ECLI:NL:RBLIM:2024:6146

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10964913 CV EXPL 24-1139
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande zorgbijdrage en proceskosten door CAK

In deze zaak vordert het CAK, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan, betaling van een openstaande zorgbijdrage van € 163,64 van de gedaagde partij. De gedaagde heeft een schuld bij het CAK omdat zij de eigen bijdrage voor zorg, die zij ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, niet tijdig heeft betaald. CAK heeft in totaal acht sommatiebrieven verzonden, maar de gedaagde heeft niet gereageerd op de laatste brief waarin werd aangegeven dat de vordering aan een incassobureau, Flanderijn, was overgedragen. De gedaagde heeft wel een betaling van € 112,00 gedaan, maar dit bedrag is op 4 januari 2023 door CAK teruggeboekt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom niet tijdig heeft betaald en dat de terugboeking niet rechtmatig was, waardoor de vordering van CAK voor toewijzing gereed ligt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde geen recht heeft op de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat deze niet tijdig zijn aangezegd. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, en de proceskosten zijn begroot op € 360,48. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag van € 112,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 4 september 2024 door de kantonrechter P.H.M. Kuster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10964913 CV EXPL 24-1139
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid
CAK,
te ’s-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: CAK,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CAK int de eigen bijdrage die [gedaagde] moet betalen voor de zorg die zij ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Die eigen bijdrage betrof in 2022 € 19,00 per maand en CAK heeft [gedaagde] in verband daarmee maandelijks facturen verzonden.
2.2.
[gedaagde] heeft een schuld bij het CAK omdat de eigen bijdrage over de eerste helft van 2022, met een totaalbedrag van € 112,00, openstaat.
2.3.
CAK heeft destijds acht sommatiebrieven aan [gedaagde] verzonden. In onder meer de laatste brief van 24 oktober 2022 is erop gewezen dat, indien het bedrag niet op tijd wordt betaald, CAK de factuur naar het incassobureau (hierna: Flanderijn) stuurt en dat dit extra kosten meebrengt. De daarin gegeven termijn is ongebruikt verstreken.
2.4.
Op 29 december 2022 heeft [gedaagde] met CAK gebeld. Haar is bij die gelegenheid meegedeeld dat zij aan Flanderijn moet betalen, omdat de opdracht al aan Flanderijn is gegeven.
2.5.
Hierna heeft [gedaagde] een bedrag van € 112,00 overgemaakt aan CAK.
2.6.
Op 30 december 2022 heeft Flanderijn de incasso opgestart.
2.7.
Op 4 januari 2023 heeft CAK het bedrag van € 112,00 teruggeboekt naar [gedaagde] .
2.8.
Bij brief van 5 januari 2023 heeft Flanderijn [gedaagde] gesommeerd tot betaling.

3.Het geschil

3.1.
CAK vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 163,64, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] heeft geantwoord.
3.3.
GAK heeft vervolgens de vordering schriftelijk toegelicht. GAK heeft bij die toelichting de vordering nader uitgewerkt en het antwoord van [gedaagde] besproken.
3.4.
[gedaagde] heeft daarop niet meer gereageerd, hoewel daartoe bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld.

4.De beoordeling

hoofdsom
4.1.
Het verschuldigd zijn van de hoofdsom op zichzelf is niet betwist.
4.1.1.
Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat zij de hoofdsom “op tijd” aan het CAK heeft betaald, namelijk nog op 29 december 2022. Dit laatste vindt geen steun in het door haar ter onderbouwing ingebrachte bankafschrift. Hieruit is namelijk op te maken dat die betaling aan CAK op 30 december 2022 heeft plaatsgevonden. Ook CAK geeft bij repliek aan dat het bedrag deze laatste datum is ontvangen (en hier heeft [gedaagde] niet meer op gereageerd), zodat hier van dit laatste dient te worden uitgegaan. [gedaagde] geeft zelf aan dat CAK aan haar, nog vóórdat zij die betaling deed, heeft meegedeeld dat zij (juist) aan Flanderijn moest betalen. Zij heeft aldus anders gehandeld dan CAK haar had meegedeeld. [gedaagde] heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zij, na het gesprek met CAK, bij Flanderijn nog telefonisch heeft nagevraagd of zij inderdaad bij Flanderijn moest betalen, en dat haar toen werd meegedeeld om aan CAK te betalen omdat nog geen dossier was aangemaakt. Dit is bij een blote stelling gebleven. Wel geeft CAK van zijn kant aan dat Flanderijn eerst op 30 december 2022 de incasso heeft opgestart, zodat het relaas van [gedaagde] niet onaannemelijk is (ware het niet dat [gedaagde] vervolgens nog een dag heeft gewacht met de betaling).
4.1.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter kon de hoofdsom evenwel óók op
30 december 2022 nog aan CAK worden betaald. De gedane terugboeking van de hoofdsom kan de kantonrechter hoe dan ook niet plaatsen. CAK heeft in dit verband aangegeven dat de opdracht al was gegeven aan Flanderijn, dat kosten verschuldigd waren aan Flanderijn en dat aan Flanderijn betaald moest worden wegens het uit handen geven aan Flanderijn. Er is evenwel niet gesteld dat de vordering is gecedeerd aan Flanderijn; de dagvaarding is ook uitgebracht op naam van CAK. Kortom, nergens blijkt uit dat CAK (ook op 30 december 2022) niet meer bevoegd was de betaling te ontvangen (vergelijk artikel 6:34 lid 1 BW). Dat mogelijk kosten verschuldigd waren aan Flanderijn, maakt dit niet anders.
4.1.3.
[gedaagde] erkent dat het bedrag is teruggeboekt, maar stelt niet dat het bedrag wederom aan CAK, of alsnog aan Flanderijn, is betaald. Het verschuldigde bedrag aan hoofdsom staat kortom nog altijd open. Deze vordering ligt voor toewijzing gereed.
4.2.
Die (niet-terechte) terugboeking is daarmee uitsluitend van belang voor de vraag of [gedaagde] ook bijkomende kosten is verschuldigd.
buitengerechtelijke kosten
4.2.1.
Ten tijde van de betaling van de hoofdsom waren geen incassokosten aangezegd. CAK heeft de betaalde hoofdsom op 4 januari 2023 teruggeboekt en al bij brief van
5 januari 2023 zijn de incassokosten aangezegd. Die kosten kunnen daarmee in redelijkheid niet verschuldigd zijn geworden. [gedaagde] heeft op 9 januari 2023 het betalingsbewijs aan Flanderijn verzonden. Op 9 maart 2023 heeft Flanderijn gewezen op de terugboeking en bijlagen verzonden. De kantonrechter begrijpt uit het relaas en de conclusie van repliek dat het [gedaagde] desondanks nog lange tijd niet duidelijk was. Flanderijn heeft hierna nog één brief verzonden. De kantonrechter ziet, alles in samenhang, aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 40,00 af te wijzen.
wettelijke rente
4.2.2.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente, staat in de dagvaarding dat deze in rekening is gebracht vanaf 24 juni 2022. In de brief van 5 januari 2023 komt de rente voor het eerst ter sprake, terwijl toen net was betaald. De kantonrechter ziet aanleiding om de rente eerst toe te kennen vanaf datum dagvaarden (20 februari 2024). De gevorderde vervallen rente tot datum dagvaarding berekend op € 3,24 zal daarmee worden afgewezen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom en rente tot datum dagvaarden
112,00
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
totaal
112,00
proceskosten
4.4.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter ziet in de ten onrechte terugboeking geen reden om afwijkend te oordelen, nu nergens uit blijkt dat [gedaagde] voor het uitbrengen van de dagvaarding nog niet wist van de terugboeking.
4.4.1.
De proceskosten van CAK worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
80,00
(2,00 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
360,48

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CAK te betalen een bedrag van € 112,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 112,00, met ingang van 20 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 360,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
NIv