ECLI:NL:RBLIM:2024:6119

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
ROE 24/3807
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op grond van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 9 september 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, eigenaren van een bedrijfspand, hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Heerlen om het pand voor twaalf maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na de ontdekking van een amfetaminelab in het pand. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoekers niet in een acute financiële noodsituatie verkeren. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van de burgemeester, die zich op het standpunt stelt dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van het bedrijfspand gerechtvaardigd is gezien de ernst van de overtredingen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3807

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2024 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. S. Quaedvlieg en M. ter Huurne).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 19 juli 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester, inhoudende dat het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (hierna: het bedrijfspand) in [plaats] voor een periode van twaalf maanden wordt gesloten.
1.1.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft laten weten te wachten met het sluiten van het bedrijfspand totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Relevante feiten en omstandigheden
2. Verzoekers zijn eigenaar van het bedrijfspand. Verzoekers verhuren het bedrijfspand met ingang van 1 maart 2021 aan [naam] (hierna: de huurder). De huurder heeft de voorzieningenrechter bij separaat verzoek eveneens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
In de bestuurlijke rapportage van 25 juni 2024 staat dat de politie-eenheid Limburg op 23 mei 2024 een onderzoek heeft ingesteld in en rondom het bedrijfspand. De aanleiding van het onderzoek was een melding van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie voerde op 21 mei 2024 een controle uit en mocht niet in een afgesloten ruimte. Daarnaast werden op het terrein niet-gelabelde kannen aangetroffen. De verbalisanten van de politie hebben tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand op
23 mei 2024 in twee garageboxen (ruimtes B en L) en in een tussenruimte (ruimte T) goederen en stoffen aangetroffen die volgens de politie worden gebruikt voor de productie van de synthetische harddrug amfetamine. Daarnaast heeft de politie op het terrein, naast de rolpoort van de bedrijfsloods, een bak aangetroffen die was gevuld met kapotte lege kannen. Aan de bak en aan de kannen zat een zeer sterke geur, die ambtshalve werd herkend als de geur van amfetamine.
3. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bedrijfspand, op grond van artikel 13b, eerste lid en artikel 10a van de Opiumwet, met ingang van 12 augustus 2024 gesloten moet worden voor de duur van twaalf maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog worden (terug)betaald als verzoekers achteraf gelijk krijgen, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dat is alleen anders als verzoekers door de sluiting van het bedrijfspand in een acute financieel noodsituatie zitten of op korte termijn dreigen te komen en er daarom een onomkeerbare situatie dreigt (bijvoorbeeld een faillissement).
6. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat niet ter discussie staat dat het spoedeisend belang in dit geval ontbreekt.
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hun gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat de burgemeester het bedrijfspand niet mocht sluiten.
8. Gelet op het dossier en de standpunten van partijen (voor verzoekers: de zienswijze en de bezwaargronden) is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvan hier geen sprake is. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre een sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het bedrijfspand en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt stelt dat er sprake is van een ernstige overtreding, die een sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk maakt. Als sluiting van het bedrijfspand geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Dat de gevolgen van een sluiting voor verzoekers onevenredig zijn, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat zij huurinkomsten zullen derven
ten gevolge van de sluitingis geen gegeven en dat – bij eventuele huurderving – dit gevolgen heeft voor verzoekers die het besluit onevenwichtig maken heeft de burgemeester terecht onvoldoende aannemelijk gemaakt geacht. Van een evident onrechtmatig besluit jegens verzoekers is dan ook geen sprake.
9. De voorzieningenrechter heeft vandaag ook uitspraak gedaan inzake het verzoek om een voorlopige voorziening van de huurder. Het verzoek tot een voorlopige voorziening in die zaak is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft in die zaak geoordeeld dat er nader onderzoek moet plaatsvinden naar de gevolgen van de sluiting voor de huurder.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 september 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.