7.1.De rechtbank is van oordeel dat het college in voldoende mate heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Uit het dossier blijkt dat het college drie maal advies heeft gevraagd aan het LBB. Ook heeft het college eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze (aanvullende) adviezen van het LBB. Gesteld noch gebleken is dat het LBB van onjuiste gegevens is uitgegaan of dat de adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Op de vraag of het tijdsverloop zodanig is dat daarmee het door [naam] verkregen wederrechtelijk voordeel teniet gedaan kan zijn, zal de rechtbank verderop in de uitspraak nader in gaan.
Wat is de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
8. Door eiseres wordt niet ontkend dat [naam] in 2011 is veroordeeld voor witwassen. Zij ontkent ook niet dat er destijds sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. Van het witgewassen bedrag van € 210.091,11 kan echter slechts de helft aan [naam] worden toegerekend. Volgens eiseres is de stelling dat de volledige waardestijging van het pand in Bergen onder de noemer ‘vervolgprofijt’ als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, onjuist. Het pand is met legaal geld gekocht en het LBB geeft aan niet te weten of er naast de witgewassen gelden nog andere investeringen in het pand zijn gedaan. Het is volgens eiseres niet aannemelijk dat de waardevermeerdering zónder de investering van het witgewassen geld niet (ook) had plaatsgevonden.
9. De rechtbank stelt voorop dat het, zoals eiseres zelf ook aangeeft, niet nodig is om het wederrechtelijk verkregen voordeel exact vast te stellen. Wel is van belang hoe groot dat voordeel (ongeveer) is. In dat kader is relevant dat uit het in het Bibob-adviesdeels opgenomen arrest van het Gerechtshof Den Bosch blijkt dat bewezen is verklaard dat [naam] – kort gezegd – samen met een ander een totaalbedrag van € 210.091,11 heeft witgewassen via intensieve verbouwingen aan het pand in Bergen. Hoewel het LBB aangeeft dat uit het arrest niet kan worden afgeleid dat het in de verbouwing geïnvesteerde witgewassen bedrag van € 210.091,11 geheel of gedeeltelijk afkomstig is van [naam] , kan de rechtbank de daaruit getrokken conclusie dat de verkoop van het pand tot een zeer groot (wederrechtelijk verkregen) voordeel voor hem heeft geleid, reeds gelet daarop al volgen. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de waardevermeerdering van het pand in Bergen het gevolg is van het geïnvesteerde witgewassen geld. Dit acht de rechtbank aannemelijker dan de stelling van eiseres dat deze waardevermeerdering ook het gevolg kan zijn van een autonome waardestijging van woningen in het algemeen en een wijziging van het geldende bestemmingsplan. In 2015, ten tijde van de verkoop van het pand door de curator, was er een namelijk een huizencrisis en eiseres heeft niet nader geconcretiseerd welke planologische wijziging tot een waardevermeerdering van het pand zou hebben geleid. Dat het college, zoals eiseres stelt, nader onderzoek had moeten verrichten naar de waardestijging, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet nodig. Aannemelijk is dat als er al sprake zou zijn van een autonome waardevermeerdering, deze waardevermeerdering zeer beperkt zou zijn. Op basis van het voorgaande heeft het college voldoende aannemelijk mogen achten dat er door het gepleegde strafbare feit (gewoontewitwassen) een groot wederrechtelijk voordeel en vervolgprofijt is ontstaan, waarbij het college de waardestijging van het deel van het eigendom van [naam] van
€ 247.000,- als uitgangspunt heeft kunnen nemen.
Maakt het voordeel nog deel uit van het vermogen van [naam] ?
10. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het wederrechtelijk verkregen voordeel nog steeds deel uitmaakt van het vermogen van [naam] en of hij dit dus zou kunnen benutten. Eiseres stelt zich namelijk op het standpunt dat het voordeel niet aan [naam] , maar aan zijn schuldeisers beschikbaar is gekomen. Vast staat dat met de opbrengst van de verkoop van het pand de hypotheekhouders van [naam] zijn betaald en dat er geen surplus was waarover [naam] de beschikking heeft gekregen. Daarmee is het voordeel aan het vermogen van [naam] onttrokken. Een verbeterde schuldenpositie vormt geen benutbaar voordeel, aldus eiseres.
11. De rechtbank overweegt dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken.Niet in geschil is dat in deze zaak geen ontnemingsprocedure wederrechtelijk verkregen voordeel is geweest. Ook is er geen ontnemingsmaatregel opgelegd. In dit geval is er een persoonlijk faillissement geweest. De rechtbank is met het college van oordeel dat dit faillissement op zichzelf niet betekent dat het voordeel aan het vermogen van [naam] is onttrokken. Dat volgt ook uit de door partijen benoemde uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015. Wel moet worden bezien of een dergelijke onttrekking in het kader van de afwikkeling van het faillissement heeft plaatsgevonden. Daarbij kan naast de genoemde ontnemingsprocedure worden gedacht aan betalingen in het kader van een transactie, een fiscaalrechtelijke navordering of -heffing, of betaling van een schadevergoeding aan een benadeelde partij. Het gaat er dan om dat (in dit geval) [naam] door die betaling komt te verkeren in de financiële situatie, waarin hij ook had verkeerd als het strafbare feit niet was gepleegd. Van een dergelijke onttrekking is de rechtbank niet gebleken. Het met het wederrechtelijk verkregen voordeel afbetalen van schulden die geheel los staan van het strafbare feit, levert geen onttrekking op. [naam] komt hierdoor namelijk niet in een situatie te verkeren als die waarin hij het strafbare feit niet had gepleegd, maar juist in een verbeterde schuldenpositie/vermogenspositie. Het voordeel is daarmee onderdeel gebleven van het vermogen van [naam] . Daarin verschilt de situatie van [naam] , met een persoonlijk faillissement (waarin geen sprake is van een schone lei), van de situatie waarin sprake is van een zakelijk faillissement met een opheffing van een vennootschap tot gevolg. Nu het voordeel onderdeel is gebleven van het vermogen van [naam] , komt de rechtbank tot het oordeel dat het voordeel ook benutbaar is.
Is het voordeel door tijdsverloop teniet gegaan?
12. Eiseres betwist de aanname van het LBB en het college dat [naam] het wederrechtelijk verkregen voordeel nog altijd zou kunnen aanwenden, nu het witwassen heeft plaatsgevonden tussen 2006 en 2008, en inmiddels zes jaar is verstreken tussen de verkoop van het pand in Bergen en het bestreden besluit. Zij is van mening dat dit voordeel door tijdsverloop teniet is gedaan.
13. De rechtbank overweegt dat het tijdsverloop onder omstandigheden moet worden meegenomen in de beoordeling, omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen. In het onderhavige geval volgt de rechtbank het standpunt van het college en acht de rechtbank het tijdsverloop niet zodanig lang dat daarmee het verkregen voordeel teniet zou zijn gedaan. Daarbij is allereerst van belang dat hoewel het strafbare feit langer geleden is gepleegd, het wederrechtelijk verkregen voordeel pas met de verkoop van het pand in 2015 is gerealiseerd. Verder is relevant dat het voordeel zodanig hoog is dat niet aannemelijk is dat dit voordeel in de verstreken periode tussen 2015 en het bestreden besluit in 2021 onder de noemer ‘dagelijks gebruik’ teniet is gegaan. Dat is ook niet onderbouwd.
Is er sprake van ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob?
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de door het college geschetste feiten en omstandigheden niet maken dat er sprake is van ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet Bibob. Het college hanteert een opsomming van feiten en omstandigheden die op geen enkele wijze van doen hebben met deze a-grond. Het gaat dan om ongebruikelijke transacties en de gang van zaken rond de vergunningsaanvraag die bij het college vraagtekens zou hebben opgeroepen. De FIU-meldingen en de feiten die niet tot enige vervolging hebben geleid zijn door het LBB te zwak of gedateerd bevonden. Het college kan die meldingen en feiten dan niet zonder nadere onderbouwing gebruiken ter motivering van het ernstig gevaar.
15. De rechtbank stelt vast dat het college de weigering van de omgevingsvergunning heeft gebaseerd op de a-grond, namelijk omdat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Het college heeft dat gebaseerd op de onherroepelijke veroordeling voor gewoontewitwassen en gemotiveerd aan de hand van de hierboven reeds besproken standpunten inzake het vervolgprofijt dat nog altijd onderdeel uitmaakt van het vermogen van [naam] . Het college heeft verder onder meer de gang van zaken omtrent de vergunningsaanvraag en het gegeven dat [naam] nog altijd actief is in de onroerend goed branche betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee genoegzaam heeft onderbouwd en gemotiveerd dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te benutten en dat het college de aanvraag daarom op de a-grond heeft kunnen afwijzen.