ECLI:NL:RBLIM:2024:6121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
ROE 24/3855
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand wegens amfetaminelab

Op 9 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, huurder van een bedrijfspand, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen het besluit van de burgemeester van Heerlen om het pand voor twaalf maanden te sluiten. Dit besluit was gebaseerd op de ontdekking van een amfetaminelab in de garageboxen van het pand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het gehele bedrijfspand te sluiten, omdat de garageboxen en de bedrijfshal als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat de sluiting ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering van verzoeker zou hebben en de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester opgedragen het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en heeft de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3855

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. S. Quaedvlieg en M. ter Huurne).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 19 juli 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester, inhoudende dat het bedrijfspand gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: het bedrijfspand) voor een periode van twaalf maanden wordt gesloten.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft laten weten te wachten met het sluiten van het bedrijfspand totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Feiten en omstandigheden

2. Verzoeker is huurder van het bedrijfspand. Verzoeker huurt dit pand met ingang van 1 maart 2021 van de heren [naam] en [naam] . Verzoeker wordt vertegenwoordigd door [naam] als enig aandeelhouder en [naam] als directeur/bestuurder.
2.1.
In de bestuurlijke rapportage van 25 juni 2024 staat dat de politie-eenheid Limburg op 23 mei 2024 een onderzoek heeft ingesteld in en rondom het bedrijfspand. De aanleiding van het onderzoek was een melding van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie voerde op 21 mei 2024 een controle uit en mocht niet in een afgesloten ruimte. Daarnaast werden op het terrein niet-gelabelde kannen aangetroffen. De verbalisanten van de politie hebben tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand op
23 mei 2024 in twee garageboxen (ruimtes B en L) en in een tussenruimte (ruimte T) (samen: de garageboxen) goederen en stoffen aangetroffen die volgens de politie worden gebruikt voor de productie van de synthetische harddrug amfetamine. Daarnaast heeft de politie op het terrein, naast de rolpoort van de bedrijfsloods, een bak aangetroffen die was gevuld met kapotte lege kannen. Aan de bak en aan de kannen zat een zeer sterke geur, die ambtshalve werd herkend als de geur van amfetamine. Amfetamine staat vermeld op lijst I van de Opiumwet.
2.2.
De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bedrijfspand, op grond van artikel 13b, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 10a van de Opiumwet, met ingang van 12 augustus 2024 gesloten moet worden voor de duur van twaalf maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter kan daarnaast de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van de bodemzaak (in dit geval de bezwaarprocedure) afwegen tegen de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
6. Om dit te beoordelen beantwoordt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het sluiten van het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden. Zij doet dit in het licht van de uitspraken van de Afdeling [1] van 28 augustus 2019 [2] (de zogenoemde overzichtsuitspraak),
2 februari 2022 [3] en 6 juli 2022 [4] .
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan wordt het bedrijfspand immers voor twaalf maanden gesloten, wat ingrijpende gevolgen kan hebben voor de bedrijfsvoering van verzoeker.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van het bedrijfspand over te gaan?
8. Dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 10a van de Opiumwet bevoegd is om tot sluiting van het bedrijfspand over te gaan, gelet op het aangetroffen drugslab, is door verzoeker (in algemene zin) niet bestreden. Verzoeker heeft enkel gesteld dat de burgemeester niet bevoegd is om het gehele bedrijfspand te sluiten, omdat het drugslab enkel in de garageboxen was gevestigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester wél bevoegd is het gehele bedrijfspand te sluiten en licht dat oordeel hierna toe.
9. Op basis van de in de rechtspraak ontwikkelde criteria [5] bestaat die bevoegdheid alleen wanneer het perceel en de daarop aanwezige opstallen kunnen worden aangemerkt als een "samenhangend geheel". Of sprake is van een samenhangend geheel wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de te onderscheiden bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Gekeken wordt dan naar zaken als de toegang, de omsluiting (hekwerk), de stroomvoorziening en andere voorzieningen.
10. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de garageboxen niet losstaan van de bedrijfshal, dat de elektriciteit en overige voorzieningen voor de bedrijfshal en de garageboxen centraal geregeld zijn in het bedrijfspand en dat de bedrijfshal en de garageboxen bereikbaar zijn via één centrale toegangspoort. Dat is niet weersproken door verzoeker, zodat de voorzieningenrechter daar van uit gaat. De voorzieningenrechter heeft daarnaast vastgesteld dat de bedrijfshal en de garageboxen als één bedrijfsgebouw gehuurd worden door verzoeker en dat de bedrijfshal en de garageboxen (in ieder geval de tussenruimte T waar voorheen de compressor stond), voorheen ook werden gebruikt als één geheel.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er daarom sprake van een samenhangend geheel. De burgemeester is daarom bevoegd om tot sluiting van het gehele bedrijfspand over te gaan. De vraag is vervolgens of de burgemeester in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Dat beoordeelt de voorzieningenrechter hierna.
Is de sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk?
12. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet voor de beoordeling van de noodzaak van een sluiting gekeken worden of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan [6] . Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre een sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het bedrijfspand en het herstel van de openbare orde.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de aangetroffen (professionele) productiemiddelen grote hoeveelheden amfetamineolie/harddrugs konden worden geproduceerd. Gelet hierop heeft de burgemeester de situatie als een ernstige situatie kunnen aanmerken die de openbare orde aantast. Een sluiting voor twaalf maanden is in overeenstemming met het door de burgemeester gevoerde beleid en dit beleid (sluiting van twaalf maanden bij het eerste keer aantreffen van harddrugs) is in algemene zin rechtmatig. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester verder in zijn standpunt dat bedrijventerreinen kwetsbare gebieden zijn en dat deze plekken uit het publieke oog vaker gekozen worden als productielocatie van harddrugs. Ook de ligging van het bedrijfspand in de grensregio, maakt dat het bedrijfspand extra kwetsbaar is. Buiten het gevaar voor de omgeving (ontploffingsgevaar), is het aannemelijk dat de georganiseerde criminaliteit is betrokken bij het opzetten van het drugslab en dat de garageboxen een belangrijke schakel vervulden in de keten van drugshandel. In het verweerschrift heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat er sinds 2019 twaalf meldingen zijn geweest van georganiseerde criminaliteit, waarvan al drie in 2024. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter gevraagd of dit twaalf unieke meldingen zijn geweest en in welke straal rond het bedrijfspand deze meldingen zijn binnengekomen. De gemachtigde van de burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de meldingen gaan over criminaliteit binnen een straal van 750 meter van het bedrijfspand. Bij de beslissing op bezwaar kan de burgemeester de motivering van het besluit hiermee nog aanvullen en nader concretiseren, ook wat betreft de vraag of het unieke meldingen betreft. Mede gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de kwetsbaarheid van de omgeving van het bedrijfspand voor druggerelateerde criminele activiteiten.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom noodzakelijk om tot sluiting van het bedrijfspand over te gaan. De vraag is vervolgens of de sluiting in dit geval ook evenredig is. Dat beoordeelt de voorzieningenrechter hierna.
Is de sluiting van het bedrijfspand evenredig?
15. Als sluiting van het pand geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Daarbij gaat het erom of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie. In dit verband kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
-
Mate van verwijtbaarheid
16. De voorzieningenrechter acht het met de burgemeester aannemelijk dat [naam] in elk geval op enig moment wetenschap had dan wel het ernstige vermoeden moet hebben gehad dat in de garageboxen drugs werden geproduceerd. [naam] heeft verklaard dat hij lege ongelabelde en gebruikte kannen heeft gevonden in een bak naast de ingang van de bedrijvenhal die niet van hem waren. [naam] wist niet wat hij hiermee aan moest en hij heeft de kannen zelf naar het afvalbedrijf Renewi gebracht. [naam] heeft vervolgens een tweede keer ongelabelde en gebruikte kannen gevonden op het bedrijventerrein. Ook deze keer heeft hij de kannen zelf weggebracht naar het afvalbedrijf [naam] en heeft hij de poort gesloten, zo heeft hij verklaard. Ter zitting heeft [naam] erkend dat het hem op een gegeven moment duidelijk is geworden dat de onderhuurder zich waarschijnlijk bezig hield met illegale praktijen, maar dat hij zelf geen aangifte durfde te doen. Na sluiting van de poort heeft hij immers, zo heeft hij verklaard, een dreigbrief ontvangen waarin zijn dochter werd bedreigd. Dat [naam] ook bij aanvang wetenschap of een ernstig vermoeden heeft gehad dat in de garageboxen (grondstoffen voor) drugs zouden worden geproduceerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de burgemeester vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester wel in zijn standpunt dat Bollen ten minste verwijtbaar onvoorzichtig is geweest. De burgemeester heeft daarbij van belang kunnen achten dat Bollen een (onder)huuroverkomst heeft gesloten met een Duitse klant (onderhuurder), maar dat hij niet heeft gecontroleerd of het opgegeven adres wel bestond en dat hij niet meteen een kopie van de identiteitskaart van de onderhuurder heeft verlangd. Daarnaast heeft verzoeker na het onderverhuren van de garageboxen met ingang van 1 november 2023 geen controles uitgevoerd, terwijl van (onder)verhuurders wordt verwacht dat zij concreet toezicht houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Tot slot heeft [naam] contante huurbetalingen geaccepteerd.
16. De burgemeester heeft daarom terecht geconcludeerd dat van geen of verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker niet is gebleken.
-
Gevolgen van de sluiting
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bedrijfsvoering van verzoeker mogelijk ernstig onder druk komt te staan bij een sluiting van het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester ten aanzien hiervan nog niet alle feiten en omstandigheden voldoende in kaart gebracht en in de belangenafweging betrokken. Verzoeker heeft, weliswaar vlak voor de zitting, diverse stukken in het geding gebracht waarop de burgemeester onvoldoende is ingegaan in zijn verweerschrift en op zitting. Verzoeker heeft onder andere een rapport van een (bedrijfs-)makelaar overgelegd waaruit blijkt dat verzoeker een bijzondere binding heeft met het bedrijfspand en dat er geen vergelijkbare panden in de omgeving te vinden zijn met onder andere een zware stroomaansluiting. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat het pand waar hij zijn bedrijf had gevestigd van 2015 tot 2019 gesloopt is en hij daar niet naar terug zou kunnen keren. Daarbij heeft verzoeker toegelicht dat hij eerder een andere bedrijfsvoering had, waarbij hij zich voornamelijk concentreerde op het maken van prefab wanden, terwijl hij zich nu voornamelijk concentreert op het maken van maatwerk(bak)stenen. Toen had hij drie grote ovens en één kleine, nu heeft verzoeker vijf ovens, waarvan er ten minste een niet te verplaatsen is. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij zijn productieproces niet (volledig) kan verplaatsen en dat het sluiten van het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden een faillissement zal betekenen. Hij heeft ter onderbouwing van dat laatste ook een verklaring van zijn boekhouder in het geding gebracht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee een begin van onderbouwing heeft geleverd van zijn stelling dat hij zijn productieproces niet (volledig) kan verplaatsen en dat de gevolgen van de sluiting onevenredig kunnen zijn voor hem. Verzoeker heeft ook aangegeven een en ander nog nader te willen toelichten en onderbouwen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet hij daartoe de kans krijgen, zodat de burgemeester goed geïnformeerd een evenwichtig besluit kan nemen.
19. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Hoewel het belang van de burgemeester bij een spoedige uitvoering van de maatregel ook groot is, weegt dit belang op dit moment minder zwaar. De mogelijk onomkeerbare gevolgen van een sluiting van het gehele bedrijfspand voor verzoeker geven daarbij de doorslag.

Conclusie en gevolgen

20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester het bedrijfspand niet mag sluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De burgemeester zal het griffierecht en de proceskosten van verzoeker moeten vergoeden.
20. De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter zal de burgemeester niet veroordelen tot vergoeding van de kosten van de door verzoeker ingeschakelde makelaar, reeds omdat die kosten niet zijn geconcretiseerd of onderbouwd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 371,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 september 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097, 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1193 en 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3301.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.