ECLI:NL:RBLIM:2024:6061

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
11131405 \ CV EXPL 24-2773
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en kosten door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in gebreke is gebleven met de betaling van zorgpremies, het eigen risico en/of de eigen bijdrage. De gedaagde heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ gesloten, maar heeft niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. VGZ vordert een bedrag van € 2.500,00, dat is beperkt tot dit bedrag om hogere griffiekosten voor de gedaagde te voorkomen, terwijl de totale achterstand volgens VGZ € 2.095,05 bedraagt, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft tijdens de zitting erkend dat hij de helft van het bedrag al heeft betaald en heeft aangegeven een betalingsregeling te willen treffen, maar heeft geen bewijs van betaling overgelegd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de hoofdsom van € 2.095,05 heeft erkend, waardoor dit bedrag toewijsbaar is. De wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de dag van dagvaarding, is eveneens toegewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 713,39. Het vonnis is uitgesproken op 28 augustus 2024 en is uitvoerbaar bij voorraad, waarbij het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11131405 \ CV EXPL 24-2773
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergaven van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten.
2.2.
[gedaagde] blijft in gebreke met betaling van de zorgpremie, het eigen risico en/of de eigen bijdrage.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.500,00, vermeerderd met rente over de hoofdsom en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert VGZ (samengevat) het volgende aan. VGZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens VGZ € 2.095,05. Daarnaast is [gedaagde] aan haar de wettelijke rente verschuldigd van € 433,92. Voorts stelt VGZ dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 598,66 voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW van € 125,72. Ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffiegeld voor [gedaagde] (als onderdeel van de te liquideren proceskosten bij toewijzing van de vordering) heeft VGZ haar vordering beperkt tot € 2.500,00 van haar totale vordering, waarbij zij haar rechten met betrekking tot invordering van het restant reserveert.
3.3.
[gedaagde] is op de rolzitting verschenen. Hij voert geen inhoudelijk verweer en erkent de vordering. [gedaagde] geeft te kennen de helft van het bedrag reeds op 4 juni 2024 te hebben voldaan en voor de rest een betalingsregeling te zullen treffen. Een bewijs van betaling is evenwel niet door [gedaagde] overlegd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft de door VGZ gevorderde hoofdsom (zoals gespecificeerd in productie 2) erkend, zodat het gevorderde bedrag van € 2.095,05 aan hoofdsom toewijsbaar is.
4.2.
[gedaagde] heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Omdat VGZ haar vordering heeft beperkt tot € 2.500,00, zal van dit onderdeel een bedrag van € 404,95 worden toegewezen. De wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (22 maart 2024) over de openstaande hoofdsom zal eveneens worden toegewezen.
4.3.
De kantonrechter gaat ervan uit dat, mocht [gedaagde] inderdaad op 4 juni 2024 de helft van de vordering (€ 2.500,00) betaald hebben, VGZ in geval van executie van dit vonnis daarmee rekening houdt.
4.4.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
204,00
(1,00 punt × € 204,00)
Totaal
713,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.095,05, met ingang van 22 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 713,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
28 augustus 2024.
VC