ECLI:NL:RBLIM:2024:6410

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
11073001 AZ VERZ 24-30
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om transitievergoeding en loonbetaling in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerster] over de toekenning van een transitievergoeding en loonbetalingen. [verzoekster], die sinds 2008 in dienst was bij [handelsnaam 2] en later bij [handelsnaam 1], verzocht de kantonrechter om een eindafrekening, loon, vakantiebijslag en een transitievergoeding na een ontslag op staande voet dat later werd ingetrokken. De procedure omvatte meerdere schriftelijke stukken en mondelinge behandelingen, waarbij de gemachtigden van beide partijen betrokken waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een overgang van onderneming en dat [verweerster] het loon van [verzoekster] moest doorbetalen. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoekster] grotendeels toegewezen, inclusief de transitievergoeding, en [verweerster] veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening en bruto/netto specificatie. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11073001 AZ VERZ 24-30
Beschikking van de kantonrechter van 10 september 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[verweerster] ,voorheen handelend onder de naam
[handelsnaam 1],
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. D.M.J.M.G. Cuijpers.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 13
  • het verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 29
  • de akte nadere instructie, tevens inbreng van nadere stukken, tevens incidenteel verzoek, tevens spreekaantekeningen van de zijde van mr. Cuijpers
  • de brief van 6 juni 2024 van mr. Cuijpers
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juni 2024
  • de akte incidenteel verzoek, tevens inbreng nadere stukken, tevens spreekaantekeningen van de zijde van mr. Cuijpers
  • de nadere omschrijving verzoek tot toekenning van de transitievergoeding
  • het aanvullend verweerschrift met bijlagen 36 en 37
  • de door mr. Hendriks in het geding gebrachte nadere stukken en nadere toelichting op het nadere verzoek
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Bij aangetekende brief van 16 juli 2024 is Ergün Met (hierna: Met) als belanghebbende opgeroepen om de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024 bij te wonen. Met is verschenen.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1992, is op 3 september 2008 op basis van een leer/werkovereenkomst in dienst getreden bij mevrouw [naam] , handelend onder de naam [handelsnaam 2] .
2.2.
[verzoekster] is met ingang van 1 augustus 2012 bij [handelsnaam 2] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van hairstylist. [handelsnaam 2] werd daarbij vertegenwoordigd door [verweerster] . Op de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de Cao voor het Kappersbedrijf van toepassing.
2.3.
Met ingang van 1 mei 2019 is [verzoekster] bij [handelsnaam 1] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van hairstylist. [handelsnaam 1] wordt daarbij vertegenwoordigd door [verweerster] . Op de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de Cao voor het Kappersbedrijf van toepassing.
2.4.
Per 1 februari 2018 is [verzoekster] ingedeeld in de loongroep Topstyliste.
2.5.
[verzoekster] heeft op 16 juli 2022 voor het laatst gewerkt, waarna zij een week verlof heeft genoten en per 24 juli 2022 met zwangerschapsverlof is gegaan.
2.6.
Bij brief van 16 juli 2022 heeft [handelsnaam 1] [verzoekster] op staande voet ontslagen.
2.7.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft (de gemachtigde van) [verzoekster] de vernietiging van het ontslag op staande voet ingeroepen, [handelsnaam 1] verzocht het ontslag in te trekken, het loon door te betalen en [verzoekster] in staat te stellen haar werkzaamheden te hervatten aan het einde van haar zwangerschapsverlof.
2.8.
Bij e-mailbericht van 29 juli 2022 deelt (de gemachtigde van) [handelsnaam 1] aan (de gemachtigde van) [verzoekster] mee:
“In aansluiting op ons telefonisch onderhoud van gisteren in de namiddag bevestig ik hierbij voor en namens cliënte, [handelsnaam 1] , dat zij het ontslag op staande voet van uw cliënte, mevrouw [verzoekster] , intrekt.
Na ommekomst van uw vakantie neem ik contact met u op om tot een oplossing te komen nu cliënte haar onderneming daadwerkelijk definitief staakt per 1 augustus a.s. (…)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 15 september 2022 deelt (de gemachtigde van) [verzoekster] aan (de gemachtigde van) [handelsnaam 1] mee:
“Op uitnodiging en met akkoord van cliënte heeft u namens cliënte het ontslag op staande voet d.d. 16 juli jl. ingetrokken. Met instemming van cliënte is de arbeidsovereenkomst tussen partijen derhalve nooit beëindigd.
(…) de arbeidsovereenkomst tussen partijen duurt voort en zal cliënte haar arbeid onverkort aan uw cliënte ter beschikking stellen zodra het zwangerschapsverlof van cliënte is geëindigd (vooralsnog op 13 november a.s.). Aldus blijft uw cliënte aansprakelijk voor de loondoorbetaling aan cliënte. (…) en verneem ik van u gaarne hoe uw cliënte de arbeidsovereenkomst met cliënte nader zal invullen. (…)”
2.10.
Vervolgens heeft [handelsnaam 1] een voorstel gedaan om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.11.
Bij e-mailbericht van 7 oktober 2022 deelt (de gemachtigde van) [handelsnaam 1] aan (de gemachtigde van) [verzoekster] mee dat er een overnamekandidaat is gevonden die de kapperszaak heeft overgenomen c.q. voortzet en dat [verzoekster] zich na ommekomst van haar zwangerschapsverlof kan wenden tot de nieuwe eigenaar voor het hervatten van haar werkzaamheden. Indien [verzoekster] niet wil overstappen, zal bekeken worden of een minnelijke oplossing mogelijk is.
2.12.
In de tussen [verweerster] en de overnamekandidaat Met gesloten overeenkomst genaamd ‘overname overeenkomst eenmanszaak [handelsnaam 1] ’ staat vermeld:
2.13.
Bij vonnis van 26 juli 2023 met zaaknummer 10202662 CV EXPL 22-4986 heeft deze rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van een overgang van onderneming als beschreven in afdeling 8 van titel 10 van boek 7 BW en dat dit meebrengt dat [verzoekster] bij [verweerster] in dienst is gebleven en [verweerster] het loon van [verzoekster] dient door te betalen.
2.14.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld. Op 17 oktober 2023 staat een mondelinge behandeling gepland.
2.15.
Vervolgens heeft [verweerster] het UWV op bedrijfseconomische gronden toestemming verzocht om de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen.
2.16.
Op 21 december 2023 heeft het UWV aan [verweerster] toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen. Daarin staat voor zover relevant vermeld:
“(…) Ten slotte merken wij op dat, indien door de rechter geoordeeld wordt dat inderdaad sprake is geweest van een overgang van onderneming, de overgang reeds voor indiening van de ontslagaanvraag heeft plaatsgevonden. Werknemer kan zich in dat geval wenden tot de verkrijger met de mededeling dat zij van rechtswege is overgegaan. (…)”
2.17.
Bij brief van 21 december 2023 heeft [verweerster] , met gebruikmaking van de op diezelfde dag verleende toestemming, de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 maart 2024.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen:
I. tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,00, almede tot betaling van het loon van € 1.436,46 per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag ad € 2.229,39 en een vergoeding voor de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen tegen het einde van het dienstverband d.d. 1 maart 2023 (de kantonrechter begrijpt en leest: 2024) ad € 2.791,28, te vermeerderen met de wettelijke rente en de maximale wettelijke verhoging,
II. tot betaling van een transitievergoeding van € 7.981,46 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening, alsmede tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de te betalen transitievergoeding, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00,
III. in de proceskosten.
3.2.
[verweerster] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

Belanghebbende Met
4.1.
Met deelt mee dat de kapsalon niet meer aan de [adres 1] , maar thans op de [adres 2] in [vestigingsplaats] gevestigd is. Verder heeft Met aangevoerd dat hij gezondheidsproblemen en financiële problemen heeft.
Het incidenteel verzoek van [verweerster]
4.2.
Zoals de kantonrechter partijen reeds bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, wordt geen aanleiding gezien om de verdere behandeling van dit geschil aan te houden in afwachting van de uitkomst van de procedure bij het gerechtshof. Er is geen zicht op het vervolg na de mondelinge behandeling en hoe lang die procedure aldaar gaat duren. Het daartoe door [verweerster] gedane incidentele verzoek zal dan ook worden afgewezen.
De verzoeken van [verzoekster]
Loon, vakantiebijslag en vergoeding opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen
4.3.
Voor zover [verzoekster] in deze procedure aanspraak maakt op loon wordt opgemerkt dat de kantonrechter bij voormeld vonnis reeds een beslissing hierover heeft genomen. [verzoekster] heeft deze vordering thans weer onderwerp van geschil gemaakt. Nu het loon bij voormeld vonnis is toegewezen en aldus daarover is beslist, heeft [verzoekster] geen belang meer bij dit deel van het verzoek.
4.4.
De argumenten die [verweerster] aandraagt in het kader van haar verweer ter zake de loonmatiging kunnen haar niet baten, nu dit verweer betrekking heeft op loon en over de toekenning daarvan al bij voormeld vonnis is beslist.
4.5.
Bij voormeld vonnis is over het toegewezen bedrag aan achterstallig loon de vakantiebijslag toegewezen. Met betrekking tot het toegewezen loon vanaf 13 november 2022 is toen niet de vakantiebijslag toegewezen, omdat dit alleen subsidiair en niet primair was gevorderd. Het vorenstaande brengt mee dat de vakantiebijslag over de periode vanaf 13 november 2022 tot 1 maart 2024 voor toewijzing gereed ligt.
4.6.
Naar aanleiding van het verweer van [verweerster] dat onduidelijk is hoeveel vakantiedagen [verzoekster] meent te hebben opgebouwd en niet te hebben genoten, heeft [verzoekster] een nadere toelichting gegeven en een berekening in het geding gebracht (weergegeven in de laatste akte in het geding brengen van nadere stukken en nadere toelichting op het nadere verzoek). [verweerster] heeft dit verder niet betwist, zodat een bedrag van € 2.791,28 zal worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.7.
Nu betaling van voormelde loonbedragen niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt [verzoekster] op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal tot het maximum worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen.
Wettelijke rente
4.8.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
Transitievergoeding
4.9.
Voorts heeft [verzoekster] aanspraak gemaakt op een transitievergoeding.
4.10.
In beginsel heeft de werknemer aanspraak op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt opgezegd, op diens verzoek wordt ontbonden of de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden.
4.11.
Uit artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW volgt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de parlementaire geschiedenis van de desbetreffende wetsbepaling blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16). De lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door een werknemer ligt derhalve hoog.
4.12.
Nu de procedure bij het gerechtshof thans nog loopt en er nog geen (andersluidend) oordeel is gegeven, dient uitgegaan te worden van de situatie zoals vastgesteld door de kantonrechter bij voormeld vonnis (r.o. 2.13.) . Daarin is geoordeeld dat er geen sprake is van een overgang van onderneming als beschreven in afdeling 8 van titel 10 van boek 7 BW en dat dit meebrengt dat [verzoekster] bij [verweerster] in dienst is gebleven. [verweerster] heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met gebruikmaking van de door UWV verleende ontslagvergunning opgezegd per 1 maart 2024. Daaruit volgt dat het initiatief tot het einde van de arbeidsovereenkomst afkomstig is van werkgever. Ten slotte is niet gebleken dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Het vorenstaande brengt mee dat [verweerster] aan [verzoekster] de transitievergoeding verschuldigd is. Het door [verzoekster] berekende bedrag is niet weersproken, enkel de datum tot wanneer de transitievergoeding is berekend. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] terecht als datum 1 maart 2024 heeft gehanteerd, nu dit de datum is waarop de arbeidsovereenkomst – door opzegging met toestemming van het UWV – is geëindigd. De transitievergoeding zal dan ook worden toegewezen zoals verzocht.
4.13.
Het verzoek van [verweerster] om de vergoeding in termijnen te betalen zal niet worden gehonoreerd. Uit de eigen stellingen van [verweerster] volgt dat er (nog) geen sprake is van een faillissement en evenmin de schuldsaneringsregeling op [verweerster] van toepassing is. Verder zijn de bedrijfsactiviteiten van de door [verweerster] gedreven kapsalon beëindigd en ontbreken financiële bescheiden. Artikel 7:673c BW is aldus hier niet van toepassing.
4.14.
[verweerster] betwist voorts de door [verzoekster] verzochte wettelijke rente, waarbij zij stelt dat zij rauwelijks in rechte betrokken is. Niet gebleken is dat [verzoekster] [verweerster] voorafgaande aan de onderhavige procedure verzocht heeft tot uitbetaling van de transitievergoeding. [verweerster] is na indiening van onderhavig verzoek echter evenmin tot betaling van de transitievergoeding overgegaan. Gelet hierop zal de kantonrechter dit verweer verder passeren. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Nu de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2024 door opzegging van [verweerster] is geëindigd, is over de transitievergoeding vanaf 2 april 2024 wettelijke rente verschuldigd.
Verstrekken bruto/netto specificatie en eindafrekening
4.15.
[verzoekster] verzoekt om [verweerster] te veroordelen om aan haar een bruto/netto specificatie te verstrekken van de - hierna in het dictum toe te wijzen - transitievergoeding Dit zal worden toegewezen. Nu de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen, is [verweerster] eveneens gehouden een correcte eindafrekening op te maken en zal zij daartoe worden veroordeeld. De termijn van verstrekking daarvan zal op een redelijke termijn van veertien dagen na dagtekening van deze beschikking worden gesteld. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 250,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van
€ 5.000,00.
4.16.
[verweerster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.036,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Het incidenteel verzoek van [verweerster]
5.1.
wijst het verzoek af,
De verzoeken van [verzoekster]
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen:
  • de vakantiebijslag over de periode vanaf 13 november 2022 tot 1 maart 2024, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling,
  • € 2.791,28 aan vergoeding van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling,
  • € 7.981,46 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerster] om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoekster] te verstrekken:
  • een deugdelijke bruto-netto specificatie van de - hiervoor onder 5.2. weergegeven - te betalen transitievergoeding, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00,
  • een deugdelijke eindafrekening, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00,
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten), die aan de zijde van [verzoekster] tot heden zijn bepaald op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de uitspraak daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
CJ