Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen
- de mondelinge behandeling op 29 augustus 2024, waarbij mr. Van den Bergh nog stukken overgelegd heeft.
2.De feiten
- de arbeidsovereenkomst eindigt op 19 april 2024 en niet zal worden verlengd
- [verzoeker] in verband met zijn arbeidsongeschiktheid € 3.254,16 te veel loon ontvangen heeft, dat [verzoeker] dat niet (volledig) hoeft terug te betalen, maar dat wel de laatste twee weken loon ingehouden zullen worden.
3.Het geschil
4.De beoordeling
het primaire verzoek: arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?
€ 1.650,00 bruto per maand bedraagt. [verweerder] heeft ter zitting gemotiveerd en met stukken onderbouwd betwist dat partijen de betreffende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd daadwerkelijk gesloten hebben. Dat verweer slaagt. De arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] destijds immers niet ondertekend omdat hij het daarin vermelde brutoloon te laag vond. Dit heeft [verzoeker] (althans zijn gemachtigde) ter zitting zelf verklaard in reactie op het verweer van [verweerder] . Met ingang van 2 oktober 2023 hebben partijen dus niet de door [verzoeker] gestelde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten.
meerdan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd, geldt dat de laatste arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan.