dat sprake was van een ernstige tekortkoming. [eiseres] heeft [gedaagde] dan ook terecht in rechte betrokken. Afgezien van de rentevordering - welk in het geheel niet meer aan bod is gekomen - had [eiseres] de procedure niet hoeven doorzetten; ten aanzien van de eisvermeerdering is [eiseres] in het ongelijk gesteld. [gedaagde] heeft in de eiswijziging aanleiding gezien om hier nog schriftelijk op te reageren. De kantonrechter ziet al met al aanleiding om de kosten over en weer te compenseren, dat wil zeggen dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
4.10.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] (q.q.) te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de huurachterstand zoals die tot mei 2024 heeft uitgestaan, te berekenen per datum van de verstreken huurbetalingstermijnen en lopende tot de dag van betaling,
5.2.
compenseert de kosten,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
NIv