ECLI:NL:RBLIM:2024:636

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 132
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van woningsluiting wegens aanwezigheid van harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting. Verzoekers, ouders van een minderjarige zoon, hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van hun woning vanwege de vondst van 5 gram harddrugs in de slaapkamer van hun zoon. De burgemeester van Simpelveld had besloten de woning voor zes maanden te sluiten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoekers en de impact op hun minderjarige zoon. De verzoekers hebben uitvoerig de financiële gevolgen van de sluiting uiteengezet en benadrukt dat de maatregel pedagogisch onwenselijk is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de psychische gesteldheid van de minderjarige zoon onder druk zal komen te staan en dat de verzoekers het gezin mogelijk moeten opsplitsen, wat hun toezicht op hun zoon bemoeilijkt. Gezien de kwetsbare situatie van de minderjarige zoon heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de sluiting van de woning geschorst tot zes weken na de beslissing op het beroep. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/132
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoeker en verzoekster,

Samen: verzoekers
(gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman),
en

de burgemeester van de gemeente Simpelveld, verweerder

(gemachtigde: G. Falkenberg).

Inleiding

1. Bij besluit van 9 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning van verzoekers aan de [woonadres] in [woonplaats] met bijbehorend erf met ingang van 28 augustus 2023 voor zes maanden te sluiten.
1.1.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (ROE 23/1891). Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2023 [1] is het verzoek toegewezen. Het primaire besluit is geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 december 2023 op het bezwaar van verzoekers heeft verweerder het primaire besluit (en daarmee de sluiting van zes maanden) gehandhaafd en bepaald dat de sluiting op 6 februari 2024 zal ingaan.
1.3.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (ROE 24/104) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (ROE 24/132).
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van verzoekers. De gemachtigde van verweerder is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de beslissing van verweerder om de woning van verzoekers te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter om ervoor te zorgen dat hun woning nog niet wordt gesloten voordat de rechter op hun beroep heeft beslist.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Kortsluiten?
4. Uit artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat als het verzoek is gedaan als beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorlopige voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
4.1.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval af van haar in hiervoor vermelde bepaling gegeven mogelijkheid om ook uitspraak te doen op het beroep van verzoekers. De reden hiervoor is dat verweerder niet is verschenen op de zitting en dat verzoekers hebben medegedeeld dat nog aanvullende gronden zullen worden ingediend. De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan partijen medegedeeld dat daarom enkel uitspraak wordt gedaan op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Relevante feiten en omstandigheden
5. Verzoekers zijn eigenaars van de woning aan de [woonadres] in [woonplaats] . Verzoekers wonen samen met hun minderjarige zoon op dit adres. In de bestuurlijke rapportage van de politie staat dat in de woning van verzoekers (op de slaapkamer van de zoon) het volgende is gevonden:
  • Cocaïne met een brutogewicht van 5,3 gram;
  • Een sealbag met daarin 7 envelopjes met daarin de cocaïne;
  • Een contant geldbedrag van € 1020,-;
  • Drie mobiele telefoons;
  • Een vel A4 papier met daarop handgeschreven geldbedragen (‘pof-lijst’);
  • Een weegschaal.
Toetsingskader
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig is. Cocaïne is vermeld op lijst I van de Opiumwet en hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
7. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria Simpelveld 2020 (de beleidsregels) vastgesteld. [2] Op grond van deze beleidsregels wordt van de bevoegdheid om een woning en het bijbehorende erf te sluiten gebruikt gemaakt als er sprake is van een ernstige situatie. [3] Volgens de Beleidsregels is sprake van een ernstige situatie in geval van constatering van handel in harddrugs, waarbij sprake is van een handelshoeveelheid dan wel het bereiden of vervaardigen van harddrugs. [4] Volgens de Beleidsregels wordt een woning en het bijbehorend erf in het geval van een eerste overtreding van de Opiumwet aangaande harddrugs 6 maanden gesloten. [5]
8. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij moet het toetsingskader zoals door de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [6] in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [7] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteengezet, in acht worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet allereerst beoordeeld worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Anders is er geen bevoegdheid om de woning te sluiten. Als de bevoegdheid er is moet de sluiting van een woning moet ook geschikt en noodzakelijk zijn om de beoogde doelen te bereiken. Tot slot moet de sluiting evenredig zijn.
Bevoegdheid tot sluiting
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers – gelet op de aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs – de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet betwisten. Verzoekers betwisten wel dat er sprake is van handel in verdovende middelen. Hierop zal de voorzieningenrechter nader ingaan bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting. De gronden van verzoekers zijn namelijk gericht tegen de noodzaak van de sluiting en de evenredigheid van de sluiting.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
10. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Uit de overzichtsuitspraak volgt dat onder meer de hoeveelheid aangetroffen drugs en ook de soort drugs daarbij van belang kan zijn. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.
10.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.
11. Verzoekers betogen dat er geen noodzaak tot sluiting van de woning is aangezien er niet in of vanuit de woning in drugs is gehandeld. Verzoekers hebben verklaringen van buurtbewoners overlegd waaruit blijkt dat er geen loop naar de woning is geweest en dat niemand overlast van hun ondervind. Er zijn volgens verzoeker geen aanwijzingen dat de woning deel uitmaakt van een drugscircuit. Verzoekers hebben aangegeven dat de drugs in de woning lagen omdat hun zoon verslaafd is geweest aan cocaïne.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in alle redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sluiting noodzakelijk is. Er is sprake van een ernstige overtreding gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs. Het gaat bovendien om harddrugs en er zijn diverse attributen aangetroffen die duiden op feitelijke handel, namelijk een sealbag met zeven envelopjes met cocaïne, een weegschaal en een zogenaamde ‘pof’lijst. Dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, zoals verzoekers stellen, volgt de voorzieningenrechter dus niet. De overlegde verklaringen van de buren vormen in dat kader onvoldoende tegenwicht.
Is de sluiting van de woning evenredig?
13. Als de sluiting van de woning noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling in een geval als dit de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
14. Verzoekers voeren aan dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van harddrugs en dat ze dit ook niet hadden kunnen zijn. De seals waren namelijk niet zichtbaar aanwezig op de kamer van hun minderjarige zoon. Daarnaast zijn verzoekers van mening dat het sluiten van de woning onevenredig is gelet op de belangen aan de zijde van verzoekers. Verzoeker heeft een eenmanszaak in de woning en zal door de sluiting zijn klanten niet meer kunnen ontvangen en imagoschade oplopen. Daarnaast heeft hij een auto ongeluk gehad in Aken en heeft daardoor de medische en financiële gevolgen van moeten ondervinden. Door dit ongeluk heeft verzoeker tijdelijk geen opdrachten kunnen aannemen, wat omzetverlies tot gevolg heeft gehad. Ook hebben verzoekers brieven overlegd waaruit hun financiële situatie naar voren komt. Verzoekers hebben veel schulden en dat de kans bestaat dat de hypotheekverstrekker hun lopende hypotheek zal opeisen als de woning wordt gesloten. Verzoekster ontvangt een WIA uitkering. Zij is vanwege haar gezondheidssituatie 80 tot 100 procent afgekeurd. Bovenal zijn verzoekers van mening dat de sluiting niet evenredig is gezien de nadelige gevolgen voor hun minderjarige zoon. Verzoekers hebben e-mails overlegd van Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming waaruit blijkt dat zij de maatregel vanuit pedagogisch oogpunt onwenselijk vinden en per definitie onevenredig. Verweerder heeft dit volgens verzoekers niet voldoende meegewogen. Daarnaast hebben verzoekers geen vervangende woonruimte. Het was de bedoeling dat verzoeker samen met zijn zoon bij zijn vader zou intrekken en verzoekster bij haar dochter. Verzoeker en zijn zoon kunnen niet meer intrekken bij zijn vader, nadat zijn vader zich suïcidaal heeft geuit en door de gehele situatie veel stress ervaart. De geestelijke gezondheidstoestand van de vader van verzoeker laat het niet toe om bij hem in te gaan wonen. Bij de dochter van verzoekster is niet genoeg plek voor hen drieën. Al met al zijn verzoekers van mening dat zij onevenredig worden getroffen in belangen als de woningsluiting wordt doorgezet.
14.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. Over de verwijtbaarheid van verzoekers overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In beginsel wordt van de (hoofd)bewoners van een huis verwacht dat zij op de hoogte zijn van wat er zich in hun huis afspeelt en daarop toezicht houden. Hoewel verzoekers dus in beginsel verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de in hun huis aangetroffen drugs, moet daarbij wel naar de omstandigheden van het geval worden gekeken. In dit geval zijn de drugs in de kamer van de zoon aangetroffen, en waren niet direct zichtbaar. Verzoekers hebben aangegeven dat zij geen weet hadden van deze drugs. Uit de stukken die verzoekers hebben overgelegd blijkt verder dat verzoekers aan alle begeleiding vanuit Bureau Jeugdzorg meewerken. Dat zij zelf ook daarbuiten op verschillende manieren zoeken naar hulp en oplossingen om de problemen met hun zoon op te lossen. Dat zij hun zoon regelmatig drugstesten af hebben genomen nadat zij erachter kwamen dat hij verslaafd was. Dat zij de kamer van de zoon ook doorzocht hebben na zijn aanhouding en toen niets gevonden hebben. Daarmee is de verwijtbaarheid van verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter beperkt.
14.2.
Verweerder heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat met de persoonlijke omstandigheden van verzoekers rekening is gehouden. Verzoekers hebben uitvoerig weergeven welke financiële gevolgen deze sluiting voor hen zou betekenen, de mogelijkheid bestaat dat de hypotheekverstrekker hun lopende hypotheek zal opeisen. Daarnaast blijkt uit het contact met Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming dat zij de maatregel vanuit pedagogisch oogpunt onwenselijk vinden en per definitie onevenredig. Zij maken zich zorgen over de gevolgen hiervan op de minderjarige zoon. De psychische gesteldheid van de minderjarige zoon zal onder druk komen te staan en verweerder heeft hier in haar motivering onvoldoende rekening mee gehouden. Het feit dat uit het contact met Jeugdzorg is gebleken dat de nauwe betrokkenheid van de jeugdreclassering door zal gaan en dat hulpverlening in dezelfde vorm geboden zal worden in het geval van sluiting van de woning en het verblijf op een ander adres is onvoldoende. Hierbij is van belang dat de minderjarige zoon als gevolg van de sluiting van de woning zijn eigen woonomgeving moet verlaten en dat als gevolg de van sluiting het gezin mogelijk zal moeten worden opgesplitst. Daarnaast is door het opsplitsen het niet mogelijk voor verzoekers om beide toezicht over hun minderjarige zoon te houden. Terwijl het toezicht van beide ouders een belangrijke voorwaarde is voor de schorsing van de minderjarige zoon. Hij mag op dit moment niet zelfstandig de deur uit. De voorzieningenrechter acht het noodzakelijk dat verweerder hiermee rekening houdt gezien de erg kwetsbare situatie van de minderjarige zoon. Zijn belang is gelegen in het doorzetten van de op dit moment ingezette ontwikkeling en daarmee het voorkomen van een terugval in het tot voor kort problematische gedrag. Het is onduidelijk welke gevolgen de splitsing van het gezin en de wijziging van de woonsituatie met zich meebrengt voor zijn psychische gesteldheid. Ook is gedurende deze procedure gebleken dat het niet mogelijk is voor verzoeker om met zijn zoon bij zijn vader in te gaan wonen, nu de gezondheidstoestand van de vader van verzoeker dit niet toe laat. Het is dus onzeker hoe de woonsituatie na een sluiting zich zal ontwikkelen. Deze onzekerheid is niet wenselijk gelet op de zorgen over de minderjarige zoon.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment nog niet vaststaat dat de woningsluiting evenredig is vanwege de (mogelijk) nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoekers en hun zoon.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het beroep. Dat betekent dat de woning nog niet mag worden gesloten op 6 februari 2024.
17. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het beroep is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 februari 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.In werking getreden op 23 september 2020.
3.Artikel 3 lid 4 van de beleidsregels.
4.Artikel 3 lid 5 van de beleidsregels.
5.Zie de matrix als opgenomen bij artikel 5 lid 1 van de beleidsregels.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
7.Overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.