In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser], een aantal stallen en een weiland gehuurd van de verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. Tijdens de huurperiode heeft [eiser] verschillende kleine spullen, zoals dekenrekken, drinkbakbeugels en lampen, in de stallen aangebracht. Deze spullen behoren onbetwist aan [eiser] en mogen na het einde van de huurperiode worden gedemonteerd. Echter, de wanden die door [eiser] zijn geleverd voor een loopstal zijn onderwerp van geschil. [eiser] stelt dat er een afspraak was dat deze wanden haar eigendom zouden blijven, maar deze afspraak kan niet worden vastgesteld, waardoor de vordering ten aanzien van de wanden wordt afgewezen. De tegenvordering van [gedaagde] voor herstel van het weiland wordt eveneens afgewezen, omdat de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur niet kan worden vastgesteld.
De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 21 juli 2024. [eiser] vorderde een schadevergoeding van € 4.497,01 of teruggave van de eigendommen, terwijl [gedaagde] een tegenvordering indiende voor betaling van een factuur van € 1.309,72. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] recht heeft op teruggave van de kleine spullen, maar dat de vordering met betrekking tot de wanden niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie werd [eiser] veroordeeld tot betaling van € 281,22 aan [gedaagde], plus buitengerechtelijke kosten van € 40,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.