ECLI:NL:RBLIM:2024:6396

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/03/334529 / KG ZA 24-321
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot voortzetten werkzaamheden in de Maas ter hoogte van Meers; inbreuk op eigendomsrecht en gedoogplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 september 2024 een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten) en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat Zuid-Nederland. Natuurmonumenten, eigenaar van percelen in de uiterwaarden van de Maas ter hoogte van Meers, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanleg van een grindrug door Rijkswaterstaat, waarvoor op 18 juni 2024 een vergunning is verleend. Natuurmonumenten stelt dat deze werkzaamheden een inbreuk maken op haar eigendomsrecht en dat er geen gedoogplicht van rechtswege geldt voor de aanleg van de grindrug, zoals Rijkswaterstaat betoogt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor Natuurmonumenten, aangezien de werkzaamheden van Rijkswaterstaat een directe inbreuk op haar eigendomsrecht vormen. De rechter heeft geoordeeld dat de gedoogplicht, zoals bedoeld in artikel 10.2 lid 1 van de Omgevingswet, niet van toepassing is op de aanleg van de grindrug, omdat dit geen reguliere herstel- of onderhoudswerkzaamheden betreft. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van Natuurmonumenten om haar eigendomsrecht te beschermen zwaarder weegt dan het belang van Rijkswaterstaat om de werkzaamheden voort te zetten.

De voorzieningenrechter heeft daarom Rijkswaterstaat per direct verboden om de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de nieuwe grindrug voort te zetten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechter heeft ook aangegeven dat de reeds uitgevoerde werkzaamheden niet ongedaan hoeven te worden gemaakt, omdat het belang van Rijkswaterstaat daarbij zwaarder weegt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/334529 / KG ZA 24-321
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 17 september 2024
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,
te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: Natuurmonumenten,
advocaat: mr. R.D. Boesveld,
tegen
de
Staat der Nederlanden
(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rijkswaterstaat,
advocaat: mrs. E.H.P. Brans en M.J.W. Timmer.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Maastricht.
De zaak wordt behandeld door mr. M. Driever, voorzieningenrechter, en mr. J.P.H. Welie als griffier.
Aanwezig zijn:
- [naam 1] , projectmanager bij Natuurmonumenten
- [naam 2] , gebiedsmanager Kempen en Midden-Limburg bij Natuurmonumenten
- [naam 3] , boswachter ecologie bij Natuurmonumenten
- [naam 4] , rivierecoloog bij Bureau Stroming
- mr. Boesveld voornoemd,
- [naam 5] , teamleider Waterdistrict Maas bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland,
- [naam 6] , projectjurist, Coroprate Dienst Rijkswaterstaat,
- [naam 7] , districtshoofd Waterdistrict Maas, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland,
- [naam 8] , directeur Netwerkmanagement, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland,
- [naam 9] , projectmanager bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland,
- mrs. Brans en Timmer voornoemd.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Natuurmonumenten is eigenaar van meerdere percelen in de uiterwaarden van de Maas ter hoogte van Meers in de gemeente Stein. Omstreeks 2006 is op die percelen in opdracht van Rijkswaterstaat een grindrug aangelegd om bij lage waterstanden het peil van de Grensmaas iets op te stuwen om zo de grondwaterstanden aan de Vlaamse kant van de Grensmaas op peil te houden.
1.2.
Op 18 juni 2024 is vergunning verleend voor de aanleg van een grindrug in de Maas bij Meers. Deze grindrug is anders gedimensioneerd dan de grindrug die omstreeks 2006 is aangelegd.
1.3.
Natuurmonumenten heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning en Rijkswaterstaat laten weten geen toestemming te geven voor het gebruik van haar percelen ten behoeve van de aanleg en aanwezigheid van de grindrug op haar percelen. De vergunning is nog niet onherroepelijk.
1.4.
Rijkswaterstaat is begonnen met de aanleg van de grindrug en staakt die werkzaamheden niet.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of Natuurmonumenten ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Inbreuk op eigendomsrecht niet in geschil
2.2.
Vaststaat dat Rijkswaterstaat op dit moment werkzaamheden uitvoert in de Maas op percelen van Natuurmonumenten. Dat daarmee een inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van Natuurmonumenten, is niet in geschil. Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Daarmee volgt uit de aard van deze zaak dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat een bestuursrechtelijke weg openstaat om zo mogelijk eenzelfde situatie te creëeren als in deze zaak wordt gevorderd, verandert het spoedeisend belang bij bescherming van het eigendomsrecht niet.
Gedoogplicht
2.3.
Volgens Natuurmonumenten is de inbreuk op haar eigendomsrecht onrechtmatig. Rijkswaterstaat betwist dit. Volgens Rijkswaterstaat geldt op grond van artikel 10.2 lid 1 Omgevingswet van rechtswege een gedoogplicht voor de werkzaamheden die Rijkswaterstaat uitvoert op de percelen van Natuurmonumenten. De voorzieningenrechter is het niet eens met Rijkswaterstaat.
2.3.1.
De gedoogplicht geldt voor reguliere herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan een waterstaatswerk. In deze zaak is geen sprake van herstel of onderhoud van de bestaande grindrug, maar van de aanleg van een grindrug waarvoor een vergunning is aangevraagd en verkregen. Er is dus geen sprake van verandering van een reeds vergund en bestaand werk, zoals Rijkswaterstaat aanvoert (spreekaantekeningen sub 4.12).
2.3.2.
De gedoogbrief van Rijkswaterstaat aan Natuurmonumenten (productie 4 Natuurmonumenten) vermeldt ook dat het om een gedoogplicht van rechtswege voor
aanlegwerken gaat. Anders dan Rijkswaterstaat ter zitting heeft uitgelegd, is niet aannemelijk dat sprake is van een
slip of the pen, omdat ook de aangevraagde vergunning ziet op “het aanleggen van een grindrug” (productie 1 Natuurmonumenten). Voor de aanleg van een werk biedt artikel 10.2 lid 1 Omgevingswet geen grondslag.
2.3.3.
In het midden kan daarom blijven of de werkzaamheden van Rijkswaterstaat behoren tot hetzelfde waterstaatswerk als de bestaande grindrug, nog daargelaten de vraag of de door Rijkswaterstaat voorgestane ruime uitleg van het begrip “waterstaatswerk” niet leidt tot een veelheid aan inbreuken op eigendomsrechten, waarvan allerminst zeker is dat dat in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever.
2.3.4.
Of de aanleg van de (nieuwe) grindrug terecht vergund is, kan in deze (civiele) procedure niet beoordeeld worden. Daarvoor staat een geëigende bestuursrechtelijke rechtsgang open die nog niet volledig is benut. Dat de vergunning nog niet onherroepelijk is, zal wel in de belangenafweging worden betrokken.
Belangenafweging
2.4.
De voorzieningenrechter weegt het belang van Natuurmonumenten (eigendomsrecht) af tegen het belang van Rijkswaterstaat om voort te gaan met de werkzaamheden. De belangenafweging bij de vordering tot het staken van de werkzaamheden valt anders uit dan de belangenafweging bij de vordering tot verwijdering van de reeds uitgevoerde werkzaamheden.
2.4.1.
Relevant daarbij is dat de vergunning nog niet onherroepelijk is. Rijkswaterstaat is, anders dan gebruikelijk, wel alvast met de werkzaamheden begonnen. Door alvast met de werkzaamheden te beginnen, ondanks vooraf bekende bezwaren, heeft Rijkswaterstaat het risico aanvaard dat de werkzaamheden geen doorgang kunnen vinden of zelfs ongedaan moeten worden gemaakt.
2.4.2.
Dat de werkzaamheden geen uitstel meer kunnen dulden en daarmee urgent zijn, is een situatie die door Rijkswaterstaat in het leven is geroepen. Ter zitting is duidelijk geworden dat het laatste herstel aan de grindrug in 2019 heeft plaatsgevonden, vijf jaar geleden. Dat Rijkswaterstaat doorlopend aan nakoming van bilaterale afspraken wil werken, is in die jaren niet gebleken en kan weliswaar tot urgentie leiden, maar die urgentie weegt vanwege het stilzitten van Rijkswaterstaat in de afgelopen jaren niet zwaarder dan het belang van Natuurmonumenten bij gebruikmaking van haar eigendomsrecht. Het stilzitten van Rijkswaterstaat kan kortom niet worden afgewenteld op Natuurmonumenten. Er is geen aannemelijke omstandigheid aangevoerd die Rijkswaterstaat heeft gehinderd om gedurende de ontwikkeling van een doeltreffend alternatief voor de bestaande grindrug wel noodzakelijke herstelwerkzaamheden te verrichten, zoals het in de jaren 2006-2019 ook is gebeurd. Dat herstel thans alleen met enorme blokken mogelijk zou zijn, komt voor rekening van Rijkswaterstaat.
2.4.3.
De (ter zitting gewijzigde) vordering tot het per direct staken van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de nieuwe grindrug zal dan ook worden toegewezen. Het verweer tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad slaagt niet, gelet op het spoedeisend belang van Natuurmonumenten en de beperkte impact van de veroordeling op dit punt, namelijk het stoppen van de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de grindrug, welk verbod niet geldt voor de overige (wel overeengekomen) werkzaamheden, die - naar mag worden aangenomen - gewoon doorgang kunnen vinden.
2.5.
Het belang van Rijkswaterstaat om de reeds uitgevoerde werkzaamheden niet ongedaan te hoeven maken weegt wel zwaarder dan het belang van Natuurmonumenten. Rijkswaterstaat heeft onderbouwd dat het in het korte tijdsbestek vanaf vandaag tot de start van het hoogwaterseizoen (1 oktober) onmogelijk is om de uitgevoerde werkzaamheden ongedaan te maken. Dat daardoor erosie aan de linkerkant zal optreden waardoor een latere aanleg van de nieuwe grindrug meer werk wordt, is een omstandigheid die Rijkswaterstaat aanleiding zou kunnen geven om alsnog vrijwillig tot ongedaanmaking over te gaan of daarover andersluidende afspraken met Natuurmonumenten te maken. Dat gaat het bestek van dit kort geding ook te buiten. De voorzieningenrechter kan niet overzien of ongedaanmaking op langere termijn opportuun is, maar omdat partijen “on speaking terms” met elkaar zijn, moet het mogelijk zijn dat zij daarover passende afspraken maken. De vordering om materialen, machines en voertuigen op te slaan en te verwijderen is aan het gebod tot ongedaanmaking gekoppeld en deelt dit lot. Daar komt bij dat Rijkswaterstaat onweersproken heeft gesteld deze ook voor de wel overeengekomen werkzaamheden nodig te hebben.
2.6.
Aangezien Rijkswaterstaat heeft aangevoerd een veroordeling te zullen nakomen en Natuurmonumenten daarop de vordering sub 3 (dwangsom) heeft ingetrokken, zal daarop geen beslissing volgen.
2.7.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verbiedt Rijkswaterstaat per direct de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een nieuwe grindrug in de Maas ter hoogte van Meers voort te (doen) zetten,
3.2.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. M. Driever, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.
de griffier de voorzieningenrechter