ECLI:NL:RBLIM:2024:6581

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
03.256866.23, 03.059212.24 en 03.212435.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en mishandeling in ggz-instelling met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 25 september 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie brandstichtingen in de ggz-instelling waar zij verbleef, evenals aan de mishandeling van meerdere medewerkers. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.P.P. Janssen. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 11 september 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie beschouwde alle feiten als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op drie verschillende data brand heeft gesticht, wat gevaar voor goederen en personen met zich meebracht. Daarnaast heeft zij verschillende medewerkers van de instelling mishandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege haar psychische stoornissen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 360 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 48.165,33, inclusief wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen aansteker verbeurd, aangezien deze was gebruikt bij de brandstichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03.256866.23, 03.059212.24 en 03.212435.23 (ttz.gev.)
Tegenspraak (gemachtigd)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.P.P. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 september 2024. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] is op de zitting gehoord mw. [naam] . De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Parketnummer 03.256866.23
Feit 1:op 16 november 2022 brand heeft gesticht waardoor gevaar voor goederen en gevaar voor personen is veroorzaakt;
Feit 2:op 20 juni 2023 brand heeft gesticht waardoor gevaar voor goederen en gevaar voor personen is veroorzaakt;
Feit 3:op 2 oktober 2023 brand heeft gesticht waardoor gevaar voor goederen en gevaar voor personen is veroorzaakt;
Parketnummer 03.059212.24
Feit 1:[slachtoffer 2] , verpleegkundige in de rechtmatige uitoefening van haar werk, heeft mishandeld;
Parketnummer 03.212435.23
Feit 1:[slachtoffer 1] , verpleegkundige in de rechtmatige uitoefening van haar werk, heeft mishandeld;
Feit 2:[slachtoffer 1] heeft beledigd;
Feit 3:[slachtoffer 2] , verpleegkundige in de rechtmatige uitoefening van haar werk, heeft mishandeld;
Feit 4:[slachtoffer 3] heeft beledigd;
Feit 5:[slachtoffer 4] , agogisch medewerkster in de rechtmatige uitoefening van haar werk, heeft mishandeld;
Feit 6:[slachtoffer 5] , GGZ-agoog in de rechtmatige uitoefening van haar werk, heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Voor wat betreft het onder feit 2, 4 en 5 onder parketnummer 03.212435.23 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de getuigen die in de verklaringen van de aangevers worden vermeld zelf de in die verklaringen vervatte waarnemingen hebben gedaan. Bij gebreke aan minstens twee zelfstandige bewijsmiddelen waaruit het ten laste gelegde blijkt zal de rechtbank de verdachte van die feiten vrijspreken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis, welke aan het vonnis zal worden gehecht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Parketnummer 03.256866.23
Feit 1
op 16 november 2022, in de gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door met een (brandende) aansteker, een dekbed of matras in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de inboedel van het [benadeelde] , en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
Feit 2
op 20 juni 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door met een (brandende) aansteker, een kussen in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de inboedel van het [benadeelde] , en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
Feit 3
op 2 oktober 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door met een (brandende) aansteker, een matras in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de inboedel van het [benadeelde] , en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
Parketnummer 03.059212.24
Feit 1
op 15 september 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze meermalen te slaan en te schoppen;
Parketnummer 03.212435.23
Feit 1
op 29 april 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] op haar linkerhand te krabben;
Feit 3
op 29 april 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij de rechterbovenarm vast te pakken en (vervolgens) met kracht in die bovenarm te knijpen;
Feit 6
op 17 juli 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 5] , GGZ-Agoog van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door de linkerhand van die [slachtoffer 5] open te krabben.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 03.256866.23
Feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 3:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Parketnummer 03.059212.24
Feit 1:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Parketnummer 03.212435.23
Feit 1:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 6:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hoewel de deskundigen Keppel en Van Ekeren hebben geadviseerd de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen, blijkt uit het dossier en de beschrijving van de problematiek en het verleden van de verdachte dat zij niet in staat is geweest om een vrije wil te vormen. Zij dient dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte wel in staat is geweest om keuzes te maken. Soms zegt zij geluisterd te hebben naar de stemmen in haar hoofd, terwijl zij op andere momenten zegt dat zij handelde om bepaalde gevolgen in het leven te roepen. Daaruit blijkt dat de verdachte wel degelijk nog controle heeft over haar handelen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Psycholoog Keppel en psychiater Van Ekeren hebben over de geestvermogens van de verdachte op 19 juni 2024 een rapport uitgebracht. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit rapport enkel is opgemaakt met betrekking tot de tenlastegelegde brandstichtingen onder parketnummer 03.256866.23. Desondanks is er geen reden om aan te nemen dat de conclusies van dit rapport niet zouden gelden voor de overige feiten.
Door de deskundigen is beschreven dat de verdachte lijdt aan meerdere psychische stoornissen, in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis en stoornissen in het gebruik van vele verschillende soorten verdovende middelen. Verder is sprake van een verstandelijke handicap in de vorm van een ongespecificeerde ontwikkelingsstoornis.
De borderline persoonlijkheidsstoornis leidt er met name bij oplopende stress of frustratie toe dat de verdachte haar gedragscontrole verliest en de heftigheid van haar reacties toeneemt. Dergelijke impulsdoorbraken kunnen vrij plotseling optreden en uiten zich onder andere in destructief gedrag naar anderen en materiële zaken, maar ook in de vorm van zelfdestructief gedrag. De verdachte vertoont dan suïcidaal gedrag, slikt voorwerpen in en gaat over tot zelfbeschadiging. De borderline persoonlijkheidsstoornis heeft op die manier ook doorgewerkt in de strafbare feiten.
Hoewel de verdachte minder in staat is geweest om haar gedragskeuzes bij te sturen, kan zij in staat worden geacht om het ongeoorloofde van haar gedrag in te zien. Daarom wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan haar toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over.
Op grond van deze rapportage is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, nu zij dat heeft begaan onder de gedeeltelijke invloed van een gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Bovendien acht zij het noodzakelijk een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen zodat er na beëindiging van de terbeschikkingstellingsmaatregel ook nog justitieel toezicht zal zijn op de verdachte. Voorts heeft zij gevorderd de in beslag genomen aansteker verbeurd te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een op te leggen gevangenisstraf qua duur gelijk dient te worden gesteld aan het voorarrest en heeft zich voor wat betreft het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op drie verschillende momenten brand gesticht in de ggz-instelling waar zij op grond van een zorgmachtiging al langere tijd verbleef. Zij heeft telkens haar beddengoed en/of matras in brand gestoken en daardoor niet alleen zichzelf, maar ook andere bewoners en de medewerkers van de instelling in gevaar gebracht. Medewerkers hebben de verdachte bij iedere brandstichting uit haar kamer moeten ontzetten en daarbij schadelijke rook geïnhaleerd. De kamer waar de verdachte op 2 oktober 2023 brand heeft gesticht is door toedoen van de verdachte dusdanig ernstig beschadigd dat deze bijna twee maanden niet bruikbaar is geweest. Brandstichting is een zeer ernstig feit waardoor betrokkenen nog vaak lange tijd worden geconfronteerd met gevoelens van onrust en onveiligheid, in het bijzonder wanneer dat plaatsvindt op een plek als een ggz-instelling waar kwetsbare patiënten verblijven met uiteenlopende (psychische) problematiek.
Bovendien heeft de verdachte medewerkers van de ggz-instelling, die met haar zorg en behandeling zijn belast, mishandeld. Dat de stress en druk bij de verdachte toeneemt, op momenten dat meerdere medewerkers benodigd zijn om haar ergens toe aan te zetten, is weliswaar begrijpelijk gezien haar psychiatrisch toestandsbeeld, maar dat zij daarbij wild om zich heen slaat en trapt, wetende dat zij daarmee medewerkers pijn en letsel toebrengt, is geenszins acceptabel. Dergelijke gedrag hoeven ggz-medewerkers niet te dulden en dit heeft verder grote gevolgen voor het werken binnen de ggz, waar de nood en werkdruk al hoog ligt. Hoe hartverscheurend de levensloop en persoonlijke situatie van de verdachte ook is, zij blijft voor deze feiten verantwoordelijk.
Strafmaat
Gezien de ernst van de feiten, met name de meerdere brandstichtingen waardoor zowel gevaar voor goederen als gevaar voor personen in het leven is geroepen, acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. Voor wat betreft de duur van die gevangenisstraf houdt de rechtbank sterk rekening met de verminderde mate waarin de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen passend en zal de verdachte daartoe veroordelen.
Maatregel van terbeschikkingstelling
In het rapport van deskundigen Keppel en Van Ekeren van 19 juni 2024 wordt beschreven dat de verdachte vanwege de ernstige emotie- en impulsregulatieproblematiek, passend bij haar borderline persoonlijkheidsstoornis, bij oplopende druk en stress in hoge mate kwetsbaar is voor ontregeling en impulsdoorbraken door een zeer geringe gedragscontrole. Het recidiverisico wordt daarom als zeer hoog ingeschat. De verdachte heeft moeite om zich te committeren aan behandelingen en ook tijdens behandeling is de kans op herhaling van soortgelijk gedrag, zelfs op korte termijn, hoog.
Gelet op die beschrijving komen de deskundigen tot het advies om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Vanwege de aard en hardnekkigheid van de vastgestelde problematiek wordt ingeschat dat langdurige klinische behandeling nodig zal zijn. Het zal geruime tijd vergen om de verdachte zover te stabiliseren dat een vervolgstap kan worden gezet in de vorm van traumabehandeling en vervolgens psychotherapeutische behandeling van haar persoonlijkheidsstoornis. Op de langere termijn kan worden gedacht aan resocialisatie in een beschermde woonvorm. Daarbij hebben de deskundigen in ogenschouw genomen dat een behandeling in het kader van een zorgmachtiging onvoldoende en vooral te kortdurende behandelmogelijkheden biedt. Ook een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet passend, gelet op het gebrek aan ziekte-inzicht en behandelmotivatie bij de verdachte.
In haar rapportage van 20 augustus 2024 heeft ook de reclassering negatief geadviseerd over een terbeschikkingstellingsmaatregel met voorwaarden, omdat deze simpelweg niet haalbaar en niet uitvoerbaar zal zijn. Gezien de ernst van de psychopathologie is een langdurige klinische behandeling in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau aangewezen.
De rechtbank sluit zich bij die adviezen aan. Zoals reeds beschreven was er bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Ten tijde van het plegen van de feiten bevond de verdachte zich al in het kader van een zorgmachtiging in een instelling. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat zij strafbare feiten pleegt waardoor (levens)gevaar voor anderen ontstaat. Het recidiverisico wordt als zo hoog ingeschat dat een behandeling in een ander kader dan een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geen kans van slagen zal hebben en de problematiek is dusdanig ernstig dat de verdachte geruime tijd daarvoor behandeld zal moeten worden en een intensief resocialisatietraject dient te ondergaan alvorens zij naar een ander zorgkader kan terugkeren. Een terbeschikkingstellingsmaatregel met voorwaarden is dan ook niet passend.
Nu zowel de veiligheid van anderen als de veiligheid van goederen dat vereisen en de feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan de verdachte opleggen.
Aangezien deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kan deze een periode van vier jaren te boven gaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aangezien aan de verdachte reeds de hierboven beschreven maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, niet gemaximeerd is. Dat impliceert dat beëindiging van de maatregel pas aan de orde is als het recidiverisico laag is. Daarbij kunnen er in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege ook allerlei voorwaarden gesteld worden die het recidiverisico inperken. In dit geval is de rechtbank er niet op voorhand van overtuigd dat een verdere inperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte ook na beëindiging van de terbeschikkingstellingsmaatregel noodzakelijk is. Daarbij speel mee dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht deze maatregel slechts bedoeld is voor situaties waarin sprake is van zeer ernstige delicten, die diep ingrijpen in het leven van het slachtoffer en de maatschappelijke veiligheid aantasten. [1] Voorbeelden hiervan zijn ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. De rechtbank plaatst de onderhavige bewezen verklaarde brandstichting(en) niet in die orde van grootte, zeker niet nu er geen slachtoffers zijn.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 48.165,33 ter zake van feit 3 onder parketnummer 03.256866.23. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
  • herstel schade: € 25.000;
  • gederfde omzet: € 23.165,33.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Bovendien dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd ten behoeve van de benadeelde.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding gelet op de hoogte van het bedrag en onduidelijkheden in de onderbouwing ervan niet in het kader van de strafzaak behandeld dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht over de vordering van de benadeelde partij en de behandeling van die vordering vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 onder parketnummer 03.256866.23 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de posten:
  • herstel schade: € 25.000;
  • gederfde omzet: € 23.165,33.
De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, alsmede de verzochte wettelijke rente over de periode van 2 oktober 2023 tot de dag van gehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zonder de mogelijkheid gijzeling toe te passen indien betaling uitblijft.

8.Het beslag

De rechtbank zal de in beslag genomen aansteker verbeurd verklaren, nu dat een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 2, 4 en 5 onder parketnummer 03.212435.23 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel van terbeschikkingstelling
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde] , van een bedrag van € 48.165,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 2 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van de schade;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een aansteker (goednummer G1643024).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 03.256866.23
Feit 1
zij op of omstreeks 16 november 2022, in de gemmeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door een (brandende) aansteker, althans open vuur, tegen een dekbed en/of matras te houden en/of dit dekbed en/of matras in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en/of de inboedel van het [benadeelde] , en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en/of personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
zij op of omstreeks 20 juni 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door een (brandende) aansteker, althans open vuur, tegen een kussen te houden en/of dit kussen in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en/of de inboedel van het [benadeelde] , en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en/of personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
zij op of omstreeks 2 oktober 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door een (brandende) aansteker, althans open vuur, tegen een matras te houden en/of deze matras in brand te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en/of de inboedel van het [benadeelde] , en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en/of personeel van het [benadeelde]
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 03.059212.24
Feit 1
zij op of omstreeks 15 september 2023, in de gemeente Venray. althans in Nederland. een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] . verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz. gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal te slaan en/of te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 03.212435.23
Feit 1
zij op of omstreeks 29 april 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] op haar linkerhand te krabben en/of tegen de (scheen)benen te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
zij op of omstreeks 29 april 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk [slachtoffer 1] , in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd door deze in het rechteroog, althans in het gezicht te spugen;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
zij op of omstreeks 29 april 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , verpleegkundige van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij de rechterbovenarm vast te pakken en/of (vervolgens) met kracht in die bovenarm te knijpen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
zij op of omstreeks 29 april 2023, in de gemeente Venray, opzettelijk [slachtoffer 3] , in haar tegenwoordigheid heeft beledigd door deze tegen het voorhoofd en/of in het gezicht te spugen;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 5
zij op of omstreeks 28 juni 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 4] , Agogisch medewerkster van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (met kracht) tegen een been te schoppen en/of aan de haren te trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
Feit 6
zij op of omstreeks 17 juli 2023, in de gemeente Venray, een ambtenaar, [slachtoffer 5] , GGZ-Agoog van [benadeelde] , zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door de linkerhand van die [slachtoffer 5] open te krabben.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.