ECLI:NL:RBLIM:2024:6103

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
ROE 24/3891
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak van advocaat tegen de Deken van de Orde van Advocaten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 10 september 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, een advocaat, afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd door de Deken van de Orde van Advocaten, omdat hij niet tijdig de individuele opgave CCV 2023 had ingediend. De last hield in dat hij binnen drie weken de CCV moest indienen, met een dwangsom van € 500,- per week bij niet-naleving, tot een maximum van € 3.000,-. Verzoeker heeft de CCV echter binnen de gestelde termijn ingediend, waardoor er geen dwangsom is verbeurd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hij heeft voldaan aan de opgelegde last en kan de uitkomst van de bezwaarprocedure afwachten. De voorzieningenrechter heeft verzoeker eerder verzocht om schriftelijk toe te lichten welke voorziening hij vraagt en om een onderbouwing van het spoedeisend belang, maar heeft geen reactie ontvangen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoeker geen spoedeisend belang heeft aangetoond.

De uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, in aanwezigheid van griffier B. van Dael, en is openbaar uitgesproken op 10 september 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3891

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de Deken van de Orde van Advocaten, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker is werkzaam als advocaat.
2.1.
Omdat verzoeker niet binnen de daarvoor gestelde termijn de individuele opgave CCV 2023 heeft ingediend (CCV), heeft verweerder met het besluit van 4 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker moest binnen drie weken alsnog de CCV indienen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per week dat verzoeker niet aan deze verplichting zou voldoen met een maximum van € 3.000,-.
2.2.
Verzoeker heeft vervolgens op 24 juni 2024, en daarmee binnen de begunstigingstermijn van drie weken, de CCV ingediend.
2.3.
Verzoeker heeft op 15 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Op 6 augustus 2024 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening (gedateerd
27 juli 2024) ingediend.
Wat stelt verzoeker?
3. Verzoeker stelt dat hij thans per direct is geschorst omwille van het vermeend niet aanleveren van bescheiden. Hij wil getoetst hebben of deze gegevens zo maar opgevraagd kunnen worden. Volgens verzoeker ontbreekt daarvoor namelijk een rechtsgrond. Verzoeker stelt dat hij belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij er belang bij heeft om zijn schorsing per direct te laten opheffen of in ieder geval een uitspraak over deze materie in de discussie hieromtrent te kunnen meenemen.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
5. Bij brief van 22 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht om schriftelijk toe te lichten welke voorziening hij vraagt (schorsing van de last onder dwangsom of een andere voorziening) en heeft de voorzieningenrechter tevens een onderbouwing van het spoedeisend belang opgevraagd. De voorzieningenrechter heeft verzocht om bij de beantwoording van de twee voornoemde vragen mee te nemen dat uit de voorhanden stukken blijkt dat verzoeker reeds voor het einde van de begunstigingstermijn aan de last heeft voldaan. De voorzieningenrechter heeft verzoeker een termijn gegeven tot uiterlijk dinsdag 27 augustus 2024, 14.00 uur. De voorzieningenrechter heeft hierop echter tot aan de dag van deze uitspraak geen reactie van verzoeker ontvangen.
6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Van belang is dat verzoeker binnen de begunstigingstermijn heeft voldaan aan de opgelegde last, zodat er geen dwangsom is of wordt verbeurd. Daarin kan dus geen belang zijn gelegen bij een schorsing van de last onder dwangsom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt ook anderszins niet in te zien waarom verzoeker de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan afwachten. Nog los van de vraag of een voorlopige voorzieningenprocedure zich leent om een principiële rechterlijke uitspraak te verkrijgen ten behoeve van (een procedure over) ander besluit, is de voorzieningenrechter niet gebleken van het in dat kader door verzoeker gestelde belang. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt namelijk dat verzoeker is geschorst, dat deze schorsing bij uitspraak van 5 augustus 2024 door het Hof van Discipline in stand is gelaten en dat deze schorsing niet (mede) is gebaseerd op het niet (tijdig) indienen van de CCV. Dat er op korte termijn, voordat er een beslissing op het bezwaar wordt genomen, een procedure loopt over de schorsing dan wel waarin het niet tijdig indienen van de CCV van belang is, is door verzoeker niet gesteld en de voorzieningenrechter ook niet gebleken. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is kennelijk ongegrond wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 september 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.