ECLI:NL:RBLIM:2024:6400

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
10938446 \ CV EXPL 24-811
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over stallen en weiland met betrekking tot eigendom van aangebrachte zaken en herstelkosten

In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser], een aantal stallen en een weiland gehuurd van de verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. Tijdens de huurperiode heeft [eiser] verschillende kleine spullen, zoals dekenrekken, drinkbakbeugels en lampen, in de stallen aangebracht. Deze spullen behoren onbetwist aan [eiser] en mogen na het einde van de huurperiode worden gedemonteerd. Echter, de wanden die door [eiser] zijn geleverd voor een loopstal zijn onderwerp van geschil. [eiser] stelt dat er een afspraak was dat deze wanden haar eigendom zouden blijven, maar deze afspraak kan niet worden vastgesteld, waardoor de vordering ten aanzien van de wanden wordt afgewezen. De tegenvordering van [gedaagde] voor herstel van het weiland wordt eveneens afgewezen, omdat de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur niet kan worden vastgesteld.

De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 21 juli 2024. [eiser] vorderde een schadevergoeding van € 4.497,01 of teruggave van de eigendommen, terwijl [gedaagde] een tegenvordering indiende voor betaling van een factuur van € 1.309,72. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] recht heeft op teruggave van de kleine spullen, maar dat de vordering met betrekking tot de wanden niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie werd [eiser] veroordeeld tot betaling van € 281,22 aan [gedaagde], plus buitengerechtelijke kosten van € 40,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10938446 \ CV EXPL 24-811
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam eiser],
wonende te [woonplaats] , gemeente Venlo,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R. van der Donk,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam gedaagde],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam] , gemeente Peel en Maas,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Hellendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overleggen producties;
- de bij brief van 13 juni 2024 van mr. Hellendoorn opnieuw overgelegde productie 10;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2024. Bij die gelegenheid heeft [eiser] een pleitnota in het geding gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak en handelt onder de naam ‘ [bedrijfsnaam eiser] ’. Uit het uittreksel KvK blijkt dat de eenmanszaak de volgend bedrijfsactiviteiten verricht:
- Dienstverlening voor uitvoerende kunst; - Groothandel in levend vee;
- Tekenen van allerlei soorten portretten; - In- en verkoop paarden en pony’s.
2.2.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak en handelt onder de naam ‘ [bedrijfsnaam gedaagde] ’. Uit het uittreksel KvK blijkt dat de eenmanszaak de volgende bedrijfsactiviteiten verricht:
- Paardensport en maneges; - Paardenfokkerij;
- Africhten van paarden; - Paardrijles;
- Pension; - Handel in paarden.
- Paardenvakanties.
2.3.
[eiser] heeft van 1 januari 2021 tot en met juli 2023 de ‘accommodatie kleine stal’ (bestaande uit een aantal stallen en een weiland) van [gedaagde] gehuurd. Dit is een deel van het complex waarvan [gedaagde] eigenaar is en waar hij zijn bedrijfsactiviteiten uitvoert. Over de periode van 1 januari 2021 tot en met mei 2023 heeft [eiser] hiervoor een bedrag van € 700,00 (exclusief btw) per maand betaald. Over de maanden juni en juli 2023 was [eiser] een bedrag van € 850,00 per maand verschuldigd.
2.4.
In de periode van januari 2023 tot en met mei 2023 heeft [eiser] naast de de ‘accommodatie kleine stal’ nog acht binnenstallen en vijf buitenstallen à € 100,00 (exclusief btw) per maand van [gedaagde] gehuurd. In juni 2023 heeft zij enkel, naast de ‘accommodatie kleine stal’ nog de acht binnenstallen à € 125,00 (exclusief btw) per maand gehuurd.
2.5.
Partijen hebben de gemaakte afspraken niet op papier gezet. Alles is mondeling overeengekomen. Voornoemde bedragen zijn maandelijks door [gedaagde] aan [eiser] gefactureerd en door Heiligers aan [gedaagde] betaald. Op de facturen is tevens steeds een vergoeding voor de levering van stro/hooi in rekening gebracht en voor de maanden juni en juli 2023 is daarnaast een vergoeding voor de (verwerking van) mest in rekening gebracht.
2.6.
Naast de zogenoemde ‘kleine stal’ bevond zich oorspronkelijk een soort kippenren. Partijen hebben op verzoek van [eiser] van deze ruimte een loopstal gemaakt. [eiser] heeft hiervoor de stenen (klinkers) voor op de vloer en de kunststof wanden aangeleverd. [eiser] heeft de loopstal vanaf 1 januari 2022 in gebruik genomen. [eiser] heeft voor het gebruik van de loopstal niets extra’s per maand aan huur betaald.
2.7.
[eiser] heeft aangeschaft en [gedaagde] heeft op verzoek van [eiser] gemonteerd:
  • vijf dekenrekken;
  • achttien drinkbakbeugels;
  • twee lampen in de wasplaats.
Deze zaken zijn bij het einde van de huurovereenkomst niet door [eiser] meegenomen.
2.8.
Bij factuur van 13 juli 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.309,72 (inclusief btw) bij [eiser] in rekening gebracht. Deze factuur ziet op ‘herstel’ weide (€ 850,00 exclusief btw) en hooi en stro voor de periode 1 tot en met 13 juli 2023 (€ 258,00 exclusief btw).

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen:
primair
I. tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] ter hoogte van € 4.497,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2023, althans een door de rechtbank vast te stellen datum;
Subsidiair
II. tot teruggave van de eigendommen die aan [eiser] toekomen, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] na het vonnis niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
Zowel primair als subsidiair
III. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 375,00;
IV. in de proceskosten, waaronder begrepen het griffierecht, het salaris van de advocaat en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [gedaagde] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 1.309,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf veertien dagen na 13 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 196,46, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
[eiser] erkent nog een bedrag van € 258,00 (exclusief btw) aan [eiser] verschuldigd te zijn voor het hooi en stro over de maand juli 2023. Voor het overige voert [eiser] verweer tegen de reconventionele vordering.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiser] vordert primair een schadevergoeding, op grond van onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking, voor de door haar bij [gedaagde] achtergelaten zaken, te weten vijf dekenrekken, achttien drinkbakbeugels, twee lampen en de wanden van de kleine stal. De kantonrechter zal deze zaken in het kader van de beoordeling van de vordering verdelen in de kleine spullen (dekenrekken, drinkbakbeugels en lampen) en de wanden.
De kleine spullen
4.2.
Vast staat dat de kleine spullen aan [eiser] toebehoren. Daarover zijn partijen het immers eens. Ook staat vast, want [gedaagde] heeft dat in het licht van de stellingen van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist, dat [eiser] bij het einde van de huurovereenkomst geen onbelemmerde gelegenheid heeft gehad om deze spullen mee te nemen. Hiermee handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] . [gedaagde] is daarom gehouden de als gevolg hiervan geleden schade aan [eiser] te vergoeden.
4.3.
[gedaagde] voert echter aan dat de achtergelaten spullen geen dan wel nauwelijks enige waarde vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] , gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde] , haar vordering onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft weliswaar de facturen betreffende de aanschaf van de kleine spullen in het geding gebracht, maar deze zeggen niets over de waarde daarvan op het moment van het einde van de huurovereenkomst. [eiser] heeft geen argumenten aangedragen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat deze zaken, gelet op de aanschafprijs, leeftijd, en de intensiteit van het gebruik, bij het einde van de huurovereenkomst de waarde waarvoor zij ze heeft aangeschaft dan wel enige andere waarde vertegenwoordigden. Daarmee heeft [eiser] de door haar gestelde schade onvoldoende onderbouwd. [eiser] stelt weliswaar nog dat zij deze kleine spullen opnieuw heeft moeten aanschaffen, maar daarvan heeft zij geen vergoeding gevorderd. De primaire vordering is dan ook niet op deze grondslag toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de andere aangevoerde grondslag. Als het al zo zou zijn dat [gedaagde] ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt ten koste van [eiser] , dan geldt dat hij de schade van [eiser] tot het bedrag van zijn verrijking zou moeten vergoeden, voor zover dit redelijk is. De kantonrechter acht het niet redelijk om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de aanschafkosten van de spullen, terwijl [eiser] deze spullen heeft gebruikt en (zoals hiervoor is overwogen) onvoldoende is onderbouwd dat die spullen vanaf het moment dat [gedaagde] ze zou kunnen gebruiken (dat zou dan na het vertrek van [eiser] zijn) nog enige waarde vertegenwoordigden. De primaire vordering wordt dus afgewezen. In het verlengde hiervan is de gevorderde wettelijke rente ook niet toewijsbaar.
4.4.
Subsidiair vordert [eiser] teruggave van de kleine spullen. Zoals hiervoor reeds is overwogen staat vast dat deze spullen aan [eiser] toebehoren. [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geen bezwaar gemaakt tegen afgifte van deze spullen aan [eiser] . De subsidiaire vordering van [eiser] ligt dan ook voor toewijzing gereed, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot afgifte van de spullen aan [eiser] , inhoudende dat hij haar in staat stelt haar eigendommen te (doen) demonteren en mee te (doen) nemen. De vordering zoals door [eiser] geformuleerd (teruggave van de eigendommen) impliceert dat [gedaagde] deze zaken zou moeten demonteren. Hiervoor is, zonder nadere toelichting die [eiser] niet heeft gegeven, echter geen grondslag aanwezig, nu niet in geschil is dat [gedaagde] deze zaken op verzoek van [eiser] heeft gemonteerd.
4.5.
Dat [eiser] de eigendommen van [gedaagde] na demontage netjes achter dient te laten, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, spreekt voor zich. [gedaagde] heeft verder geen vordering in verband hiermee ingesteld, zodat hierover niet kan worden beslist.
De wanden
4.6.
Vaststaat dat [eiser] de wanden heeft aangeschaft ten behoeve van de door [gedaagde] gerealiseerde loopstal.
4.7.
[gedaagde] betwist dat hij de wanden terug moet geven. Hij beroept zich primair op een tussen partijen gemaakte afspraak. Deze houdt volgens hem in dat [gedaagde] kosteloos de loopstal zou verwezenlijken met, onder andere, de door [eiser] geleverde wanden,
waarbij [eiser] de wanden bij een toekomstig vertrek zou achterlaten in ruil voor het gratis gebruik van de loopstal door [eiser] . [eiser] betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
4.8.
Vast staat dat [gedaagde] de loopstal op verzoek van [eiser] heeft gerealiseerd en dat [eiser] ook gebruik heeft gemaakt van de loopstal. Ook staat vast dat [gedaagde] de overige materialen heeft gekocht om de loopstal te bouwen. Verder staat vast dat [gedaagde] tijd en arbeid in de bouw van de loopstal heeft geïnvesteerd. Dat stelt [gedaagde] en dat erkent [eiser] . Ook staat vast dat [eiser] nimmer enige vergoeding heeft betaald voor het gebruik van de loopstal. Bij deze stand van zaken heeft [gedaagde] het bestaan van de gestelde afspraak in het licht van de betwisting daarvan door [eiser] voldoende onderbouwd. [eiser] heeft namelijk geen deugdelijke verklaring geven voor het feit dat zij de loopstal gratis mocht gebruiken, terwijl ze voor he gebruik van de overige stallen huur moest betalen. Zij heeft weliswaar onweersproken gesteld dat de kippenren door haar al werd gebruikt als opslagplaats voor hooi en stro, zodat deze al onderdeel was van het gehuurde, maar deze stelling overtuigt niet. Dit neemt namelijk niet weg dat [gedaagde] op verzoek van [eiser] de loopstal heeft gerealiseerd, waarmee de kippenren een andere bestemming heeft gekregen en door [eiser] ook als zodanig in gebruik is genomen. Hierdoor is [eiser] in staat gesteld meer paarden te stallen dan zij voorheen kon stallen. Een huurverhoging had dan in de rede gelegen. Dit klemt te meer omdat [gedaagde] de kosten van de materialen (behoudens de wanden en de klinkers, maar voor die laatste geldt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat ze daarvoor heeft moeten betalen) voor zijn rekening heeft genomen en de door hem geïnvesteerde tijd en arbeid voor de bouw van de stal niet in rekening heeft gebracht. Als de redenering van [eiser] zou worden gevolgd, dan betekent dat dat [gedaagde] alle kosten (behoudens die van de wanden, maar die worden dan door [eiser] meegenomen) voor het op verzoek van [eiser] realiseren van de loopstal voor zijn rekening zou nemen, zonder dat [eiser] enige vergoeding zou hoeven te betalen voor het gebruik daarvan. Daarnaast zou [gedaagde] extra kosten moeten maken om de stal na vertrek van [eiser] zelf te kunnen gebruiken of weer te kunnen verhuren. Hij zou dan immers wanden moeten aanschaffen en plaatsen ter vervanging van de door [eiser] meegenomen wanden. Gelet op de zakelijke relatie die partijen, beide ondernemer, met elkaar hadden ligt dit niet voor de hand. Dit klemt te meer nu vast staat dat [eiser] , toen zij nog naast het aanvankelijk gehuurde nog enkele binnen- en buitenstallen is gaan huren, per stal een extra bedrag aan huur moest betalen. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die steun bieden voor de juistheid van haar betoog. Daarmee heeft zij de betwisting van de afspraak onvoldoende gemotiveerd. Aldus heeft [eiser] in het verlengde hiervan onvoldoende onderbouwd dat de wanden haar eigendom zijn gebleven en dat zij deze dus bij vertrek mee mocht nemen. Bij deze stand van zaken komt de kantonrechter niet toe aan bewijslevering. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Dwangsom
4.9.
De in verband met de afgifte van de spullen gevorderde dwangsom van € 50,00 per dag, waartegen [gedaagde] als zodanig geen verweer heeft gevoerd zal worden toegewezen, met dien verstande dat het maximaal aan dwangsommen te verbeuren bedrag wordt gemaximeerd tot € 1.000,00.
Buitengerechtelijke kosten
4.10.
[eiser] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige (toe te wijzen subsidiaire) vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter moet de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Rapport BGK-integraal. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Nu de vordering van [eiser] slechts gedeeltelijk wordt toegewezen en beide partijen dus over en weer gelijk hebben gekregen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Hooi en stro
4.12.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van de factuur van 13 juli 2023 met [factuurnummer] ten bedrage van € 1.309,72. [eiser] erkent de verschuldigdheid van de factuur tot een bedrag van € 258,00 (exclusief btw), zijnde € 281,22 inclusief btw. Dit bedrag ligt dan ook voor toewijzing gereed. [eiser] heeft naar voren gebracht dat zij in verband hiermee een aangepaste factuur verlangt. Op dit punt is echter geen vordering ingesteld, zodat de kantonrechter niet hierover kan beslissen.
Oplevering weiland
4.13.
De factuur ziet voor het overige op kosten die [gedaagde] voor het bewerken en het inzaaien van de weide stelt te hebben gemaakt. [gedaagde] stelt dat [eiser] nalatig is geweest in het verzorgen van de weide, waardoor deze bij de oplevering dor, droog, kaal en beschadigd was. Hij verlangt betaling van [eiser] van de kosten die hij stelt te hebben gemaakt om de weide weer in goede staat te brengen. Volgens [eiser] hoeft zij deze kosten niet te betalen, omdat partijen een afspraak hebben gemaakt waarbij zij elkaar over en weer finale kwijting verlenen. [eiser] betwist bovendien dat de staat van de weide bij het einde van de huurovereenkomst slechter was dan bij het aangaan van de huurovereenkomst. Daarnaast betwist zij dat de facturen van de loonwerker zien op de door haar gehuurde weide.
4.14.
Het meest verstrekkende verweer van [eiser] slaagt niet. Op basis van de door haar in het geding gebrachte e-mailberichten kan niet worden geconcludeerd dat partijen op 28 juli 2023 met het e-mailbericht van [gedaagde] van die datum van 14.52 uur overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huurovereenkomst. [gedaagde] laat in dat e-mailbericht weliswaar weten dat hij akkoord is met het schikkingsvoorstel dat door de gemachtigde van [eiser] is opgesteld, maar uit de inhoud van dat e-mailbericht blijkt dat [gedaagde] zich niet realiseert dat het voorstel ook inhoudt dat [eiser] de in conventie genoemde wanden meeneemt. Gelet op de wijze waarop een en ander is geformuleerd (in de brief wordt gemeld dat [eiser] de wanden wil meenemen, maar een en ander is niet vermeld in de onder het kopje “Het voorstel van cliënte is:” genoemde gedachtestreepjes) is dat begrijpelijk. Daar komt bij dat [gedaagde] in zijn e-mail van 14.52 uur enkel de opsomming onder het kopje “Het voorstel van cliënte is:” herhaalt. Bij deze stand van zaken mocht [eiser] niet ervan uitgaan dat hiermee volledige overeenstemming was bereikt over de afwikkeling van de huurovereenkomst. Dit klemt te meer nu de gemachtigde van [gedaagde] op 27 juli 2023 een e-mail heeft gezonden naar de gemachtigde van [eiser] waaruit (ook) blijkt dat [gedaagde] vindt dat de wanden aan hem toekomen. Verder laat [gedaagde] diezelfde dag om 16.32 uur weten dat hij niet akkoord is met het meenemen van de stalwanden.
4.15.
In artikel 7:224 BW lid 1 is bepaald dat het gehuurde bij het einde van de huur door de huurder aan de verhuurder ter beschikking moet worden gesteld. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt, zal de kantonrechter het geschil over de staat waarin het weiland is opgeleverd met inachtneming hiervan beoordelen. In het tweede lid is bepaald hoe het gehuurde alsdan moet worden opgeleverd. Is bij het begin van de huur een beschrijving van het gehuurde opgemaakt, dan moet in beginsel conform die beschrijving worden opgeleverd, behoudens (door de verhuurder) geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd (reguliere slijtage). Als geen beschrijving is opgemaakt, wordt verondersteld dat de huurder het gehuurde in de staat heeft ontvangen, zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Het staat vast dat bij aanvang van de huur geen beschrijving van de staat van het gehuurde, waaronder het weiland, is opgemaakt. [gedaagde] heeft wel foto’s, gemaakt op verschillende data vanuit verschillende hoeken, in het geding gebracht om aan te tonen dat [eiser] het weiland bij het einde van de huurovereenkomst niet heeft opgeleverd in de staat waarin het zich bij aanvang bevond. Aan de hand van deze foto’s kan echter niet de staat van het gehele weiland bij aanvang van de huur worden vastgesteld. De in het geding gebrachte foto’s en de foto’s die ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn getoond geven namelijk geen compleet en totaal beeld van de staat van het weiland bij aanvang van de huur. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de staat van het weiland bij aanvang van de huurder anders (beter) was dan de staat waarin [eiser] het bij het einde van de huurovereenkomst heeft achtergelaten. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] wordt daarom afgewezen.
Rente
4.16.
De door [gedaagde] vanaf 27 juli 2023 gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen, aangezien hij onweersproken heeft gesteld dat [eiser] vanaf dat moment in verzuim is met de betaling van het toe te wijzen bedrag van € 281,22.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
[gedaagde] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt daarnaast vast dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] is daarom in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de betalingstermijn is verstreken, zodat een bedrag van € 40,00 ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
4.18.
Nu de vordering van [gedaagde] slechts gedeeltelijk wordt toegewezen en beide partijen dus over en weer gelijk hebben gekregen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de vijf dekenrekken, 18 drinkbakbeugels en twee lampen (in de wasplaats) aan [eiser] , inhoudend dat [gedaagde] [eiser] in staat stelt deze zaken te (doen) demonteren en mee te (doen) nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] na betekening van het vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 1.000,00,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 281,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 40,00 ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
type: ksf