Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] naar aanleiding van een vordering tot afgifte van goederen. De partijen hebben een affectieve relatie gehad die in juni 2023 is geëindigd. [gedaagde] huurde een woning waar [eiser] in juni 2023 is vertrokken. In december 2023 heeft ook [gedaagde] de woning verlaten. [eiser] heeft [gedaagde] in juni 2023 gesommeerd om de resterende zaken aan hem af te geven, maar [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven. In januari 2024 heeft [eiser] de woning betreden, maar niet alle zaken waren aanwezig. [eiser] vordert nu de afgifte van verschillende goederen en een schadevergoeding van in totaal € 7.450,00, alsook de proceskosten.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen. De rechter oordeelt dat [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat hij eigenaar is van de gevorderde zaken. De facturen die [eiser] heeft overgelegd, zijn niet op zijn naam gesteld en bieden onvoldoende bewijs van eigendom. Daarnaast heeft [gedaagde] betwist dat zij de gevorderde zaken onder zich heeft, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgewezen, omdat de vorderingen worden afgewezen en er niets ten uitvoer valt te leggen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.